33 118 Omgevingsrecht

Nr. 149 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 25 juni 2020

In het dichtbevolkte Nederland is het passen en meten om functies, zoals wonen, werken en economische bedrijvigheid op een goede manier samen te brengen. In de afgelopen decennia hebben we belangrijke stappen gezet om een gezondere en veiligere leefomgeving te creëren.

Tegelijkertijd zijn er nog te veel incidenten met schade voor mens en milieu en zie ik de nodige uitdagingen voor de toekomst. Zo moeten we meer inzetten op het voorkomen van milieuschade in plaats van schade achteraf herstellen. Ook kunnen de ambities van dit kabinet om in 2050 een volledig circulaire economie te hebben en de energietransitie waar we als samenleving voor staan nieuwe risico’s voor een gezonde en veilige leefomgeving opleveren. Om daar goed op in te spelen, werken we in samenhang met de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) aan een richtinggevend kader voor toekomstige milieubeleidsontwikkeling. Daarbij hebben we in ieder geval een goed functionerend en toekomstbestendig stelsel voor vergunningverlening, toezicht en handhaving in het milieudomein (VTH-stelsel) nodig. Zo’n goed functionerend stelsel is immers een essentiële bouwsteen voor een hoge kwaliteit van onze leefomgeving en het voorkomen van milieuschade.

Het belang van een goed VTH-stelsel wordt door alle betrokken partijen onderschreven. Het huidige stelsel is vanaf 2013 opgebouwd en in 2016 wettelijk vastgelegd. Nu het stelsel enkele jaren van kracht is, wordt beter zichtbaar wat wel en niet werkt. Ik zie in de praktijk dat het stelsel nog niet optimaal functioneert. Er zijn veel partijen betrokken bij de uitvoering van milieutoezicht en -handhaving. Dat leidt soms tot onduidelijkheid over de taakverdeling. Ook staat de positie van omgevingsdiensten soms onder druk. Dat heeft te maken met capaciteit bij omgevingsdiensten, maar ook met de mogelijkheid om binnen de gestelde kaders van bevoegde gezagen echt onafhankelijk toezicht te houden en waar nodig te handhaven. Uw Kamer heeft mij daar de afgelopen tijd ook regelmatig kritisch over bevraagd.

Ik heb daarom besloten om vanuit mijn rol als stelselverantwoordelijke voor vergunningverlening, toezicht en handhaving in het milieudomein, naast de verbeteringsopgave voor de uitvoering van VTH-taken die ik reeds samen met de decentrale partners heb ingezet1, een onafhankelijke commissie advies te vragen over het functioneren van het VTH-stelsel.

De hoofdvraag die ik aan de commissie stel, is welke mogelijkheden de commissie ziet om milieuhandhaving, -toezicht en vergunningverlening in Nederland te versterken met als doel het stelsel effectiever en slagvaardiger te maken. Als belangrijk onderdeel van het advies vraag ik de commissie welke mogelijkheden zij ziet om de onafhankelijkheid en deskundigheid van toezichthouders – waaronder in het bijzonder omgevingsdiensten – te versterken en aan te geven wat er voor nodig is om die versterking daadwerkelijk te realiseren. Voorts vraag ik de commissie om op basis van haar bevindingen over de voorgaande punten een oordeel en advies te geven over de huidige verdeling van rollen, taken en bevoegdheden in het stelsel en aan te geven of dit voldoende mogelijkheden biedt voor het Rijk om vanuit de regierol haar stelselverantwoordelijkheid waar te maken.

De commissie is breed samengesteld en ik ben zeer verheugd dat ik een aantal prominente deskundigen bereid heb gevonden in de commissie zitting te nemen. De heer J.J. van Aartsen heb ik bereid gevonden de commissie te leiden. De heer Van Aartsen heeft daarvoor naar mijn overtuiging vanuit zijn bestuurlijke ervaring op zowel gemeentelijk, provinciaal als rijksniveau bij uitstek de gewenste achtergrond en ervaring. Verder zal de commissie bestaan uit mr. W. Sorgdrager, Minister van staat, ir. J.M.W.E. van Loon, president-directeur van Shell Nederland, ing. V.M. Dalm, directeur van de Vereniging van Bos- en Natuureigenaren en mr. H. Ekelmans, politiechef van de eenheid Zeeland en West-Brabant. Ik ben zeer ingenomen met hun bereidheid om zitting te nemen in deze commissie. Vanzelfsprekend zullen zij allen op persoonlijke titel plaatsnemen. Ik zal de commissie vragen om begin volgend jaar haar advies gereed te hebben en het advies onmiddellijk na verschijning ook aan uw Kamer aanbieden.

Met het advies van de commissie hoop en verwacht ik dat we de noodzakelijke vervolgstappen kunnen zetten naar een verdere versterking van milieutoezicht en -handhaving in Nederland en daarmee van de kwaliteit van onze leefomgeving.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, S. van Veldhoven-van der Meer


X Noot
1

Kamerstuk 33 118, nr. 147

Naar boven