33 112 Wijziging van de Gemeentewet, de Wet wapens en munitie en de Politiewet 2012 (verruiming fouilleerbevoegdheden)

Nr. 17 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 6 juli 2016

Bij de behandeling van het wetsvoorstel Verruiming fouilleerbevoegdheden (Kamerstuk 33 112) is bij de plenaire behandeling (26 februari 2013) (Handelingen II 2012/13, nr. 54, item 18) in Uw Kamer gevraagd om over de werking van de in dit wetsvoorstel geregelde spoedprocedure een terugkoppeling te krijgen. Mijn ambtsvoorganger heeft toegezegd een aantal jaren na de invoering hierover te zullen terugkoppelen.

Gelet op deze toezegging heb ik het WODC gevraagd een onderzoek te doen naar de ervaringen van burgemeesters na een jaar spoedeisend preventief fouilleren. De rapportage is als bijlage bij deze brief gevoegd.1

Het rapport gaat in op de praktijk van het preventief fouilleren en baseert zich daarbij op (web-)research, bevragingen van gemeenten en interviews over zowel de praktijk van preventief fouilleren als van spoedeisend preventief fouilleren. Het onderzoek schetst de totstandkoming van de wettelijke grondslagen voor preventief fouilleren en spoedeisend preventief fouilleren, de doelstellingen (voorkomen dat er wapens in een bepaald gebied aanwezig zijn en vergroten van de veiligheidsgevoelens) en gaat ten slotte in op de uitvoeringspraktijk.

De onderzoekers hebben aan ambtenaren van 212 gemeenten een vragenlijst toegezonden waarin is gevraagd naar hun ervaringen in de drie voorafgaande jaren met preventief fouilleren (art. 151b Gemeentewet) en hun ervaringen met spoedeisend preventief fouilleren (art. 174b Gemeentewet) sinds 1 juli 2014. Vanuit 133 gemeenten is gereageerd.

De onderzoekers constateren dat in 98 van deze 133 gemeenten de bevoegdheid is opgenomen om de burgemeester veiligheidsrisicogebieden te laten aanwijzen in de Algemene plaatselijke verordening, veelal door de APV vast te stellen overeenkomstig de modelverordening van de VNG. In veertien gemeenten is ook daadwerkelijk preventief gefouilleerd.

Met betrekking tot spoedeisend preventief fouilleren (art. 174b Gemeentewet) komen de onderzoekers tot vijf conclusies. Hieronder geef ik naar aanleiding daarvan mijn reactie.

Uit de conclusies maak ik op dat gemeenten de nieuwe bevoegdheid in beperkte mate gebruiken (in ruim anderhalf jaar2 in totaal vijf fouilleeracties in vier gemeenten), maar wel zeer bewust; allereerst is er een aanleiding nodig om een dergelijke maatregel te overwegen en moet eventuele toepassing mogelijk zijn binnen de randvoorwaarden die art. 174b Gemeentewet stelt. Daarbij lijkt sprake van prudente afwegingen: wanneer toepassing van een dergelijk «zwaar instrument» niet nodig is, kan toepassing achterwege blijven. Er blijkt dat wanneer deze omstandigheden zich voordoen, spoedeisend preventief fouilleren praktisch gezien snel toepasbaar is: het besluitvormingsproces verliep vlot. Daarnaast concluderen de onderzoekers evenwel dat gemeenten nog relatief onbekend zijn met het instrument en dat in een aantal gemeenten is gekozen voor het toepassen van een noodverordening om spoedeisend preventief fouilleren mogelijk te maken.

Gelukkig doen situaties die nopen tot inzet van spoedeisend preventief fouilleren zich niet veelvuldig voor. Dit gegeven, in combinatie met de relatief recente inwerkingtreding, de incidentele keuze voor het toepassen van de noodverordening en de volgens de onderzoekers nog beperkte bekendheid van deze bevoegdheid, lijkt een verklaring voor de vooralsnog beperkte toepassing van het instrument spoedeisend preventief fouilleren. In overleg met het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV) zal ik de bekendheid van het spoedeisend preventief fouilleren verder bevorderen.

De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur


X Noot
1

WODC – Een jaar spoedeisend fouilleren, onderzoek naar ervaringen van burgemeesters; I&O Research, 2016. Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
2

De bevoegdheid tot spoedeisend preventief fouilleren bestond ten tijde van het onderzoek ruim anderhalf jaar.

Naar boven