33 086 Wijziging van de Wet inburgering en enkele andere wetten in verband met de versterking van de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige

A GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET

26 april 2012

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het ter versterking van de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige wenselijk is te regelen dat de inburgeringsplichtige de kosten voor zijn inburgering zelf draagt;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Wet inburgering wordt als volgt gewijzigd:

A

Het opschrift van hoofdstuk 1 komt te luiden: Hoofdstuk 1. Inleidende bepalingen

B

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In onderdeel a wordt «Onze Minister voor Wonen, Wijken en Integratie» vervangen door: Onze Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel.

b. De onderdelen c, f, h, i, k, l, n, o, q, r en s vervallen.

c. Onder vervanging van de puntkomma aan het slot van onderdeel p door een punt worden de onderdelen d, e, g, j, m en p geletterd c tot en met h.

d. In onderdeel f (nieuw) wordt «bedoeld in artikel 13, eerste lid» vervangen door: bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdeel a.

2. In het tweede lid wordt «de geestelijke bedienaar, bedoeld in het eerste lid, onderdeel g» vervangen door: de geestelijke bedienaar, bedoeld in het eerste lid, onderdeel e.

C

In de aanhef van artikel 3, eerste lid, wordt «met rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, onderdelen a tot en met e, dan wel l» vervangen door: , die rechtmatig verblijf verkrijgt in de zin van artikel 8, onderdelen a en c.

D

Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt onderdeel f onder vervanging van de puntkomma aan het slot van onderdeel e door een punt.

2. In het derde lid vervalt: en het betreffende deel van het inburgeringsexamen te behalen.

3. In het vierde lid vervalt onderdeel c onder vervanging van «, en» aan het slot van onderdeel b door een punt.

E

Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Onze Minister ontheft de inburgeringsplichtige van de inburgeringsplicht, indien:

    • a. de inburgeringsplichtige heeft aangetoond door een psychische of lichamelijke belemmering, dan wel een verstandelijke handicap, blijvend niet in staat te zijn het inburgeringsexamen te behalen;

    • b. hij op grond van door de inburgeringsplichtige aantoonbaar geleverde inspanningen tot het oordeel komt dat het voor de inburgeringsplichtige redelijkerwijs niet mogelijk is aan de inburgeringsplicht te voldoen.

F

Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. De inburgeringsplichtige verwerft binnen drie jaar mondelinge en schriftelijke vaardigheden in de Nederlandse taal op ten minste het niveau A2 van het Europese Raamwerk voor Moderne Vreemde Talen en kennis van de Nederlandse samenleving.

2. Onder vernummering van het tweede lid tot vierde lid worden na het eerste lid twee leden ingevoegd, luidende:

  • 2. De inburgeringsplichtige heeft aan de inburgeringsplicht voldaan indien hij:

    • a. het door Onze Minister vastgestelde examen heeft behaald, of

    • b. een diploma, certificaat of ander document, bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel c, heeft behaald.

  • 3. Onze Minister verlengt de in het eerste lid bedoelde termijn:

    • a. indien de inburgeringsplichtige aannemelijk maakt dat hem geen verwijt treft terzake van het niet voldoen aan de inburgeringsplicht, of

    • b. eenmalig met ten hoogste twee jaren, indien aantoonbaar een alfabetiseringscursus wordt of is gevolgd voor het verstrijken van die termijn.

3. Het vierde lid (nieuw) komt te luiden:

  • 4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent:

    • a. de verdere verlenging van de termijn, bedoeld in het eerste lid, en de toepassing van het derde lid;

    • b. het afnemen van het examen;

    • c. de inhoud en vormgeving van het examen;

    • d. de ter zake van het examen verschuldigde kosten;

    • e. de identificatie van de persoon die aan het examen deelneemt;

    • f. de examencommissie, en

    • g. het diploma.

G

Artikel 8 vervalt.

H

In artikel 9, eerste lid, vervalt: of vrijwillige inburgeraars.

I

Hoofdstuk 4 vervalt.

J

Het opschrift van hoofdstuk 5 komt te luiden: Hoofdstuk 5. Sociale lening

K

Artikel 16 wordt als volgt gewijzigd.

1. Aan het eerste lid wordt na «de wijze waarop de lening wordt verstrekt» toegevoegd: en omtrent het volgen bij een cursusinstelling van een cursus die opleidt tot het examen, bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdeel a, of een diploma, certificaat of ander document, bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel c.

2. Het vijfde lid komt te luiden:

  • 5. Bij of krachtens de in het eerste lid bedoelde algemene maatregel van bestuur kunnen tevens regels worden gesteld omtrent het verstrekken van een lening aan anderen dan inburgeringsplichtigen.

L

Artikel 17, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. De terugbetalingsperiode vangt aan zes maanden nadat de termijn, bedoeld in artikel 7, eerste lid, is verstreken of, indien eerder aan de inburgeringsplicht is voldaan, zes maanden nadat aan de inburgeringsplicht is voldaan. Indien die termijn met toepassing van artikel 7, derde lid, of van de bij of krachtens artikel 7, vierde lid, aanhef en onderdeel a, gestelde regels is verlengd, vangt de terugbetalingsperiode aan zes maanden nadat die termijn is verstreken.

M

Artikel 18 vervalt.

N

In hoofdstuk 5 vervallen de paragrafen 2 en 3 alsmede het opschrift: Paragraaf 1. Algemeen.

O

Het opschrift van hoofdstuk 6 komt te luiden: Hoofdstuk 6. Bestuurlijke boete

P

In hoofdstuk 6 vervalt paragraaf 1 alsmede het opschrift: Paragraaf 2. Bestuurlijke boete.

Q

De artikelen 29 en 30 vervallen.

R

Artikel 31 komt te luiden:

Artikel 31

  • 1. Onze Minister legt een bestuurlijke boete op aan de inburgeringsplichtige die niet binnen de in artikel 7, eerste lid, genoemde termijn, of de met toepassing van artikel 7, derde lid, of van de krachtens artikel 7, vierde lid, aanhef en onderdeel a, gestelde regels verlengde termijn, aan de inburgeringsplicht heeft voldaan.

  • 2. In afwijking van het eerste lid, legt Onze Minister geen boete op, indien bij of krachtens artikel 18 van de Vreemdelingenwet 2000 de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd wordt afgewezen dan wel bij of krachtens artikel 19 van die wet de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd wordt ingetrokken.

S

In artikel 32 wordt «Het college» vervangen door «Onze Minister» en «het inburgeringsexamen moet behalen» door: aan de inburgeringsplicht moet voldoen.

T

Artikel 33 komt te luiden:

Artikel 33

  • 1. Onze Minister legt de inburgeringsplichtige die niet binnen de krachtens artikel 32 vastgestelde termijn aan de inburgeringsplicht heeft voldaan, een bestuurlijke boete op. Artikel 32 is van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Zolang de inburgeringsplichtige na het verstrijken van de krachtens artikel 32 gestelde termijn niet voldoet aan de inburgeringsplicht, legt Onze Minister iedere twee jaar een bestuurlijke boete op.

U

Artikel 34 wordt als volgt gewijzigd:

1. De onderdelen a en b vervallen onder lettering van de onderdelen c en d als a en b.

2. In onderdeel a (nieuw) wordt «€ 500» vervangen door: € 1250.

3. In onderdeel b (nieuw) wordt «€ 1000» vervangen door «€ 1250» en «behalen van het inburgeringsexamen» vervangen door: voldoen aan de inburgeringsplicht.

V

Artikel 35 vervalt.

W

In artikel 36 wordt «artikel 30, 31, eerste lid, of 33» vervangen door: artikel 31, eerste lid, of 33.

X

De artikelen 37 en 44 vervallen.

Y

Artikel 47, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a vervallen «het college,» en «en van de Wet participatiebudget, voor zover het betreft inburgeringsvoorzieningen en taalkennisvoorzieningen.»

2. In onderdeel b vervalt: die van belang zijn voor de bekostiging, bedoeld in artikel 52, en.

3. Onderdeel c komt te luiden:

  • c. aan Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van de gegevens die van belang zijn voor de beoordeling van een verzoek tot verkrijging van het Nederlanderschap op grond van de Rijkswet op het Nederlanderschap;.

4. Na onderdeel c worden twee onderdelen toegevoegd, luidende:

  • d. aan Onze Minister van de gegevens die van belang zijn voor de uitvoering van de artikelen 16a, 18, 19, 21 en 34 van de Vreemdelingenwet 2000;

  • e. aan de rijksbelastingdienst van de gegevens die van belang zijn voor de uitvoering van artikel 1.6, eerste lid, onderdeel g, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen.

Z

Artikel 48 vervalt.

AA

In de artikelen 49 en 50 wordt «Het college, de cursusinstellingen, de exameninstellingen en Onze Minister» vervangen door: Onze Minister en een of meer bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te wijzen instanties.

BB

De artikelen 51, 52 en 63 vervallen.

CC

De artikelen 64, 65, 66 en 68 vervallen.

ARTIKEL II

Onderdeel C, onder 24f, van de Bijlage bij de Beroepswet vervalt.

ARTIKEL III

Artikel 8.1.1, zesde lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs komt te luiden:

  • 6. De toelating tot opleidingen educatie staat uitsluitend open voor volwassenen. De toelating tot de opleidingen educatie, bedoeld in artikel 7.3.1. eerste lid, onderdelen c tot en met e, staat niet open voor volwassenen die inburgeringsplichtig zijn in de zin van artikel 1, aanhef en onder b, van de Wet inburgering. Het bevoegd gezag neemt bij de toelating tot opleidingen educatie de overeenkomst, bedoeld in artikel 2.3.4, in acht.

ARTIKEL IV

Artikel 1.6, eerste lid, onderdeel g, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen komt te luiden:

  • g. inburgeringsplichtig is als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Wet inburgering en bij een cursusinstelling een cursus volgt die opleidt tot het examen, bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdeel a, van die wet of een diploma, certificaat of ander document, bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel c, van die wet, en voldoet aan de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van die wet gegeven regels omtrent het volgen van die cursus bij een cursusinstelling.

ARTIKEL V

De Wet participatiebudget wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. De begripsomschrijvingen «inburgeringsvoorziening» en «taalkennisvoorziening» vervallen.

2. In de begripsomschrijving «Onze Ministers» wordt de komma na «Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid» vervangen door «en» en vervalt: en Onze Minister voor Wonen, Wijken en Integratie.

3. In de begripsomschrijving «participatievoorziening» vervalt: , inburgeringsvoorziening, taalkennisvoorziening.

B

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt: «, inburgeringsvoorzieningen, taalkennisvoorzieningen» en «respectievelijk ten behoeve van personen uit de doelgroep inburgeringsvoorzieningen of taalkennisvoorzieningen vaststellen».

2. In het vierde lid vervalt onderdeel b onder lettering van de onderdelen c en d als b en c.

3. In het vijfde lid vervalt: , inburgeringsvoorzieningen, taalkennisvoorzieningen.

C

In artikel 7, eerste lid, vervalt: , inburgering.

D

Artikel 14a komt te luiden:

Artikel 14a. Overgangsbepaling inzake het bedrag dat beschikbaar is gesteld voor inburgeringsvoorzieningen en taalkennisvoorzieningen

Het bepaalde bij of krachtens deze wet blijft van toepassing op de kosten die het college heeft gemaakt, niet zijnde uitvoeringskosten, na de datum van inwerkingtreding het bij koninklijke boodschap van 14 november 2011 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet inburgering en enkele andere wetten in verband met de versterking van de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige (33 086), nadat dat voorstel tot wet is verheven, voor inburgeringsvoorzieningen en taalkennisvoorzieningen, die zijn vastgesteld of overeengekomen op uiterlijk de dag voorafgaande aan de inwerkingtreding van die wet en op de kosten van inburgeringsvoorzieningen, die zijn vastgesteld of overeengekomen op grond van artikel X, derde lid, van die wet.

ARTIKEL VI

De Vreemdelingenwet 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

In de artikelen 16a, eerste lid, 21, eerste lid, onderdeel k, en 34, eerste lid, wordt «het inburgeringsexamen, bedoeld in artikel 13 van de Wet inburgering niet heeft behaald» vervangen door: het examen, bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdeel a, van de Wet inburgering, of een diploma, certificaat of ander document, bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel c, van die wet, niet heeft behaald.

B

Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel h door een puntkomma, wordt aan artikel 18, eerste lid, een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • i. de vreemdeling niet heeft voldaan aan de inburgeringsplicht, bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Wet inburgering, binnen de in dat artikel genoemde termijn, of binnen de met toepassing van artikel 7, derde lid, van die wet of van de krachtens artikel 7, vierde lid, aanhef en onderdeel a, van die wet gestelde regels verlengde termijn.

ARTIKEL VII

De Wet werk en bijstand wordt als volgt gewijzigd:

In artikel 31, tweede lid, onderdeel s, wordt na «een vergoeding als bedoeld in artikel 18 van de Wet inburgering» ingevoegd: zoals dit luidde voor de inwerkingtreding van het bij koninklijke boodschap van 14 november 2011 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet inburgering en enkele andere wetten in verband met de versterking van de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige (33 086), nadat dat voorstel tot wet is verheven.

ARTIKEL VIII

Indien het bij koninklijke boodschap van 24 juli 2010 ingediende voorstel van wet, houdende wijziging van de Algemene wet bestuursrecht, en aanverwante wetten met het oog op enige verbeteringen en vereenvoudigingen van het bestuursprocesrecht (Wet aanpassing bestuursprocesrecht) (32 450) tot wet is of wordt verheven, en artikel I, onderdeel CCCCC, bijlage 2, artikel 10, onderdeel I, van die wet eerder in werking treedt dan, onderscheidenlijk op dezelfde datum in werking treedt als artikel II van deze wet, komt artikel II van deze wet te luiden:

ARTIKEL II

Bijlage 2 bij de Algemene wet bestuursrecht wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan artikel 2, onderdeel B, wordt toegevoegd: Wet inburgering.

2. Artikel 10, onderdeel I, vervalt.

ARTIKEL IX

Indien het bij koninklijke boodschap van 27 december 2010 ingediende voorstel van wet, houdende wijziging van onder meer de Wet op het onderwijstoezicht in verband met de instelling van het diplomaregister hoger onderwijs, beroepsonderwijs, voortgezet (algemeen volwassenen)onderwijs, NT2 en inburgering (32 587) tot wet is of wordt verheven, en artikel IV van die wet eerder in werking treedt dan, onderscheidenlijk op dezelfde datum in werking treedt als artikel I, onderdeel Y, onder 4, van deze wet, komt artikel I, onderdeel Y, onder 4, van deze wet te luiden:

  • 4. Onder vervanging van de punt aan het eind van onderdeel d door een puntkomma, worden twee onderdelen toegevoegd, luidende:

    • e. aan Onze Minister van de gegevens die van belang zijn voor de uitvoering van de artikelen 16a, 18, 19, 21 en 34 van de Vreemdelingenwet 2000;

    • f. aan de rijksbelastingdienst van de gegevens die van belang zijn voor de uitvoering van artikel 1.6, eerste lid, onderdeel g, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen.

ARTIKEL X

  • 1. In het tweede tot en met vijfde lid wordt onder Wet inburgering verstaan: Wet inburgering als laatstelijk luidend voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I van deze wet.

  • 2. Op de inburgeringsplichtige, bedoeld in artikel 1, onderdeel, b, van de Wet inburgering, voor wie de termijn voor het behalen van het examen, bedoeld in artikel 13, eerste lid, van die wet op grond van artikel 7, eerste lid, of 26 van die wet is aangevangen, blijven hoofdstuk 2 en de artikelen 16, 17, eerste lid, 18, 23, eerste tot en met derde lid, 29 tot en met 37, 47 en 49 van de Wet inburgering van toepassing.

  • 3. Onverminderd het tweede lid, blijven de artikelen 19, 20 en 22, eerste lid, van de Wet inburgering van toepassing op de inburgeringsplichtige die houder is van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000, en op de geestelijke bedienaar, bedoeld in artikel 1, onderdeel g, van de Wet inburgering, die geen oudkomer is als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van de Wet inburgering, voor zover zij voor de inwerkingtreding van artikel I van deze wet inburgeringsplichtig zijn geworden.

  • 4. De oudkomer, bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van de Wet inburgering, aan wie voor de inwerkingtreding van deze wet geen inburgeringstermijn op grond van artikel 26 van de Wet inburgering is opgelegd, kan tot drie jaar na de inwerkingtreding van artikel I van deze wet in aanmerking komen voor een vergoeding als bedoeld in artikel 18, eerste en vierde lid, van de Wet inburgering, voor zover hij aan de voorwaarden voor toekenning van deze vergoeding heeft voldaan.

  • 5. De artikelen 24e, 24f en 47 van de Wet inburgering blijven van toepassing op de vrijwillige inburgeraar, bedoeld in artikel 1, onderdeel q, van die wet, die met het college van burgemeester en wethouders van de gemeente, waar de vrijwillige inburgeraar woonplaats heeft in de zin van titel 3 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, op grond van artikel 24d van de Wet inburgering een overeenkomst heeft gesloten tot het volgen van een inburgeringsvoorziening.

  • 6. Bij regeling van Onze Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel wordt een termijn of worden termijnen vastgesteld, waarbinnen van de in het tweede tot en met het vierde lid bedoelde personen in redelijkheid niet kan worden gevergd het examen, bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdeel a, van de Wet inburgering als gewijzigd door deze wet, af te leggen, en waarbinnen deze personen het examen, bedoeld in artikel 13, eerste lid, van de Wet inburgering als laatstelijk luidend voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I van deze wet, kunnen afleggen.

ARTIKEL XI

De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Naar boven