33 118 Omgevingsrecht

Nr. 12 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 24 maart 2014

De algemene commissie voor Wonen en Rijksdienst heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister voor Wonen en Rijksdienst over de brief van 27 november 2013 over de aanpak van knelpunten omgevingsrecht ten behoeve van de bouwpraktijk (Kamerstuk 33 118, nr. 10).

De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 20 maart 2014. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, De Rouwe

De griffier van de commissie, Van der Leeden

Vraag 1

Welke «key performance indicator» heeft u geformuleerd voor stroomlijning van de bouwregelgeving? Welke ranking in Doing Business 2015 en 2016 ambieert u op dit punt?

Antwoord vraag 1

De kritieke prestatie-indicator (key performance indicator) voor het stroomlijnen van de bouwregelgeving is het streven om de proceduretijd voor verplichte onderzoeken en het aanvragen van de omgevingsvergunning in tijd terug te brengen. In Nederland kosten de procedures die nodig zijn om een bouwwerk te realiseren zijn verplichte onderzoeken (30 dagen), het aanvragen van de omgevingsvergunning (98 dagen) en het aanvragen van water en telefoonaansluitingen (36 dagen) relatief veel tijd. Ook het niet verplichte vooroverleg met de gemeente wordt door Doing Business voor 15 dagen meegeteld.

Rond de onderzoeksverplichtingen worden al acties ondernomen. Veel onderzoeksverplichtingen vloeien voort uit Europese regelgeving. De departementen die onderzoeken verplichten bekijken de mogelijkheid dat gemeenten risicokaarten beschikbaar stellen. In deze risicokaarten worden dan gebieden aangewezen waar het onderzoek zeker noodzakelijk is, maar ook waar een dergelijk onderzoek niet nodig is omdat de kans dat daar een bedreigde diersoort, archeologische vindplaats of anderszins aangetroffen zal worden verwaarloosbaar is. Met deze maatwerk aanpak kan het aantal verplichte onderzoeken beperkt worden.

Voor het bekorten van de procedure bij omgevingsvergunning loopt reeds de lange termijn actie van de Omgevingswet, maar die is eerst in 2018 gereed dus valt buiten deze periode. Een aanbeveling van de Wereldbank om deze procedure te verkorten is te werken met risicoklassen en het privatiseren van delen van het bouwtoezicht. Over deze beide onderwerpen heb ik u mijn voornemens toegezonden en deze zijn 27 maart onderwerp van gesprek. Hiermee worden de procedures bekort waardoor hopelijk – dat is mede afhankelijk van wat andere landen doen – ook een betere score in Doing Business Wordt behaald in 2015 en 2016.

Vragen 2 en 3

Welke garanties worden in de nieuwe systematiek opgenomen om brandveiligheid te garanderen? Welke rol krijgt de brandweer hierin? Diverse (besturen van) veiligheidsregio’s hebben bij de Ministers van Infrastructuur en Milieu, van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, van Veiligheid en Justitie en voor Wonen en Rijksdienst hun zorgen geuit over de negatieve effecten die de private kwaliteitsborging in de bouw (en de nieuwe Omgevingswet) heeft voor de verantwoordelijkheden van de bevoegde gezagen voor brandveiligheid. Op grond waarvan geeft u tot op heden geen gehoor aan het expliciete en breed gedragen verzoek van de veiligheidsregio’s om de adviesrol van de veiligheidsregio/brandweer in het wetsvoorstel te borgen? Hoe denkt u dat de bevoegde gezagen hun bestuurlijke verantwoordelijkheid omtrent het voorkomen en beperken van brand op grond van de Wet veiligheidsregio’s kan blijven nemen, zonder structurele betrokkenheid van de brandweer bij (ver)bouwplannen?

Antwoord vragen 2 en 3

Zie het antwoord op de vragen 20 en 21 onder Verbetering kwaliteitsborging, Kamerstuknummer Kamerstuk 32 757, nr. 94.

Vraag 4

Hoe kan een private partij toetsen of aan regelgeving is voldaan en verantwoording afleggen aan u over toetsing? Het parlement heeft daardoor geen enkele zeggenschap want zij kan bij de Minister niet navragen hoe de regelgeving wordt gehandhaafd en wat de problemen zijn. Het tweedelijns toezicht evenmin. Hoe ziet u dit staatsrechtelijk?

Antwoord vraag 4

De regels waar een bouwwerk ten minste aan moet voldoen liggen vast in het Bouwbesluit 2012. Ik zie geen reden waarom een private partij minder goed in staat zou zijn om de bouwkwaliteit te toetsen dan een publieke partij. Er zijn veel gemeenten die deze toetsing nu reeds uitbesteden. Ook het huidige waarborgstelsel is privaat van karakter evenals het huidige stelsel van certificering en normalisatie. Er vindt geen verandering plaats in de verantwoordelijkheid die ik heb als Minister voor het systeem. De nog op te richten toelatingsorganisatie zal jaarlijks aan mij rapporteren. In die zin zie ik dan ook geen wijziging in de rol van de Minister en het parlement.

Vraag 5

Hoe kan de procedure van bezwaar, beroep en hoger beroep functioneren als het bevoegd gezag niet langer een beschikking neemt om een gebouw in gebruik te mogen nemen?

Antwoord vraag 5

De opdrachtgever kan een bouwwerk niet gereed melden zonder verklaring dat gebouwd is overeenkomstig het Bouwbesluit 2012. Wanneer sprake is van een geschil tussen opdrachtgever en de private kwaliteitsborger met betrekking tot de verklaring, zullen zij – indien zij daar niet onderling uitkomen – zich tot een geschillencommissie kunnen wenden, indien het borgingsinstrument daarin voorziet, of tot de burgerlijke rechter.

Als een kwaliteitsborger zich terugtrekt en daarmee het borgingsinstrument niet meer kan worden gebruikt, kan de gemeente handhavend optreden omdat in strijd wordt gehandeld met de voorwaarde waaronder de omgevingsvergunning is verleend. Daartegen staat bezwaar en beroep open. In geval een bouwwerk zonder gereedmelding in gebruik wordt genomen, kan de gemeente handhavend optreden in verband met illegaal gebruik van het bouwwerk.

Vraag 7

Hoe kan de gemeente/bevoegd gezag na ingebruikname handhaven op projecten en gebouwen waarvan de dossiers in private handen zijn?

Antwoord vraag 7

De gemeente moet bij bestaande bouw handhaven op basis van de relevante informatie over het gebouw die vanaf de gereedmelding voor haar beschikbaar is gesteld. Ik ben me aan het beraden welke informatie beschikbaar moet zijn en waar deze informatie wordt opgeslagen.

Vraag 8

Welke waarborgen biedt het beschreven stelsel van private kwaliteitsborging tegen beïnvloeding door de opdrachtgever/bouwer, gelet op ervaringen in het buitenland die uitwijzen dat dergelijke agency-problemen groot kunnen zijn?

Antwoord vraag 8

Het stelsel zoals door mij voorgesteld zie ik als een gemengd publiek/privaat stelsel. Ik ben bekend met de ervaringen in het buitenland waarbij sprake is van beïnvloeding door de opdrachtgever/bouwer. Allereerst merk ik op dat een dergelijke beïnvloedingsmogelijkheid ook bestaat in het huidige stelsel. Maatregelen die de ruimte voor beïnvloeding beperken zijn onder andere de instelling van de toelatingsorganisatie en versterking van de positie van de bouwconsument. Ik bekijk bij dat laatste element onder andere naar mogelijkheden rondom aansprakelijkheid, uitbreiding van het retentierecht, benchmarking van bouwbedrijven en introductie van een dossier bij oplevering. Voorts kan de overgangsperiode naar het nieuwe stelsel gebruikt worden om aan de hand van ervaringen die worden opgedaan te bezien in hoeverre andere maatregelen nodig zijn.

Vraag 9

Wat is de aansprakelijkheid van de private kwaliteitsborger voor fouten in de beoordeling en controle?

Antwoord vraag 9

Zie het antwoord op vraag 54 onder Verbetering kwaliteitsborging, Kamerstuknummer Kamerstuk 32 757, nr. 95.

Vraag 10

Hoe kan de opdrachtgever/consument/eindgebruiker worden gevrijwaard van non-conformiteit en wordt daarvoor in een verzekeringsinstrument voorzien dat tegemoet komt aan de wensen van de Kamer en de consument?

Antwoord vraag 10

Het is wettelijk verboden om in strijd met de voorschriften uit het Bouwbesluit 2012 te bouwen. Dit verbod strekt zich ook uit tot de bouwer. Het is bovendien gebruikelijk dat in de koop- en aannemingsovereenkomst wordt overeengekomen dat het bouwwerk voldoet aan «de eisen van overheid en nutsbedrijven». Als hij niet aan deze wettelijke plicht voldoet, dan kan de opdrachtgever/consument/eindgebruiker van de bouwer eisen om het bouwwerk zodanig aan te passen dat het alsnog voldoet aan de wettelijke voorschriften.

De voorstellen die ik in mijn brief van 27 november 2013 heb gedaan, zijn gezamenlijk bedoeld als prikkels voor de bouwer om conform het Bouwbesluit 2012 en de eisen van goed en deugdelijk werk te bouwen. Tevens heb ik voorstellen opgenomen om de positie van de bouwconsument te versterken, zodat het voor hem gemakkelijker wordt om zijn recht op goed en deugdelijk werk te halen.

Zoals ik hiervoor uiteengezet heb, kies ik ervoor om de keuze voor een verzekerde garantie bij de opdrachtgever/consument/eindgebruiker te laten.

Vraag 11

Kunt u toelichten hoe ACTAL tot nu toe is betrokken bij de plannen omtrent de private kwaliteitsborging?

Antwoord vraag 11

In 2011 heeft Actal advies uitgebracht over de voorstellen voor nieuwe kwaliteitsborging in de bouw.* In het advies vroeg Actal aan het kabinet om per beleidsdoel te onderzoeken of en in hoeverre private oplossingen mogelijk (en wenselijk) zijn en of regelgeving het meest aangewezen instrument is. Voorts adviseerde Actal een licht regime voor eenvoudige bouwwerken en het toegankelijker en eenvoudiger maken van de bouwvoorschriften. Daarnaast werd geadviseerd om de mogelijkheden voor het vergroten van de eigen verantwoordelijkheid voor private partijen te benutten en om voldoende mogelijkheden voor maatwerk in de regelgeving te bieden. Tenslotte heeft Actal geadviseerd te komen tot een centraal register voor gelijkwaardige maatregelen. Zowel met de voorstellen voor een nieuw stelsel voor kwaliteitsborging in de bouw als met de aanpak van korte termijn knelpunten Omgevingswet wordt invulling gegeven aan dit advies, dat hiermee nog steeds actueel is. Verder discussieert Actal regelmatig mee in discussies met marktpartijen over kwaliteitsborging in de bouw.

Vraag 12

Zijn er financiële analyses gemaakt om gemeenten tijdens de experimentele periode financieel te compenseren voor verlies aan legesinkomsten voor alle projecten die door private partijen worden getoetst?

Antwoord vraag 12

Samen met de VNG en Vereniging Bouw- en Woningtoezicht kijken we naar het financieringsstelsel van de taken van Bouw- en Woningtoezicht bij gemeenten. Samen met de betrokkenen kijk ik naar mogelijkheden om de overgebleven taken van gemeenten en de kosten hiervoor betaalbaar te houden in de toekomst. Ook zal daarbij gekeken worden naar de duale periode. Ik verwacht dat het onderzoek in de zomer wordt afgerond. Na de zomer zal ik u mijn reactie op de onderzoeksresultaten sturen.

Vraag 13

Wie beslist tijdens de experimentele periode over het mogen toepassen van een bepaald instrument en welke garanties levert dit op dat het bouwwerk ten minste zal voldoen aan het bouwbesluit 2012?

Antwoord vraag 13

Er wordt al jarenlang op diverse manieren geëxperimenteerd met (onderdelen uit) het nieuwe stelsel voor kwaliteitsborging in de bouw. Meer recente experimenten worden uitgevoerd in het kader van de Crisis- en herstelwet. De Minister van Infrastructuur en Milieu is verantwoordelijk voor de uitwerking van de specifieke instrumenten. In een experiment blijven de bestaande regels voor voldoen aan het Bouwbesluit 2012 bestaan. Ook in het kader van een experiment is een opdrachtgever dus wettelijk verantwoordelijk dat zijn bouwwerk voldoet aan het Bouwbesluit 2012.

Vraag 14

Kunt u bevestigen dat aan het eind van de bouwfase een overdrachtsdocument aan het bevoegd gezag moet worden overgelegd?

Antwoord vraag 14

Ik ben aan het onderzoeken welke informatie gemeenten wanneer nodig hebben om haar taken voor de fase na oplevering van het gebouw goed uit te kunnen voeren. Aan de hand van de conclusies van dit onderzoek kan ik bepalen of een overdrachtsdocument wenselijk is en zo ja, welke informatie dit document moet bevatten. Ik verwacht u over de uitkomsten van dit onderzoek voor het eind van dit jaar te kunnen informeren.

Vraag 15

Kunt u toelichten hoe de landen die hoger scoren dan Nederland en dus makkelijker vergunningen verlenen voor bedrijfsgebouwen in vergelijking met Nederland presteren op gebied van brandveiligheid en de bouwtechnische en ruimtelijke kwaliteit van hun bebouwde omgeving? Welke positie nemen deze landen verder in op de ranglijst van corrupte landen? Klopt het dat Letland op plek 8 staat – het land waar heel tragisch een aantal maanden geleden tientallen mensen de dood vonden omdat een pas gebouwde supermarkt instortte?

Antwoord vraag 15

Ik heb geen (wereldwijde) gegevens over de prestaties op het gebied van bouwtechnische en ruimtelijke kwaliteit van andere landen in vergelijking tot Nederland. Wel zijn er gegevens over brandveiligheid waaruit blijkt dat Nederland goed scoort op de gevolgen van brand (qua doden en schade). Landen die hoger scoren op de «doing business ranking» scoren afwisselend op de ranglijst voor corruptieperceptie. Zo scoren bijvoorbeeld Hong Kong (1), Singapore (3) en Denemarken (8) op de corruptieperceptie: 15, 5, en 1. Nederland (97 op de «doing business ranking») scoort op de corruptieladder 8. Letland (79) staat voor corruptieperceptie op 49. Ik zie overigens niet direct een verband tussen al deze ranglijsten.

Vraag 16

Categorieën van ruimtelijke projecten als ombouw lege kantoren, megastallen, wegprojecten, huisvesting arbeidsmigranten, etc. doen vaak een beroep op de Crisis- en herstelwet. Waar moet bij deze categorieën ruimtelijke projecten de grens liggen waarboven er geen sprake meer kan zijn van experimenteren in het kader van de Crisis- en herstelwet?

Antwoord vraag 16

Alle aanvragen voor experimenten in het kader van de Crisis- en herstelwet (Chw) worden met de aanvrager en degene die bij het Rijk beleidsmatig verantwoordelijk is besproken. Het is niet zo dat bovengenoemde projecten vaker dan andere ruimtelijke projecten een beroep doen op de Chw. Voor megastallen is er nog geen mogelijkheid geboden door de Chw. Wegenprojecten en ombouw van lege kantoren valt niet onder de experimenten maar onder de bestuursrechtelijke versnellingen van bijlage I van de Chw. Huisvesting van arbeidsmigranten is een experiment in één gemeente, namelijk de gemeente Westland. Hier wordt het mogelijk gemaakt om tijdelijk gebruik toe te staan voor een periode van 15 jaar. Er is geen algemene grens te definiëren waarboven er geen Crisis- en herstelwet-experimenten kunnen worden aangewezen. De innovatieve duurzame experimenten worden, zoals in de wet staat, getoetst aan drie criteria: innovatief, duurzaam en bijdrage aan de werkgelegenheid. In het kader van de experimenten wordt niet afgeweken van Europese wet- en regelgeving.

Vraag 17

Op welke wijze ziet u bij de nieuwe Omgevingswet mogelijkheden om specifieke lokale omstandigheden of behoeftes bij de lokale planontwikkeling te betrekken? Dit om te voorkomen dat er planontwikkeling ontstaat die ofwel ongewenst is volgens de lokale democratie ofwel onnodig is gezien de – al dan niet lange termijn – demografische of economische perspectieven.

Antwoord vraag 17

Deze vraag heeft betrekking op het voorstel voor een Omgevingswet waarover de Raad van State recent advies heeft uitgebracht. Het kabinet wil dat wetsvoorstel voor het zomerreces aan de Tweede Kamer aanbieden. Bij die gelegenheid zal de vraag worden beantwoord

Vraag 18

Welke vastzittende woningbouwprojecten zijn concreet losgetrokken, wat was daar voor nodig en wat was de originele reden waarom die projecten vastzaten.

Antwoord 18

In het kader van het project «Lostrekken vastgelopen bouwprojecten», dat met steun van het Ministerie van BZK wordt uitgevoerd door Bouwend Nederland, VNO-NCW en MKB Nederland, zijn inmiddels 50 projecten van advies voorzien. De oorzaken van het vastlopen van deze 50 projecten zijn divers. Momenteel wordt gewerkt aan een analyse van de bevindingen in alle projecten. Vooruitlopend hierop kan worden geconcludeerd, dat het vastlopen van de betrokken bouwprojecten in een belangrijk aantal gevallen te maken heeft met het feit, dat gemeenten en marktpartijen vast zijn blijven zitten in oude en niet meer realistische plannen. Maar ook onvoldoende kennis van de nieuwe markt en bijbehorende werkwijzen en ontwikkelmodellen, zowel bij overheid als marktpartijen, speelt een rol. Daarnaast was in een aantal gevallen sprake van te weinig kennis van nieuwe investeringsstrategieën en financieringsvormen. Daarbij kan worden opgemerkt dat het (her)ontwikkeling van vastgoed doorgaans om complexe vragen gaat, waarbij meerdere factoren in het geding zijn. Tenslotte kan worden geconstateerd dat soms ook een onjuiste of te starre toepassing van regelgeving een rol speelt.

Enkele voorbeelden van vastgelopen projecten en van het type acties die zijn uitgevoerd om deze projecten los te trekken:

  • Een woningbouwproject met 150 koop- en huurappartementen was vastgelopen door verschil van inzicht over het voorgenomen plan tussen de provincie en gemeente/ontwikkelaar/belegger. Acties: er is een onderbouwd advies gegeven over inhoud, aanpak en procesgang van het project aan de ondernemers en er is bemiddeld tussen provincie, gemeente en marktpartij.

  • In een stagnerend jongerenhuisvestingsproject voor 500 jongerenwoningen is bemiddeld tussen gemeente en ondernemer en zijn handvatten gegeven voor een professionele aanpak en procesgang.

  • In een woningbouwproject met 400 woningen dat was vastgelopen op de samenwerking tussen gemeente en ontwikkelaar/bouwer heeft bemiddeling plaatsgevonden tussen gemeente en ondernemers en is professioneel advies gegeven over fasering, programma (vraag-aanbod) en partners.

  • In een centrumplan met 15.500 m2 bruto vloeroppervlak aan winkelruimte, circa 60 zorgeenheden en circa 50 koop- en huurwoningen dat was vastgelopen in financiële en technische zin, zijn de volgende acties uitgevoerd: er is een belegger aangedragen, er is bemiddeld bij de gemeente, en er zijn inhoudelijke adviezen gegeven over fasering, realisatiemogelijkheden en omgaan met de grond.

Vraag 19

Kunt u toelichten welke systematiek wordt overwogen om op detailniveau per project te bepalen welk onderzoek t.a.v. ruimtelijke aspecten noodzakelijk is?

Antwoord 19

De meeste onderzoeksverplichtingen vloeien voort uit Europese regelgeving. De departementen die onderzoeken verplichten bekijken de mogelijkheid dat gemeenten risicokaarten beschikbaar stellen. In deze risicokaarten worden dan gebieden aangewezen waar het onderzoek zeker noodzakelijk is, maar ook waar een dergelijk onderzoek niet nodig is omdat de kans dat daar een bedreigde diersoort, archeologische vindplaats of anderszins aangetroffen zal worden verwaarloosbaar is. Met deze maatwerk aanpak kan het aantal verplichte onderzoeken beperkt worden.

Vraag 20

Betekent de opmerking dat gewerkt wordt aan vereenvoudiging van de natuurwetgeving dat u de voorstellen uit de initiatiefnota «Mooi Nederland» van PvdA-fractie niet overneemt of in ieder geval kritisch benadert?

Antwoord 20

Het wetsvoorstel natuurbescherming is thans aanhangig bij uw Kamer. Het neemt de bescherming van de Europese en internationale natuurwaarden als uitgangspunt en biedt binnen de gegeven juridische kaders zoveel mogelijk ruimte voor een praktische invulling van de natuurbescherming. De in het regeerakkoord aangekondigde nota van wijziging voorziet in aanpassingen van het wetsvoorstel die de verbinding tussen economie en ecologie onderstrepen: een sterke natuur zonder extra regeldruk. Staatssecretaris van Economische Zaken is voornemens de nota van wijziging dit voorjaar bij uw Kamer in te dienen.

Vraag 21

Op welke wijze gaat u voor de genoemde onderzoeksverplichtingen bevorderen dat onderzoeken op het juiste detailniveau worden gedaan, zodat alleen de noodzakelijke onderzoeken uitgevoerd hoeven te worden? Kan hier over een jaar over gerapporteerd worden?

Antwoord 21

Zie het antwoord op vraag 19 onder Korte termijn knelpunten Omgevingswet, Kamerstuk 33 118, nr. 12. Ik zal uw Kamer over een jaar rapporteren over de uitkomsten van dit onderzoek.

Vraag 22

Hoe verhoudt de risicoclassificatie volgens Eurocodes zich tot de complexiteit van gebouwen en hun gebruik? Heeft dit enige relatie met brandveiligheid, ventilatie, daglicht, energiebesparingen en grote aantallen gebruikers?

Antwoord vraag 22

De risicoclassificatie volgens de Eurocodes is primair bedoeld voor beoordeling van de constructieve veiligheid en is o.a. gekoppeld aan de hoogte en het gebruik van een bouwwerk. De kwartiermakers bekijken momenteel of deze risicoclassificatie ook bruikbaar is voor andere onderwerpen uit het Bouwbesluit 2012 en, zo nee, hoe deze nader moet worden gespecificeerd teneinde een goede basis te zijn voor de keuze en beoordeling van een privaat toetsinstrument.

Vraag 23

Hoe verloopt de technische afstemming voor de omgevingsvergunning als naast het Bouwbesluit 2012 ook andere technische bepalingen gelden, zoals bijvoorbeeld op grond de Wet milieubeheer, Wet gevaarlijke stoffen, etc.? De aanvraag moet gecoördineerd worden afgedaan.

Antwoord vraag 23

Er is geen wezenlijk verschil tussen de huidige situatie en die onder een nieuw stelsel van kwaliteitsborging. Naast de bouwtechnische eisen kunnen er ook nog indieningsvoorwaarden gelden op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. De aanvrager dient er zelf voor zorg te dragen dat hij deze vergunning tijdig aanvraagt en de juiste gegevens bijvoegt.

In de duale periode dient de aanvrager bij de omgevingsvergunningsaanvraag een verklaring te overleggen dat gebruik gemaakt wordt het stelsel kwaliteitsborging (en welk borgingsinstrument hij gaat gebruiken).

Vraag 24

Kunt u toelichten welke waarborgen in de Omgevingswet worden overwogen om te garanderen dat bij organische planontwikkeling, het kenmerk hiervan is dat er niet vooraf op detailniveau aan planuitwerking wordt gedaan, er op den duur geen situaties gaan ontstaan die botsen met de wettelijke ruimtelijke eisen?

Antwoord vraag 24

Zie het antwoord op vraag 17.

Vraag 25

Kunt u de verkenning naar de wettelijke verankering van stedelijke herverkaveling inhoudelijk toelichten?

Antwoord vraag 25

De verkenning naar de wettelijke verankering van stedelijke herverkaveling loopt op dit moment. Hiervoor zijn onder andere pilots uitgezet op basis van vrijwillige stedelijke herverkaveling. Vóór de zomer zal de subcommissie Stedelijke Herverkaveling van het programma «Eenvoudig Beter» advies uitbrengen over uitgangspunten die bij het opstellen van een mogelijke wettelijke regeling voor stedelijke herverkaveling van belang zijn. De Minister van Infrastructuur en Milieu zal de uitkomsten van de pilots en het advies van de subcommissie gebruiken voor het formuleren van een wetsvoorstel dat gelijktijdig met de nieuwe Omgevingswet in werking zal treden.

Vraag 26

Gaat u op korte termijn ook kijken naar de mogelijkheden om in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht de inzet van de uitgebreide procedure te beperken ten faveure van de reguliere procedure?

Antwoord vraag 26

Het kabinet heeft hier recent al naar gekeken. Op basis daarvan zijn voorstellen ter beperking van de inzet van de uitgebreide omgevingsvergunningprocedure verwerkt in het ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit omgevingsrecht en diverse andere algemene maatregelen van bestuur in verband met het permanent maken van de Crisis- en herstelwet en het aanbrengen van enkele verbeteringen op het terrein van het omgevingsrecht. In het kader van de zogenoemde voorhangprocedure is dit ontwerpbesluit u bij brief van 31 oktober 2013 voorgelegd (Kamerstuk 32 127, nr. 171).

Vraag 27

Wat stelt de verplichting voor, neergelegd in artikel 1.25 van het Bouwbesluit 2012, om een gereedmelding te doen bij het bevoegd gezag, als dat bevoegd gezag helemaal geen weet heeft op welke technische wijze er is gebouwd?

Antwoord vraag 27

De gereedmelding bij het bevoegd gezag markeert het moment dat het bouwwerk als het ware toetreedt tot de bestaande gebouwenvoorraad. Het bevoegd gezag draagt vanaf dat moment de zorg voor bestuursrechtelijke handhaving ten aanzien van de bestaande gebouwen. Bij de gereedmelding zal een verklaring van de kwaliteitsborger moeten worden gevoegd dat het bouwwerk voldoet aan het Bouwbesluit 2012.

Vraag 28

Hoe wordt bij private kwaliteitsborging voorkomen dat gebouwen die niet aan het Bouwbesluit voldoen toch worden gebruikt?

Antwoord vraag 28

Het voornemen is dat bij de oplevering/gereedmelding van het bouwwerk bij het bevoegd gezag een verklaring van de private kwaliteitsborger wordt overgelegd dat het bouwwerk voldoet aan het Bouwbesluit 2012. Zonder deze verklaring kan het bouwwerk niet gereed worden gemeld en dus niet in gebruik worden genomen. Indien het bouwwerk toch in gebruik wordt genomen, kan het bevoegd gezag net als nu handhavend optreden.

Vraag 29

Kunt u aangeven op welke oorspronkelijke levensduur de eisen voor een tijdelijk bouwwerk in het bouwbesluit ooit zijn gebaseerd? Zijn bij het optrekken van de termijn naar vijftien jaar ook de bouwkundige kwaliteitseisen voor tijdelijke bouwwerken navenant opgetrokken? Kunt u dit toelichten?

Antwoord vraag 29

De eisen die het Bouwbesluit 2012 stelt aan de constructieve veiligheid van tijdelijke bouwwerken zijn gebaseerd op een levensduur van vijf jaar. Dit volgt uit de NEN-norm die het Bouwbesluit 2012 aanstuurt voor de beoordeling van de constructieve veiligheid. Er is nog overleg met de betreffende NEN-normcommissie om deze vijf jaar te wijzigen in vijftien jaar. Dit kan in de NEN-norm zelf gebeuren of in de Regeling Bouwbesluit.

Vraag 30

Overweegt u prestatie-eisen voor gebouwen expliciet op te nemen in het Bouwbesluit 2012, ter vervanging van de dwingende voorschriften voor oppervlaktematen, plafondhoogtes, trappen etc.? Dit om te voorkomen dat er, door teveel vrijheid, onveilige, niet duurzame of ongezonde bouwwerken gebouwd kunnen worden? Kunt u dit toelichten?

Antwoord vraag 30

In het Bouwbesluit 2012 zijn op dit moment reeds functionele eisen en een bijbehorende prestatie-eis opgenomen. De specifieke eisen zoals oppervlaktematen zijn prestatie-eisen. De verplichting om een bouwwerk te bouwen conform het bouwbesluit blijft te allen tijde gelden, ook wanneer de nieuwbouweisen geschrapt worden.

Vraag 31

Wordt het project «Nu Al Eenvoudig Beter» de inzet van het actieteam «Ontslakken» van gebiedsontwikkeling»? En wordt het op te stellen actieprogramma ook gericht op versnelling en vereenvoudiging van procedures voor de reguliere, kleine bouwprojecten?

Antwoord 31

Er wordt op dit moment bezien of een aantal acties zoals uit projecten «Nu al eenvoudig beter» en het Actieteam «Ontslakken» genoemde in elkaar kunnen worden geschoven, omdat ze een aantal parallelle en complementaire doelen dienen. Het actieprogramma was ook al gericht op versnelling en vereenvoudiging van procedures voor de reguliere en kleine bouwprojecten. Dat zal ook in het vervolg zo blijven.

Vraag 32

Kunt u de verkenning naar de wettelijke verankering van stedelijke herverkaveling inhoudelijk toelichten?

Antwoord vraag 32

Zie mijn antwoord onder vraag 25.

Vraag 33

Hoe garandeert u de bouwtechnische kwaliteit van eenvoudige bouwwerken als deze niet meer aan het bouwbesluit getoetst hoeven te worden?

Antwoord vraag 33

Alle bouwwerken moeten voldoen aan het Bouwbesluit 2012. Alleen bij eenvoudige bouwwerken hoeft dit niet te worden getoetst door een gemeente. De verantwoordelijkheid voor het voldoen aan het Bouwbesluit 2012 ligt bij de bouwende partij.


XNoot
*

Bouwstenen voor minder regels, Actal, Den Haag, 15 september 2011.

Naar boven