Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 17 oktober 2012
Conform mijn toezegging tijdens de plenaire behandeling van het wetsvoorstel Reparatiewet
griffierechten burgerlijke zaken (33 108) op 10 oktober 2012 (Handelingen II, vergaderjaar 2012–2013, nr. 11 behandeling Reparatiewet griffierechten burgerlijke zaken), zend ik u hierbij het
antwoord op de vragen over de hardheidsclausule van de leden Bontes (PVV) en Schouw
(D66).
In de reparatiewet wordt in artikel II, onderdeel E, (artikel 237, vijfde lid, Wetboek
van Burgerlijke Rechtsvordering) een hardheidsclausule geïntroduceerd.
De rechter krijgt op grond van dit artikel de mogelijkheid om de proceskosten te compenseren.
Hij kan bepalen dat het griffierecht van de in het gelijk gestelde partij, dat in
het kader van de proceskostenveroordeling betaald moet worden door de in het ongelijk
gestelde partij, niet hoger is dan het griffierecht dat van deze laatste partij is
geheven. Gaat het om een zaak voor de kantonrechter, waarin gedaagde dus geen griffierecht
heeft betaald, dan kan deze in het ongelijk gestelde gedaagde worden veroordeeld tot
betaling van het griffierecht van eiser tot maximaal het bedrag van het griffierecht
dat gedaagde verschuldigd zou zijn geweest als hij eiser was geweest. De rechter kan
besluiten tot een dergelijke, niet volledige vergoeding van de proceskosten van de
in het gelijk gestelde partij, als hij van oordeel is dat veroordeling tot betaling
van het volledige griffierecht, gelet op de proceshouding van de in het gelijk gestelde
partij, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
Om te bepalen of sprake is van een «onbillijkheid van overwegende aard» zal de rechter
een afweging maken tussen de proceshouding van de in het gelijk gestelde partij en
de financiële positie van de in het ongelijk gestelde partij. Tot de «proceshouding»
behoort ook het instellen van de procedure.
Ter illustratie twee voorbeelden. De rechter kan in de situatie dat een onderneming
een burger rauwelijks dagvaardt, dat wil zeggen dat zij een burger in rechte betrekt
zonder eerst te proberen om buitengerechtelijk het geschil te beslechten, de hardheidsclausule
toepassen als hij de vordering van de onderneming toewijst. Toepassing van de hardheidsclausule
leidt er in deze situatie toe dat de burger niet de hogere griffierechten voor een
rechtspersoon/niet natuurlijke persoon hoeft te vergoeden aan de wederpartij, maar
slechts de griffierechten voor een natuurlijke persoon hoeft te betalen in het kader
van de proceskostenveroordeling.
De rechter kan ook besluiten om de hardheidsclausule toe te passen, als hij vaststelt
dat de ene procespartij de andere partij onnodig veel extra kosten laat maken door
het starten van een gerechtelijke procedure. Stel partijen zijn een betalingsregeling
overeengekomen. De partij die betaling verlangt, ontvangt op tijd betaling van de
overeengekomen deeltermijnen. Toch vraagt deze partij nog een uitspraak van de rechter
voor het geval de betalingsregeling eventueel op een later moment niet wordt nagekomen.
De schuldenaar ziet door de proceskosten-veroordeling, waaronder de vergoeding van
het griffierecht van de wederpartij, zijn schuld enorm toe nemen. De rechter kan vaststellen
dat de proceshouding van de schuldeiser in dat geval reden is om de proceskostenveroordeling
te matigen.
De minister van Veiligheid en Justitie,
I. W. Opstelten