De Kamer,
gehoord de beraadslagingen,
overwegende dat bij grote stelselwijzigingen, en bij de Omgevingswet in het bijzonder,
de investeringen voor de besparingen uitlopen en dat voor een adequate implementatie
en doorontwikkeling van het systeem het van groot belang is voor komende jaren voldoende
middelen te reserveren;
constaterende dat de Omgevingswet voor gemeenten en omgevingsdiensten zowel eenmalige,
tijdelijke als structurele kosten met zich meebrengt;
constaterende dat in het nieuwe stelsel nog niet alle mogelijke financiële effecten
in beeld zijn gebracht inzake de toegenomen decentrale beleidsruimte van het lokaal
bevoegd gezag;
constaterende dat de financiële effecten per gemeente sterk zullen verschillen door
grootte, landelijk versus stedelijk, aantal bouwactiviteiten en hoeveelheid industrie
en de manier waarop het nieuwe stelsel wordt geïmplementeerd en zich zal doorontwikkelen;
constaterende dat gemeenten na 2026 e.v. nog een groot financieel tekort hebben en
het belangrijk is dat de implementatie van de Omgevingswet daar niet onder te lijden
krijgt;
verzoekt de regering om voor de zomer een integraal financieel beeld te maken voor
gemeenten, provincies en omgevingsdiensten, en de Kamer voor de zomer te informeren
over hoe deze kosten komende jaren gedekt worden;
Verzoekt de regering om, voor zover het de meerjarige rijksbijdrage aan deze kosten
voor de serviceketen, beheer en doorontwikkeling betreft, de middelen op de najaarsbegroting
2024 e.v. vastgelegd te hebben, zoals eerder reeds toegezegd in toezegging T03130,
en gaat over tot de orde van de dag.
Kluit
Janssen
Nicolaï
Van Der Linden
Krijnen
Otten