33 118 Omgevingsrecht

F VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 6 oktober 2016

De leden van de vaste commissie voor Infrastructuur, Milieu en Ruimtelijke Ordening1 hebben kennisgenomen van de brief van de Minister van Infrastructuur en Milieu van 8 september 20162, waarin zij een reactie geeft op de voorgenomen behandelingsprocedure ten aanzien van de voorgehangen ontwerpbesluiten behorende bij de Omgevingswet.

Naar aanleiding daarvan heeft de commissie de Minister op 22 september 2016 een brief gestuurd.

De Minister heeft op 5 oktober 2016 gereageerd.

De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.

De griffier van de vaste commissie voor Infrastructuur, Milieu en Ruimtelijke Ordening, De Boer

BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR INFRASTRUCTUUR, MILIEU EN RUIMTELIJKE ORDENING

Aan de Minister van Infrastructuur en Milieu

Den Haag, 22 september 2016

De leden van de vaste commissie voor Infrastructuur, Milieu en Ruimtelijke Ordening (hierna: IMRO) hebben met belangstelling kennisgenomen van uw brief van 8 september 20163, waarin u een reactie geeft op de door deze leden voorgenomen behandelingsprocedure ten aanzien van de voorgehangen ontwerpbesluiten behorende bij de Omgevingswet. U geeft in uw brief, kort gezegd, aan dat u het onwenselijk vindt als de behandeling van de ontwerpbesluiten ernstig wordt vertraagd zonder dat in een parlementair debat politiek richting wordt gegeven aan de voorgenomen nieuwe regelgeving. Deze vertraging ontstaat volgens u wanneer de reacties naar aanleiding van de consultatiefase verwerkt moeten worden op artikelniveau of in de nota van toelichting, zoals de voornoemde leden verzoeken alvorens zij tot behandeling van de ontwerpbesluiten willen overgaan.

De leden van de vaste commissie voor IMRO wensen echter de voorgenomen behandelingsprocedure – uiteengezet in hun brief van 12 juli 20164 – niet te wijzigen naar aanleiding van uw voornoemde brief, om de hiernavolgende redenen.

De rol van de Eerste Kamer als medewetgever

De leden van de vaste commissie voor IMRO hechten eraan de ontwerpbesluiten op een zorgvuldige wijze te kunnen toetsen. Dit betreft niet slechts een politieke toetsing, maar evenzeer een toets aan de criteria «rechtmatigheid», «uitvoerbaarheid» en «handhaafbaarheid». Op deze wijze kan de Eerste Kamer de kwaliteit van voorgestelde regelgeving beoordelen. Deze beoordeling neemt de Eerste Kamer zeer serieus in haar rol als medewetgever. De Afdeling advisering Raad van State heeft in haar advies ten aanzien van de Omgevingswet nadrukkelijk gewezen op het belang van de medewetgevende rol van het parlement bij het vaststellen en uitwerken van de normstelling binnen het omgevingsrecht. Zij vond dat deze onvoldoende gewaarborgd is.5 Naar aanleiding hiervan is een waarborg voor parlementaire betrokkenheid opgenomen bij de uitwerking van deze normstelling, in de vorm van een voorhangprocedure bij beide Kamers der Staten-Generaal.6

De leden van de voornoemde commissie zijn van oordeel dat door het tegelijk laten plaatsvinden van deze voorhangprocedure en de consultatiefase ten aanzien van de ontwerpbesluiten, de rol van de Eerste Kamer als medewetgever ondermijnd wordt. Daarbij is van belang het gegeven dat, zoals u aanhaalt in uw brief, de reacties naar aanleiding van de consultatie uiteenlopend van aard zullen zijn. Het kost volgens u tijd om deze reacties zorgvuldig te verwerken. De leden van de vaste commissie voor IMRO zien dit, mede in het kader van voornoemde toetsing, juist als een zwaarwegend argument om de ontwerpbesluiten pas te beoordelen wanneer alle reacties verwerkt zijn. Zij zijn dan ook van oordeel dat slechts «inzicht in de ontvangen reacties en de voorgenomen verwerking daarvan"7 niet afdoende is om een zorgvuldige afweging te kunnen maken ten aanzien van de voorgehangen ontwerpbesluiten.

Juridisch kader

Voorts willen de leden van de vaste commissie voor IMRO nog overigens een opmerking maken over het juridisch kader. In uw brief van 8 september jl. schrijft u namelijk dat de gelijktijdige voorhang en consultatie geen uitzondering is, maar juist aansluit bij bestaande procedures en een reeds gevestigde praktijk. Als onderbouwing hiervoor haalt u aan dat in andere omgevingsrechtelijke regelgeving dit een gebruikelijke procedure is, die ook voorgeschreven wordt door de modelbepaling in aanwijzing 37 van de Aanwijzingen voor de regelgeving (hierna: Awvr).

De voornoemde leden zien dit anders. De gelijktijdige voorhang en consultatie van de ontwerpbesluiten wordt door u gebaseerd op artikel 23.4 (consultatie) en artikel 23.5 (voorhang) van de Omgevingswet. Dit zijn twee separate artikelen die niet voldoen aan de modelbepaling in aanwijzing 37 van de Awvr voor gelijktijdige consultatie en voorhang. Wanneer een regeling voor gelijktijdige consultatie en voorhang conform de Awvr de bedoeling was geweest, had volgens de leden gebruikgemaakt moeten worden van het model onder b bij aanwijzing 378. De regeling van consultatie en voorhang in de Omgevingswet wijkt dus af van de bepalingen betreffende gelijktijdige consultatie en voorhang in de voorbeelden van omgevingsrechtelijke regelgeving die u in uw brief noemt. De hiervoor genoemde leden zien in uw onderbouwing derhalve geen grond om de consultatie en de voorhang gelijktijdig te laten plaatsvinden.

Tot slot

Gelet op het vorenstaande hebben de leden van de vaste commissie voor IMRO besloten de voorgenomen behandelingsprocedure niet te wijzigen. Zij hechten aan een zorgvuldige afweging van de ontwerpbesluiten en verzoeken u derhalve alsnog de aangepaste teksten van de ontwerpbesluiten de Kamer te doen toekomen, waarin alle wijzigingen zijn aangebracht die u wenselijk acht naar aanleiding van de internetconsultatie. Uiteraard blijven voornoemde leden u toezeggen – onvoorziene omstandigheden voorbehouden – zich te zullen inspannen de door u gewenste afronding van de voorhangprocedure van de vier ontwerpbesluiten te realiseren vóór de geplande Tweede Kamerverkiezing van 15 maart 2017.

De leden van de vaste commissie voor IMRO zien uw reactie met belangstelling tegemoet en ontvangen deze graag uiterlijk 7 oktober 2016.

Voorzitter van de vaste commissie voor Infrastructuur, Milieu en Ruimtelijke Ordening, E.M. Sent

BRIEF VAN DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 5 oktober 2016

Met belangstelling heb ik kennisgenomen van uw brief van 22 september 2016 over uw besluit om de behandelingsprocedure voor de vier voorgehangen ontwerpbesluiten op grond van de Omgevingswet niet te wijzigen. Ik heb begrip voor uw wens voor een zorgvuldige procedure en zou graag in een gesprek met uw commissie hierover doorpraten.

De Minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus


X Noot
1

Samenstelling:

Nagel (50PLUS), Ten Hoeve (OSF), Schaap (VVD), Flierman (CDA), Huijbregts-Schiedon (VVD), Schrijver (PvdA), Sent (PvdA) (voorzitter), Vos (GL), Kops (PVV), Atsma (CDA), Dercksen (PVV), Van Dijk (SGP), Don (SP), Van Hattem (PVV), Jorritsma-Lebbink (VVD) (vice-voorzitter), Van Kesteren (CDA), Köhler (SP), Meijer (SP), Pijlman (D66), Schaper (D66), Stienen (D66), Teunissen (PvdD), Verheijen (PvdA), Klip-Martin (VVD), Sietsma (CU)

X Noot
2

Verslag schriftelijk overleg (Kamerstukken I 2015/16, 33 118, E).

X Noot
3

Verslag schriftelijk overleg (Kamerstukken I 2015/16, 33 118, E).

X Noot
4

Verslag schriftelijk overleg (Kamerstukken I 2015/16, 33 118, E).

X Noot
5

Kamerstukken II 2013/14, 33 962, nr. 4, p. 3.

X Noot
6

Kamerstukken II 2013/14, 33 962, nr. 4, p. 6.

X Noot
7

Kamerstukken I 2015/16, 33 118, E, p. 4.

X Noot
8

Artikel 23.5 van de Omgevingswet is bijvoorbeeld een model a-bepaling onder aanwijzing 37 van de Awvr.

Naar boven