33 086 Wijziging van de Wet inburgering en enkele andere wetten in verband met de versterking van de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige

Nr. 5 VERSLAG

Vastgesteld 12 januari 2012

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken1 belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen tijdig zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave

I. Algemeen

2

   

1.1 Inleiding

3

1.2. Stelselwijziging

4

1.3. Voorbereiding van de wijziging

7

2. Hoofdlijnen van het wetsvoorstel

8

2.1. De doelgroep van de Wet inburgering

8

2.2. De inburgeringsplicht

10

2.3. Een termijn van drie jaar om aan de inburgeringsplicht te voldoen

12

2.4. Van institutionele markt naar consumentenmarkt

13

2.5. Sociale leenfaciliteit

16

2.6. Wijziging overige wet- en regelgeving

19

3. Uitvoerings- en handhavingsaspecten

19

3.1 Algemeen

19

3.2. Gevolgen niet nakoming van de inburgeringsplicht

20

3.3. Informatievoorziening

24

4. Overgangsrecht

24

5. Financiele aspecten

24

   

II. Artikelsgewijs

25

I. ALGEMEEN

Met belangstelling hebben de leden van de VVD-fractie kennisgenomen van het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet inburgering en enkele andere wetten in verband met de versterking van de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige. Deze leden benadrukken dat als iemand zich duurzaam in Nederland wil vestigen deze ook een eigen verantwoordelijkheid heeft om te participeren in de samenleving. Mensen maken immers zélf de keuze naar Nederland te komen. Zij dienen zich dan ook zélf aan te passen aan onze samenleving. Daartoe merken deze leden ook op dat het uitblijven van de eigen verantwoordelijkheid in het kader van de sociale zekerheid en in het belang van de arbeidsparticipatie, niet zonder gevolgen kan blijven.

De leden van de VVD-fractie vinden dat kennis van de Nederlandse samenleving en het beheersen van de Nederlandse taal belangrijke factoren zijn om aan de samenleving succesvol deel te kunnen nemen en essentiële voorwaarden zijn voor toelating en verblijf in ons land. Deze leden achten het daarom terecht dat het voorliggende wetsvoorstel de verantwoordelijkheid voor inburgeren bij de persoon zelf neerlegt en dat het niet behalen van het inburgeringsexamen niet zonder gevolgen kan blijven. Op deze wijze wordt recht gedaan aan de eigen kracht van vreemdelingen die ervoor hebben gekozen zich duurzaam in ons land te vestigen, temeer daar het vereiste niveau voldoende haalbaar is voor de inburgeraar.

Wat betreft de invoering van het sociaal leenstelsel merken de leden van de VVD-fractie op dat hierdoor minder draagkrachtigen kunnen worden ontzien.

Deze leden hebben voorts nog een aantal vragen en opmerkingen.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling, maar ook enige bezorgdheid kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Het wetsvoorstel scherpt de eisen voor inburgering aan, legt de verantwoordelijkheid en financiering in alle gevallen bij de migrant of vluchteling en verscherpt de sancties op het niet nakomen van de inburgeringsplicht. De leden van de PvdA-fractie steunen de doelstelling om nieuwe immigranten die uit vrije wil naar Nederland komen voor werk of vanwege een relatie zelf verantwoordelijk te maken voor het volgen van een inburgeringscursus en de betaling daarvan, maar hebben wel enkele vragen en opmerkingen over het sociale leenstelsel dat de financiering ook mogelijk moet maken voor migranten en het advies van de Raad van State.

De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel.

Naar aanleiding van dit wetsvoorstel brengen deze leden een aantal vragen en opmerkingen naar voren.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Met de regering delen deze leden het standpunt dat de versterking van de eigen verantwoordelijkheid van vreemdelingen voor de inburgering gepaard gaat met de noodzaak tot versobering van het huidige stelsel, dat tot doel had om een grote inhaalslag te maken met de inburgering van oudkomers in Nederland. Voorts stellen deze leden vast dat de stelselwijziging een goede mogelijkheid biedt om de bureaucratie, die rondom het Deltaplan Inburgering is ontstaan, te ontwarren en de brede verantwoordelijkheid van de ontvangende samenleving aan te spreken om nieuwkomers en asielgerechtigden in de praktijk te ondersteunen bij het inburgeren. De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat tegelijkertijd met de stelselwijziging de regering er goed aan doet om deze ondersteunende krachten vanuit de samenleving ten volle te benutten, zodat het maatschappelijke belang van inburgering ook gepaard gaat met een zo breed mogelijke, maatschappelijke, inspanning.

De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel en hebben een aantal vragen en opmerkingen.

De leden van de D66-fractie hebben met afkeuring kennisgenomen van voorliggende wetsvoorstel. Ondanks dat deze leden een groot deel van de onderliggende motivatie over de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeraar delen, menen zij dat het wetsvoorstel in de uitwerking haar doel voorbijschiet, de verkeerde keuzes maakt, of juist een tegenovergesteld effect zal hebben. In het navolgende zullen zij dit nader toelichten.

De leden van de D66-fractie benadrukken dat vergelijkbare pogingen om de verantwoordelijkheid volledig bij de inburgeringspichtige te leggen, niet het gewenste resultaat hebben gehad. Welke lessen trekt de regering uit deze voorgeschiedenis? Waarom meent zij dat het voorliggende wetsvoorstel wel het beoogde effect zal hebben? Is zij mitsdien bereid een horizonbepaling op te nemen, zodat de effecten van dit wetsvoorstel tijdig opgemerkt worden en eventueel waar nodig bijgestuurd of gecorrigeerd kunnen worden?

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Deze leden constateren dat het wetsvoorstel de primaire verantwoordelijkheid voor de inburgering wil verleggen naar de inburgeringsplichtige.

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het voorliggende wetsvoorstel. Deze leden ondersteunen de nadruk op eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige, mits deze in staat is aan de inburgeringsplicht te voldoen. Zij hebben nog enkele vragen bij de uitwerking van het wetsvoorstel.

1.1 Inleiding

De leden van de VVD-fractie vragen aan de regering of zij een inschatting kan geven van het aantal personen op wie het voorliggende wetsvoorstel van toepassing zal zijn. Hoe groot is deze groep?

Deze leden merken voorts op dat het advies van de Raad van State aangaf dat snel op elkaar volgende wijzigingen van één en dezelfde wet, i.c. de Wet inburgering, zou kunnen leiden tot knelpunten als gevolg van de overgang van de verschillende wetten. Zij vragen de regering om een nadere reactie hierop.

De leden van de SP-fractie merken op dat het voorliggende wetsvoorstel de eigen verantwoordelijkheid van vreemdelingen voor de inburgering beoogt te versterken. De regering spreekt in de inleiding dat er op die manier recht wordt gedaan aan de eigen kracht van vreemdelingen. De eigen kracht van mensen aanspreken is prima, maar mensen op kosten jagen en angst inboezemen heeft wat deze leden betreft niets te maken met de eigen kracht als je niet over voldoende financiële middelen beschikt. Wat vindt de regering van de kritiek van de Raad van State dat het wetsvoorstel onvoldoende recht doet aan de verantwoordelijkheid van de overheid bij de behartiging van het maatschappelijk belang dat met de inburgering is gediend?

De leden van de D66-fractie herhalen allereerst nogmaals dat de regering in een eerder stadium stelde dat pas eind 2011 zinvolle uitspraken gedaan konden worden over effecten van de huidige Wet inburgering (o.a. Kamerstuk 32 321, nr. 3). Net als de Afdeling advisering van de Raad van State, menen deze leden dat «bruikbare beleidsanalyses op basis waarvan conclusies kunnen worden getrokken over de inrichting van het inburgeringstelsel en een afweging kan worden gemaakt van mogelijk alternatieven» ontbreken. De motivering van de regering dat het voorliggende wetsvoorstel op dit moment reeds dringend noodzakelijk is, is volgens deze leden dan ook onvoldoende dragend. Op basis van welke beleidsanalyses komt de regering tot de conclusie dat de huidige Wet inburgering onvoldoende functioneert? Deze leden nemen geen genoegen met een verwijzing naar het regeerakkoord, maar vragen een feitelijke en cijfermatige onderbouwing die reflecteert op de reeds bestaande Wet inburgering en die aantoont waarom deze niet langer voldoet.

Daarnaast menen de leden van de D66-fractie dat de regering onvoldoende ingaat op de kritiek van de Afdeling dat inburgering ook een maatschappelijk belang dient en dat de overheid dan ook een verantwoordelijkheid heeft in het slagen van het inburgeringstraject. Voorts ondersteunen zij de opmerking van de Raad van State dat er een onevenwichtigheid zit in de verdeling van verantwoordelijkheden in het voorliggende wetsvoorstel. Deze leden delen de opvatting dat inburgering eerst en vooral de verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige is: van hem of haar mag een inspanning en een bereidheid verwacht worden te participeren in de Nederlandse samenleving. Wel menen deze leden dat de overheid op meerdere punten in het proces een rol kan spelen. Deze rol beperkt zich nu tot informeren en het mogelijkerwijs beschikbaar maken van een lening aan het begin van het proces enerzijds, tot het toekennen van een inburgeringsdiploma danwel de beoogde ontzegging van de verblijfsbevoegdheid aan het einde van het proces anderzijds. Bovendien vragen deze leden zich af of enkel het opleggen van negatieve sancties bijdraagt aan het inburgerings- en integratietraject. Waarom is er niet gekozen voor een balans tussen negatieve en positieve prikkels? Graag ontvangen deze leden hierop een reactie.

1.2. Stelselwijziging

De leden van de VVD-fractie constateren dat in de memorie van toelichting wordt vermeld dat de overheid blijft voorzien in faciliteiten die het mogelijk maken dat de inburgeraar zijn verantwoordelijkheid kan nemen en aan zijn plicht kan voldoen. Zo zal voor een tijdige informatievoorziening worden gezorgd, wordt het inburgeringsexamen zodanig herzien dat het toegankelijk en haalbaar is voor mensen die zich met minder of geen begeleiding willen voorbereiden en komen diegenen die over onvoldoende middelen beschikken om hun inburgering te bekostigen in aanmerking voor een sociale lening. Ook zal worden toegezien op voldoende aanbod van gekwalificeerde cursussen. Deze leden vragen zich af in welke faciliteiten door de overheid zal worden voorzien, hoe de informatievoorziening eruit zal zien, wat onder de toegankelijkheid moet worden verstaan en hoe zal worden toegezien op voldoende aanbod van gekwalificeerde cursussen.

Kan de regering ook een reactie geven op de overweging dat daarnaast de overheid een digitale inburgeringscursus zou kunnen aanbieden via internet?

De leden van de PvdA-fractie hebben moeite met het standpunt van de regering om de financiële eigen verantwoordelijkheid ook voor vluchtelingen te laten gelden. Vluchtelingen komen immers niet vrijwillig, maar vanwege gevaar voor leven of vervolging, aldus deze leden.

De leden van de PvdA-fractie zijn van mening dat bij een fatsoenlijke opvang van vluchtelingen en een humaan vluchtelingenbeleid horen dat het opvangende land de toegelaten vluchtelingen ondersteunt in het opbouwen van een nieuw bestaan. Deze leden vragen de regering of ze bereid is dit deel van het wetsvoorstel te herzien. En zo niet, of de regering kan toelichten waarom zij het humaan acht om vluchtelingen als start in onze samenleving direct op te zadelen met een hoge rekening.

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering ook van mening is dat uitgenodigde vluchtelingen zelf voor de kosten van inburgering op moeten draaien. Worden deze vluchtelingen daarover dan voortaan geïnformeerd? Komt er een soort bijsluiter bij de uitnodiging waarin staat: «Let op, het aanvaarden van deze uitnodiging kost u minstens € 15 000?» Hebben vluchtelingen die worden uitgenodigd door een land de mogelijkheid die uitnodiging te weigeren, zonder daarna hun recht te hebben verspeeld om door een ander land te worden uitgenodigd?

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering denkt dat vluchtelingen uit bijvoorbeeld Somalië die nog een paar maanden in Nederland zijn zichzelf kunnen redden, bijvoorbeeld bij het inschrijven in de gemeente, het afsluiten van verzekeringen, het eventueel aanvragen van een uitkering, het vinden van een goede school, het afsluiten van contracten voor gas, water en elektra, enzovoorts. Zo niet, kan de regering dan toelichten waarom zij van mening is maatschappelijke begeleiding niet langer noodzakelijk is?

De leden van de CDA-fractie denken dat met het voorliggende wetsvoorstel een helder en transparant kader wordt gegeven, zodat de verantwoordelijkheidsverdeling tussen nieuwkomer enerzijds en de overheid anderzijds duidelijk wordt. Deze leden onderschrijven de stellingname dat van iedere burger mag worden verwacht dat hij zelfredzaam is, deelneemt aan de samenleving en investeert in eigen kennis en vaardigheden. Door deze duidelijke en eenduidige stellingname is het voor de vreemdeling direct helder dat zijn keuze voor een verblijf in Nederland een inspanning vereist. Tegelijkertijd faciliteert de overheid hem hierbij. Met betrekking tot de faciliteiten, waaronder tijdige informatievoorziening, een centraal inburgeringsexamen en een sociaal leenstelsel, vragen de leden van de CDA-fractie de regering of zij de mening deelt dat ook de burgers van Nederland de vreemdeling kunnen begeleiden tijdens het inburgeringstraject. Ziet de regering een rol weggelegd om deze kracht uit de samenleving gedurende de invoering aan te boren en te kanaliseren?

Deze leden denken hierbij ook aan het gebruik van «sociale obligaties» en «trusts», waarbij een groep van mensen samen gaat zitten om tegen zo laag mogelijke kosten inburgeringscursussen aan te bieden. Hierbij zoeken ze andere maatschappelijke partners om hen daarbij op basis van reciprociteit te ondersteunen. Maatschappelijke organisaties als zorginstellingen en scholen kunnen de locatie aanbieden en krijgen vrijwillgers er voor terug. Het bedrijfsleven in de wijk biedt een stageplek in ruil voor taalles in de praktijk. Door een dergelijke coöperatieve houding steunen meerdere mensen de inspanning van de vreemdeling, terwijl er tegelijk nauw gelet wordt op de kosten- en inkomstenstructuur (bijdrage voor de lesuren en loonkosten taaldocent). Is de regering bereid om dergelijke initiatieven aan te moedigen, ook gelet op de transitie van institutionele markt naar consumentenmarkt (paragraaf 2.4 van de memorie van toelichting)?

De leden van de CDA-fractie delen met de regering het standpunt dat met het voorliggende wetsvoorstel de oorspronkelijke doelstelling van de Wet inburgering wordt hersteld. Na de extra inspanning in de periode 2007 tot en met 2010 waarbij ruim 150 000 inburgeringsplichtigen door de gemeenten zijn bijgestaan om de Nederlandse taal te leren is het tijd om de eigen verantwoordelijkheid te benadrukken. De leden van de CDA-fractie delen dan ook niet de mening dat de balans te ver terugslaat en inburgeraars alleen komen te staan. Tevens willen deze leden benadrukken dat de stand van de Rijksbegroting tot onvermijdelijke keuzes leidt. Ondanks hun eerdere steun voor een Deltaplan Inburgering en het opnemen van duale trajecten, zien deze leden de noodzaak tot een versobering van het in omvang sterk gegroeide inburgeringsstelsel. Zij kunnen dan ook begrip tonen voor het wegvallen van het praktijkexamen en de verschillende profielen. Het instellen van een centraal examen heeft daarnaast het voordeel dat de eisen transparant en toegankelijk worden.

Met de versobering vervalt ook de plicht van gemeenten om voor inburgeringsvoorzieningen en taalkennisvoorzieningen te zorgen. De leden van de CDA-fractie begroeten deze stelselwijziging, zeker omdat er in de afgelopen jaren veel ergernis was over de inflexibiliteit en de bureaucratische rompslomp bij gemeenten. Ondanks de grote inzet van veel ambtenaren en taaldocenten heeft dit aspect van het Deltaplan Inburgering niet gewerkt. Zo bleef de maatwerking bij gemeenten en de kwaliteit van het cursusaanbod bij reguliere taalaanbieders achter. De leden van de CDA-fractie zijn daarom van mening dat een stelselwijziging ook in dit verband nodig en wenselijk is. Dit sluit tot slot goed aan bij een heldere taakafbakening waarbij de gemeenten zich op andere (gedecentraliseerde) taken kunnen concentreren en de Rijksoverheid gaat over de inburgering dat gekoppeld is aan het toelatingsbeleid.

De leden van de SP-fractie merken op dat de regering ervan uit gaat dat iedere burger zelfredzaam is, deelneemt aan de samenleving en investeert in eigen kennis en vaardigheden. De teneur van een dergelijke visie is iets wat de deze leden afkeuren. Het zet groepen burgers buitenspel, zoals o.a. chronisch zieken en gehandicapten die niet zelfredzaam zijn, hoe graag zij dat ook anders zouden zien.

De leden van de SP-fractie hadden graag in een nieuwe wijziging van de Wet inburgering gezien dat de regering de inburgering onder de Wet op het onderwijs zou hebben gebracht. Voor deze leden is inburgering een vorm van onderwijs en hoort dientengevolge ook thuis bij het onderwijs en niet aan de markt te worden overgelaten.

In dit voorliggende wetsvoorstel kiest de regering ervoor om asielgerechtigden niet langer een gratis inburgeringsvoorziening aan te bieden via de gemeente. Kan de regering toelichten waarom zij van mening is dat de rijksoverheid, ondanks internationale verplichtingen, asielgerechtigden niet langer bij hun integratie hoeft te helpen door hen een gratis inburgeringsvoorziening aan te bieden?En hoe is het niet langer aanbieden van een inburgeringsvoorziening aan asielgerechtigden te rijmen met art. 33 van Richtlijn 2005/83/EG inzake de status van vluchtelingen en personen met subsidiaire bescherming («zorgen voor de omstandigheden waaronder de toegang tot dergelijke integratieprogramma’s gewaarborgd is») en met art. 34 van het Vluchtelingenverdrag («The Contracting Parties shall as far as possible facilitate the assimilation and naturalization of refugees»)?

Een wetswijziging die er voor zorgt dat vluchtelingen voortaan een hoge schuld aan het Rijk verschuldigd zijn – vluchtelingen zullen de cursuskosten zelden uit eigen middelen kunnen betalen – lijkt hiermee in tegenspraak, aldus de leden van de SP-fractie. Wat is de opvatting van de regering?

In het voorliggende wetsvoorstel wordt gesproken over het laten vervallen van het praktijkexamen inburgering. Het voorgestelde, nieuwe centrale examen bevat naast de toetsing van de Kennis van de Nederlandse samenleving, de Toets gesproken Nederlands en een nog te ontwikkelen toets waarin de vaardigheden lezen, schrijven en luisteren worden geëxamineerd. Het onderdeel spreekvaardigheid (het daadwerkelijk voeren van een gesprek) komt hiermee te vervallen. Is de regering van mening dat juist de communicatie met mensen in het Nederlands een hele belangrijke factor is om goed beslagen ten ijs te komen in onze samenleving? Kan de regering uitleggen waarom zij niet langer kiest voor een onderdeel spreekvaardigheid?

Daarnaast bestaat er veel discussie over het zogeheten onderdeel eindtermen voor kennis van de Nederlandse taal. Zelfs vele geboren en getogen Nederlanders zetten vragen bij de correcte beantwoording. Dit lijkt de leden van de SP-fractie genoeg reden om daar nog eens heel goed naar te kijken en eventuele wijzigingen te overwegen. Is de regering dit met deze leden eens?

De leden van de SP-fractie merken op dat voor inburgeringsplichtigen die de inburgering niet zelf kunnen betalen wordt voorzien in een sociaal leenstelsel. De lening moet, behoudens uitzonderingen, in zijn geheel worden terugbetaald. Kan de regering deze leden uitleggen wat precies de criteria zijn voor die uitzonderingsgevallen?

Sinds de inwerkingtreding van de Wet inburgering op 1 januari 2007 is veel tijd, geld en energie geïnvesteerd in de invoering en verbetering van het inburgeringsstelsel. Vrijwel alle direct betrokkenen zijn van mening dat deze investering nu vruchten begint af te werpen. Is de regering het hiermee eens? Waarom wordt nu al gekozen voor een herziening zonder een deugdelijke evaluatie van het voorgaande beleid af te wachten en daarnaar te handelen?

De leden van de D66-fractie hebben sterke twijfels bij het voorliggende wetsvoorstel wanneer dat er toe leidt dat asielgerechtigden geen inburgeringvoorziening aangeboden krijgen. Deze leden herhalen hier het verzoek aan de regering om vluchtelingen vrij te stellen van de plicht hun eigen inburgering te betalen. Deze leden vragen de regering uiteen te zetten wat de kosten zijn voor het faciliteren van de inburgering van vluchtelingen, aangezien het op basis van de afgelopen jaren om ca. 9000 tot 13 000 gevallen op jaarbasis gaat. Graag ontvangen zij een overzicht waaruit duidelijk wordt wat de extra kosten zouden zijn om asielgerechtigden vrij te stellen van de plicht hun eigen inburgering te betalen.

Daarnaast vragen deze leden de regering te reageren op de opmerkingen van Vluchtelingenwerk Nederland en de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken, die de regering er op wijzen dat de positie van asielgerechtigden in Nederland gebonden is aan internationale afspraken. Zo wijzen deze organisaties op het Verdrag van Genève dat staten verplicht om de naturalisatie van vluchtelingen te vergemakkelijken en er in het bijzonder naar te streven om deze procedure zowel te bespoedigen, alsook de kosten van deze procedure zoveel mogelijk te verminderen. Ook refereren zij aan het Vluchtelingenverdrag (1951; met name artikel 34) en de Kwalificatierichtlijn van de EU (2004). Graag ontvangen deze leden een reactie op de verhouding van de door deze organisaties aangekaarte internationale afspraken tot het voorliggende wetsvoorstel. Hoe verhouden deze plannen zich verder tot de recente cijfers van het CBS over de inkomenspositie van vluchtelingen?

De leden van de SGP-fractie vragen hoe wordt voorzien in ondersteuning van asielzoekers die nog maar korte tijd rechtmatig verblijf in Nederland hebben. Deze leden vragen of het naar de mening van de regering voldoende is enkel bij verkrijging van de verblijfsvergunning informatie te verschaffen over inburgering. Wordt voldoende voorkomen dat inburgering spaak loopt doordat deze personen onvoldoende in staat zijn hun weg in de samenleving te vinden, zo vragen deze leden.

1.3. Voorbereiding van de wijziging

De leden van de VVD-fractie vragen een reactie van de regering op de inbreng van Vluchtelingenwerk Nederland van 17 december 2011.

Ondanks dat ze begrip hebben voor de kritiek van de Raad van State op het tempo van de wijzigingen van het inburgeringsstelsel, delen de leden van de CDA-fractie met de regering de wens om het stelsel wederom te wijzigen. Deze leden verlangen echter wel dat de wijziging goed wordt voorbereid en ingevoerd. Slechts door het stellen van heldere regels kan duidelijkheid gegeven richting inburgeringsplichtigen. Begeleiding en goede informatievoorziening bij de overgang is daarom gewenst. Kan de regering aangeven op welke wijze ze hieraan gestalte geeft?

De leden van de CDA-fractie verzoeken om een nadere toelichting op de uitvoeringstoets waaruit gebleken zou zijn dat het conceptwetsvoorstel goed uitvoerbaar is. Graag ontvangen deze leden hierbij een overzicht van de instellingen die betrokken zijn bij de uitvoering van het nieuwe stelsel. Kan de regering tevens aangeven hoe het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) en de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) zich tot elkaar verhouden en gaan samenwerken? Wordt bijvoorbeeld de IND de eerst verantwoordelijke richting de inburgeringsplichtige? Hierbij denken deze leden aan de verdeling van de taken met betrekking tot informatievoorziening over het inburgeringstraject en over de mogelijkheden voor het aanvragen van een sociale lening met betrekking tot de handhaving en met betrekking tot de monitoring en evaluatie van het inburgeringsexamen. Op welke wijze zal de informatievoorziening verder worden gestroomlijnd?

De leden van de CDA-fractie lezen met instemming dat de regering een minder uitgebreide infrastructuur voor inburgering wenst. Ze zien hierin een bevestiging dat de regering ernst maakt met het terugdringen van de bureaucratie rondom inburgering. Ook is het doel geformuleerd om de uitvoeringskosten beheersbaar te maken. De leden van de CDA-fractie herinneren de regering in dit opzicht eraan dat het oude stelsel een enorme uitvoeringslast kende. Uit de studie «Kostenvergelijking uitvoering Wet inburgering» van SGBO Benchmarking bleek bijvoorbeeld dat meer dan een kwart van de totale kosten op ging aan uitvoeringskosten. Kan de regering in dit verband nader ingaan op de verwachte uitvoeringskosten bij het toekomstige stelsel? Graag zien de leden van de CDA-fractie een uiteenzetting van de verschillen tussen de huidige en toekomstige uitvoeringslasten, in vergelijking met de kosten van een gemiddelde cursus.

De leden van de SP-fractie merken op dat de memorie van toelichting stelt dat uit de uitvoeringstoets is gebleken dat het conceptwetsvoorstel goed uitvoerbaar is. Is de regering bereid het verslag van deze uitvoeringstoets naar de Kamer te sturen, danwel de Kamer meer informatie over deze uitvoeringstoets te verschaffen (door wie, waar en hoe is de toets uitgevoerd)? Ook wordt in paragraaf 1.3 van de memorie van toelichting gesteld dat uit de voortgangsrapportage van het Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers naar voren komt dat asielgerechtigden met het cursusaanbod in de opvang de achterstand kunnen inhalen. Is de regering bereid deze voortgangsrapportage naar de Kamer te sturen, dan wel de Kamer meer informatie over deze voortgangsrapportage te verschaffen (door wie, waar en hoe is de rapportage opgesteld)? En betekent «kunnen» dat asielgerechtigden een theoretische mogelijkheid hebben de achterstand in te halen of halen ze deze achterstand daadwerkelijk aantoonbaar in?

2. Hoofdlijnen van het wetsvoorstel

2.1. De doelgroep van de Wet inburgering

De leden van de VVD-fractie constateren dat de onderdanen van landen van de EU, EER en Zwitserland, hun familieleden in de zin van richtlijn 2004/38/EG, alsmede langdurig ingezeten derdelanders onder richtlijn 2003/109/EG die de status van langdurig ingezetenen in een andere EU-lidstaat hebben verkregen en daar aan het inburgeringsvereiste hebben voldaan, niet inburgeringsplichtig zijn. Gaat de regering in Europees verband pleiten voor aanpassing van de richtlijnen, zodat zij wel onder de inburgeringsplicht vallen? Ook vragen de leden van de VVD-fractie zich af of er nog meer personen zijn uitgezonderd van de inburgeringplicht.

Voorts constateren deze leden dat Turkse onderdanen die onder de Associatie-overeenkomst EG/Turkije en Besluit 1/80 van de Associatieraad vallen, ook niet inburgeringsplichtig zijn. Wat heeft de regering tot op heden gedaan om dit aan te passen?

De leden van de CDA-fractie merken op dat de doelgroep flink wordt ingeperkt tot vreemdelingen die na de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel naar Nederland komen. De inburgeringsplicht voor oudkomers komt te vervallen. Deze leden stellen vast dat EU-onderdanen en Turkse onderdanen op grond van internationaalrechtelijke bepalingen niet inburgeringsplichtig zijn. Graag horen deze leden van de regering op welke wijze er voor wordt gezorgd dat deze vreemdelingen uit zichzelf de taal leren en de gebruiken in Nederland eigen gaan maken. Het is deze leden bekend dat de regering bezig is met de leeftijdsonafhankelijke leerplicht en vragen de regering naar de voortgang. Biedt het vooruitzicht van een mogelijk lagere bijstanduitkering voor deze onderdanen een voldoende prikkel om zelfstandig de taal te leren, zo vragen deze leden?

Met betrekking tot dat Turkse onderdanen willen de leden van de CDA-fractie nogmaals hun zorgen kenbaar maken over de uitwerking van de Associatie-overeenkomst en het Besluit 1/80 van de Associatieraad. Graag vernemen deze leden van de regering in dit verband een waardering van het feit dat jurisprudentie van het Hof van Justitie te Luxemburg lijkt in te vullen wat de intentie is geweest van de verdragsluitende partijen bij de ondertekening van de Associatie-overeenkomst in 1963 en het Hof hier eigenstandig gevolgtrekkingen aan verbindt. Hoe staat de regering tegenover deze toepassing van de implied-power-doctrine? Aangezien in het advies van de Raad van State meerdere malen naar jurisprudentie over het besluit 1/80 wordt gesproken, maar niet rechtstreeks het betreffende artikel in het besluit wordt aangehaald, zouden de leden van de CDA-fractie het op prijs stellen als de regering dit besluit in zijn geheel ter beschikking stelt, zodat de Kamer desgewenst zelf het besluit tot zich kan nemen.

De leden van de CDA-fractie vinden het een goede zaak dat de geestelijke bedienaren onder dezelfde regeling vallen van verplichte inburgering. Toch vragen deze leden wat de situatie is rondom Turkse geestelijke bedienaren. Zijn deze onderdanen tevens niet inburgeringsplichtig? Deelt de regering de mening dat richting de Europese Commissie en de Associatieraad duidelijk en onomwonden gecommuniceerd moet worden dat juist geestelijke bedienaren de Nederlandse taal machtig moeten zijn om te participeren in de Nederlandse samenleving en om geestelijke bijstand te kunnen geven aan Turkse Nederlanders die het Turks niet meer machtig zijn?

De leden van de SP-fractie zijn teleurgesteld over het feit dat de regering het taal- en inburgeringonderwijs voor grote groepen migranten afschaft. Alleen nieuwkomers (asielgerechtigden en gezinsmigranten) vallen straks nog onder de wet. Wat heeft de regering hiertoe doen besluiten anders dan een bezuinigingsdoelstelling?

Is de regering het met de leden van de SP-fractie eens dat juist het beheersen van de Nederlandse taal de integratie bevordert en dat dit ook voor groepen migranten (o.a. oudkomers), die nog geen Nederlands spreken en nu buiten de boot dreigen te vallen, belangrijk is? Zo nee, waarom niet?

De leden van de SP-fractie constateren dat de regering de doelgroep vrijwillige inburgeraars niet langer wil opnemen in het voorliggende wetsvoorstel. Deze leden zijn hier geen voorstander van. Ook voor de zogeheten vrijwillige inburgeraars geldt dat het beheersen van de Nederlandse taal de integratie bevordert en de kans op arbeidsdeelname vergroot. De regering stelt dat voor hen de Web zal worden aangepast bij inwerkingtreding van het voorliggende wetsvoorstel. Zij komen dan in aanmerking voor een NT2-traject. Kan de regering deze leden aangeven over hoeveel mensen dit gaat en hoe dit in financiële zin bij de nieuwe Web geregeld gaat worden?

Wordt het bijvoorbeeld een open einde regeling zodat een ieder die dat wil in aanmerking komt voor een dergelijk NT2-traject? In de memorie van toelichting staat dat de Web zodanig zal worden aangepast dat EU-onderdanen en genaturaliseerde Nederlanders in aanmerking kunnen komen voor een opleiding Nederlands als tweede taal op grond van deze wet. De leden van de SP-fractie vragen de regering aan te geven waarom in deze passage Turken en andere vrijwillige inburgeraars van buiten de EU niet worden vermeld.

De leden van de D66-fractie merken op dat, nu de voorzieningen voor inburgering vervallen, vrijwillige inburgeraars gebruik moeten maken van reguliere voorzieningen. Deze leden vragen zich af of het vrijwillige inburgeraar nu niet onnodig moeilijk wordt gemaakt om in te burgeren. Hoe realistisch is het dat vrijwillige inburgeraars via reguliere voorzieningen voldoen aan de eisen voor de inburgering? Valt nu niet ook een middel weg om deze groep te bereiken en te motiveren? Deze leden zijn van mening dat het sociale leenstelsel ook toegankelijk zou moeten zijn voor niet-inburgeringsplichtigen die wel behoefte hebben aan inburgering. Zij denken hierbij in het bijzonder aan MOE-landers. Graag ontvangen zij een reactie hierop.

2.2. De inburgeringsplicht

De leden van de VVD-fractie merken op dat in de memorie van toelichting wordt vermeld dat in plaats van het inburgeringsexamen ook kan worden gekozen voor het behalen van een in het Besluit inburgering aangewezen diploma, certificaat of ander document om te voldoen aan de inburgeringsplicht. Is deze lijst uitputtend, en kan een opsomming worden gegeven van deze alternatieven? Hoe kan een eventueel misbruik, denk aan fraude, van deze alternatieven worden tegengegaan? Zal worden gecontroleerd of deze alternatieven ook daadwerkelijk zijn behaald?

De leden van de PvdA-fractie vragen de regering of zij met deze leden van mening is dat naast het machtig zijn van de Nederlandse taal ook van immigranten verwacht mag worden dat zij de gebruiken, normen en waarden van onze samenleving leren begrijpen en er mee om kunnen gaan? In het huidige inburgeringsstelsel wordt daaraan vormgegeven middels het onderdeel Kennis van de Nederlandse Samenleving. Heeft de regering onderzocht in hoeverre dat onderdeel daadwerkelijk het gestelde doel bereikt? De leden van de PvdA-fractie hebben sterk de indruk dat inburgeraars worden opgezadeld met vragen en opdrachten die voor hun functioneren in de Nederlandse samenleving niet allemaal even relevant zijn en waar menig geboren Nederlander ook niet altijd van weet wat het goede antwoord is. Is de regering bereid de inhoud van dit onderdeel te herzien, zodat inburgeraars meer geleerd wordt over gebruiken, normen en waarden? Is dat te vertalen in examineerbare doelen? Of pleit de noodzaak om te leren over de Nederlandse cultuur niet juist voor verplichte inburgeringslessen in plaats van alleen verplichte inburgeringsexamens?

Graag vernemen de leden van de CDA-fractie op welke wijze de regering gaat stimuleren dat inburgeraars een zo hoog mogelijk taalniveau proberen te behalen. Deze leden vinden het van belang dat vreemdelingen uitgedaagd worden om alle talenten te benutten om de Nederlandse taal zo goed als mogelijk te leren. Een taalniveau dat hoger is dan A2 zal er namelijk voor zorgen dat de communicatie en daarmee de participatie in de Nederlandse samenleving toeneemt, aldus deze leden.

De leden van de CDA-fractie hebben er begrip voor dat er een centraal inburgeringsexamen komt met een toets op de taal en op de kennis van de Nederlandse samenleving (KNS). Het praktijkdeel vervalt, evenals de verschillende profielen. Ondanks dat deze leden betreuren dat hiermee de prikkel om te oefenen in praktijksituaties vervalt, kunnen ze er begrip voor opbrengen aangezien het huidige stelsel laat zien dat het een dure en bureaucratische maatregel is. Ook denken deze leden dat het nieuwe stelsel de inburgeringsplichtige op een meer volwassen manier tegemoet treedt door te toetsen op het resultaat. Wel vragen de leden van de CDA-fractie ook in dit verband aan de regering om te bevorderen dat Nederlanders de inburgeringsplichtigen ondersteunen door individueel en groepsgewijs op een laagdrempelige, vrijwillige wijze het Nederlands te oefenen in concrete praktijksituaties. Deze leden kunnen zich voorstellen dat de regering in het kader van de informatievoorziening centraal registreert welke vrijwilligersgroepen er in de buurt zijn om nieuwkomers te helpen om de Nederlandse taal te bemachtigen. Graag vernemen de leden van de CDA-fractie in dit verband waar de regering concreet aan denkt als ze stelt dat «het inburgeringsdiploma niet de enige route is om te kunnen voldoen aan de inburgeringsplicht».

De leden van de CDA-fractie zien eveneens dat het aanbod van cursussen aan asielgerechtigden in opvanglocaties zinvol is en heeft daarom in het verleden opgeroepen om dit aanbod te handhaven. Deze leden delen de mening dat het belangrijk is dat asielgerechtigden de achterstand inhalen. De cijfers van de participatiegraad onder asielgerechtigden stelt immers nog altijd zeer teleur, zo merken deze leden op. Verschillende gemeenten en Vluchtingenwerk Nederland hebben zorgen geuit over de maatschappelijke begeleiding van asielgerechtigden. De leden van de CDA-fractie vragen de regering om nader in te gaan op deze zorg en te komen met een plan van aanpak om de participatiegraad te verhogen. Heeft de regering in de aanloop naar het voorliggende wetsvoorstel hierover contact gehad met betrokken organisaties? Wat is uit dit overleg gekomen? Kan de regering uiteenzetten hoeveel geld er beschikbaar is voor maatschappelijke begeleiding van asielgerechtigden (richting gemeenten en organisaties)? Op welke wijze wordt bij de subsidieverlening, richting o.a. Vluchtelingenwerk Nederland, rekening gehouden met de begeleiding na het verkrijgen van de verblijfstatus? In het regeerakkoord is afgesproken dat er niet wordt bezuinigd op Vluchtelingenwerk Nederland, ook vanwege de rol bij de maatschappelijke begeleiding van asielgerechtigden. Ziet de regering mogelijkheden om samen met Vluchtelingenwerk Nederland te kijken hoe de begeleiding door professionals en vrijwilligers, na het verkrijgen van een verblijfsstatus, kan worden geintensiveerd? Hierbij zien de leden van de CDA-fractie bijvoorbeeld mogelijkheden om binnen de begeleidingstrajecten sterker in te zetten op het belang van het hebben van (vrijwilligers-)werk, ook al is het maar voor een paar uur in de week. Kan de regering aangeven of er op dit moment hierover al afspraken met gemeenten en (regionale) werkpleinen zijn gemaakt? Kan de regering in dit verband ingaan op het voorbeeld uit Alkmaar, waar via een openbare aanbesteding een ander partij dan Vluchtelingenwerk Nederland de maatschappelijke begeleiding van asielgerechtigden is gaan verzorgen, tegen lagere kosten?

Graag willen de leden van de CDA-fractie dat de regering middels beleid stimuleert dat vrijwillige taalcoaches actief en buiten bestaande kaders worden geworven om de Nederlandse solidariteit met deze vluchtelingen in praktische zin te vertalen. Deelt de regering de mening dat juist op deze wijze actief burgerschap kan worden bevorderd als zowel allochtonen die reeds lang in Nederland wonen als autochtonen deze nieuwe inburgeringsplichtigen helpen bij het behalen van het inburgeringsexamen?

De leden van de SP-fractie constateren dat als gevolg van het voorliggende wetsvoorstel laagopgeleiden de hoogste kosten (meeste lesuren) maken en de minste kans hebben deze investering terug te verdienen. Is de regering het eens met deze constatering ? Is de regering bereid een gedifferentieerd niveau in de examens aan te brengen, gekoppeld aan het opleidingsniveau danwel de capaciteiten van de inburgeraar?

De leden van de SP-fractie merken op dat in de memorie van toelichting staat vermeld dat uit de voortgangsrapportage van het Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers (COA) blijkt dat asielgerechtigden die van de mogelijkheid gebruik hebben gemaakt om in de centrale opvang te beginnen met het leren van de Nederlandse taal, bij het verlaten van de centrale opvang een beduidend hogere taalvaardigheid hadden. In de centrale opvang verzorgen medewerkers van het COA een programma «Voorbereiding op inburgering». Kan de regering toelichten hoe het komt dat men in de gemeenten vrijwel nooit (zowel aan hun taalvaardigheid als aan de aanwezigheid van een dossier) kunnen opmaken dat asielgerechtigden in de centrale opvang een inburgeringsprogramma hebben gevolgd? Hoe komt het dat asielzoekers in de gemeenten een cursus krijgen aangeboden op instapniveau «nul»? Kan de regering uitleggen waarom medewerkers van het COA aangeven dat de tijd voor het leren van de Nederlandse taal te kort is en dat asielgerechtigden in die tijd teveel andere zaken aan hun hoofd hebben? Kan de regering aangeven hoe de € 4,1 miljoen die het COA voor deze taak (pre-inburgering) ontvangt is besteed?

De leden van de D66-fractie zijn content over het voornemen diegenen die daar toe in staat zijn de optie te bieden om een hoger taalniveau na te streven dan enkel nodig is. Is het mogelijk om tijdens het proces nog de stap naar een «hoger» taalniveau te maken? Heeft het gevolgen wanneer dit tot vertraging leidt in het inburgeringstraject? Tenslotte vragen deze leden wat de stand van zaken is betreffende de in het regeerakkoord aangekondigde snellere erkenning van diploma’s van buiten de EU.

De leden van de SGP-fractie vragen hoe het niveau A2 van het Europese referentiekader zich verhoudt tot het Nederlandse referentiekader. Staat dit gelijk aan het burgerschapsniveau 2F, zo vragen deze leden.

De leden van de SGP-fractie vragen een toelichting waarom inburgeringsplichtigen die op grond van een behaald diploma aan de inburgeringsplicht voldoen geacht worden voldoende kennis van de Nederlandse samenleving te hebben. Heeft de regering overwogen voor alle inburgeringsplichtigen de toets kennis Nederlandse samenleving verplicht te stellen?

De leden van de SGP-fractie vragen vervolgens of de regering een algehele heroverweging van de inhoud van de toets kennis Nederlandse samenleving zal plegen. Deze leden vragen of de regering aankoerst op een sobere en compacte toets, waarin de belangrijkste symbolen en kenmerken van de Nederlandse samenleving en geschiedenis aan bod komen. Zij vragen in dit verband een reactie op de kritiek dat de vragen in sommige gevallen zelfs door geboren en getogen Nederlanders moeilijk te beantwoorden zijn.

2.3. Een termijn van drie jaar om aan de inburgeringsplicht te voldoen

De leden van de PvdA-fractie constateren dat de regering voorstelt om van inburgeringsplichtigen te eisen dat zij binnen drie jaar de Nederlandse taal machtig zijn op niveau A2. Dat is een verzwaring die door deze leden wordt gesteund. Tegelijk biedt het voorliggende wetsvoorstel de mogelijkheid ontheffing te verlenen als de inburgeringsplichtige om goede redenen niet in staat is aan die eis te voldoen. Een soortgelijke ontheffingsmogelijkheid bestaat ook in de huidige wet. Kan de regering gegevens verstrekken waaruit blijkt hoe vaak die ontheffingsmogelijkheid gebruikt is de afgelopen jaren en om welke redenen?

De leden van de CDA-fractie kunnen, gezien de conclusies van de Commissie Franssen instemmen met het gelijk trekken van de termijn tot drie jaar. Ze menen dat deze termijn ruimte biedt voor zelfstudie, het opdoen van praktijkervaring en het volgen van een cursus. Tegelijk voorkomt deze termijn uitstelgedrag. Deze leden vinden het billijk dat er verlenging mogelijk is met twee jaar als de vreemdeling eerst een alfabetiseringscursus moet volgen. Ook zien ze de meerwaarde van een mogelijkheid tot verlenging indien de inburgeringsplichtige niet verwijtbaar niet tijdig aan de plicht heeft voldaan.

De leden van de SP-fractie constateren dat de regering asielgerechtigden binnen drie maanden in een gemeente wil huisvesten. Zij verblijven daardoor steeds korter in de centrale opvang. Alle andere nieuwkomers (gezinsmigranten) beschikken bij aankomst in Nederland al over taalniveau A1 van het in het buitenland afgelegde inburgeringsexamen. Asielgerechtigden mogen pas na statusverlening beginnen met het leren van de taal en starten hun inburgering op niveau «nul». Toch geldt voor iedereen dezelfde termijn: voor zowel de stijging van één als twee taalniveaus staat drie jaar. Dit lijkt deze leden geen eerlijke gang van zaken voor degenen die vanaf «nul» moeten beginnen. Is de regering bereid om asielgerechtigden en hun gezinsleden, die (in tegenstelling tot alle andere nieuwkomers) niet het examen buitenland hebben afgelegd en op niveau «nul» beginnen, een termijn van vijf jaar te bieden om aan de inburgeringsplicht te voldoen?

De leden van de ChristenUnie-fractie verzoeken de regering nader te onderbouwen of een termijn van drie jaar om aan de inburgeringsverplichting te voldoen ook haalbaar is voor asielgerechtigden en uitgenodigden daar deze groep lang niet altijd over een vergelijkbaar taalniveau beschikt in vergelijking met andere inburgeringsplichtigen.

2.4. Van institutionele markt naar consumentenmarkt

Zoals eerder vermeld onderschrijven de leden van de VVD-fractie de verschuiving van de verantwoordelijkheid naar de inburgeringsplichtige en het hiermee komen te vervallen van de centrale rol van de gemeenten. Deze leden vragen zich wel af welke taalaanbieders niet aangesloten zijn bij het Blik op Werk Keurmerk (voorheen: Keurmerk inburgering). Wat is de reden dat zij niet zijn aangesloten en voldoen zij wel aan de gestelde kwaliteitseisen?.

Deze leden constateren dat de memorie van toelichting vermeldt dat Blik op Werk in de loop van 2011 nadere eisen zal gaan stellen aan taalaanbieders die het Keurmerk voeren. Zijn deze nadere eisen inmiddels bekend? Kan ook verder worden toegelicht wat precies wordt verstaan onder het facultatieve systeem van certificering bij onvoldoende functioneren van het gewijzigde stelstel? Hoe zal dit worden getoetst en wanneer?

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering duidelijk kan maken wat de kostprijs is van een inburgeringscursus. Is dat volgens de regering een reële prijs of kan een cursus een stuk goedkoper worden aangeboden? Op welke wijze wil de regering gaan toezien op de kwaliteit van de aanbieders? Op welke wijze kunnen inburgeraars informatie krijgen over de kwaliteit van de aanbieders van inburgeringscursussen? De leden van de PvdA-fractie willen ook graag van de regering weten wat de kostprijs is van een gecombineerd traject voor alfabetisering en inburgering.

De leden van de PvdA-fractie willen voorts graag een reactie van de regering op voorspellingen vanuit gemeenten dat het aantal inburgeraars sterk zal afnemen en dat daardoor de marktwerking op de markt voor inburgeringscursussen onder druk zal komen te staan en de prijzen zullen stijgen. Gaat de regering toezicht houden op deze markt? Zo ja, hoe zal dit worden vormgegeven? Zal naast toezicht op prijsvorming ook toezicht worden gehouden op kwaliteit van aanbieders van inburgeringscursussen?

De leden van de CDA-fractie betreuren dat de regering door de bezuinigingen genoodzaakt is om de duale trajecten niet langer meer te ondersteunen. Tegelijk is er begrip en zien deze leden dat er mogelijkheden zijn voor taalaanbieders om juist hierop te concurreren. Ook zijn er mogelijkheden binnen de re-integratietrajecten en het taalaanbod op de werkvloer. Ze vinden vooral de laatste mogelijkheid van groot belang om verder door te ontwikkelen. Binnen de sociale verhoudingen tussen werkgever en werknemer is er terdege een verantwoordelijkheid voor werkgevers om er voor te zorgen dat (circulaire) migranten de taal leren spreken. De leden van de CDA-fractie zien een klein maar goed begin in de afspraken die binnen de schoonmaaksector zijn gemaakt. Deze leden horen graag van de regering op welke wijze zij dit in andere sectoren gaat bevorderen. Deelt zij niet de mening dat het normaal moet zijn dat op de werkvloer (net zoals op het voetbalveld van Louis van Gaal) Nederlands de voertaal is?

De leden van de CDA-fractie hebben eerder aangegeven dat de consumentenmarkt zorgt voor een goede prijs voor een inburgeringscursus. Tijdens de begrotingsbehandeling over het jaar 2011 hebben deze leden de regering voorgehouden dat de prijs voor een cursus niet in verhouding staat tot de prijs van soortgelijke cursussen in het buitenland. Zeker met de uitvoeringslasten daarbij opgeteld, hebben veel mensen het idee gekregen dat een cursus ongeveer € 10 000 kost. De leden van de CDA-fractie verwachten van de regering dat ze een reëele kostenindicatie- en vergelijking publiceert, met daarbij een vergelijking tussen prijzen, lesuren en slagingskansen. Een lijst van best practices van particuliere initiatieven is daarbij eveneens welkom. Zo zijn de leden van de CDA-fractie onder de indruk van initiatieven waarbij werkgevers voor groepen van twintig werknemers, die slecht Nederlands spreken, een NT2-docent inhuren voor lessen Nederlands. Een voorbeeld hiervan was onlangs te zien op het NOS-Journaal. Kan de regering met dergelijk voorbeelden, waarbij het particuliere initiatief niet wordt geschuwd, aantonen dat op deze creatieve wijzen de prijs voor een cursus sterk verlaagd kan worden tot bijvoorbeeld € 5 voor een uur Nederlandse les? Kan de regering daarnaast ook aangeven of het slagingspercentage verschilt tussen cursisten die zelfstandig bij een LOI een cursus volgden en cursisten (met hetzelfde opleidingsniveau) bij een inburgeringsvoorziening, gecontracteerd door de gemeente?

De leden van de CDA-fractie zien ook mogelijkheden in de doorontwikkeling van digitale lespakketten door het bedrijfsleven en (regionale en commerciele) internet-/tv-zenders. Kan de regering een inschatting geven van de markt voor dit soort producten? In het verleden hebben deze leden aangedrongen op een vergroting van het aanbod van laagdrempelige taallessen via de tv. Kan de regering aangeven op welke wijze zij op de behoefte van inburgeraars heeft ingespeeld door te stimuleren dat dergelijke tv-programma’s worden geproduceerd en uitgezonden (zowel via publieke, regionale als commerciele zenders)?

De leden van de CDA-fractie staan achter het idee dat inburgeringsplichtigen zelf kunnen bepalen waar zij een cursus inkopen, aangezien in Nederland dat bij verantwoordelijkheid dragen vrijheid hoort. Het is goed dat de overheid hen bijstaat om er voor te zorgen dat ze kunnen kiezen op basis van transparantie en kwaliteitsborging. Het keurmerk biedt hier handvatten voor. De leden van de CDA-fractie vragen de regering of ze niet bang is voor een scenario van onder andere Vluchtelingenwerk Nederland dat inburgeringsplichtigen niet in staat zullen zijn om te kunnen kiezen doordat ze de taal nog niet machtig zijn. Kan de regering deze zorg wegnemen? Is hier ook niet een rol weggelegd voor migrantenorganisaties of andere particuliere initiatieven?

De leden van de SP-fractie merken op dat de regering in de memorie van toelichting stelt dat gemeenten in hun re-integratietrajecten een taalcomponent kunnen opnemen indien dit nodig is. Betekent dit dat het taalcomponent dan gegeven moet worden door een gekwalificeerde docent? En hoe verhoudt zich dit tot het feit dat veel gemeenten wegens de gigantische bezuinigingen op het re-integratiebudget nu vaak vooral alleen investeren op de zogeheten kansrijken dicht bij de arbeidsmarkt? Valt de groep inburgeringsplichtigen volgens de regering ook hieronder?

Ook spreekt de regering hier van een aanbod door werkgevers op de werkvloer. Dit is echter nog altijd niet goed geregeld, aldus deze leden. Er zijn wel voorbeelden, maar het is slechts een druppel op de gloeiende plaat. Dat terwijl juist ook de regering zegt veel waarde te hechten aan taal- en inburgering op de werkvloer en de grootste groep nieuwkomers de arbeidsmigranten zijn. De regering moet hier echt werk van gaan maken zoals ook gevraagd in de door de Kamer aangenomen motie Karabulut over taaltrajecten op de werkvloer (33 000 VII, nr. 88). Kan de regering al aangeven hoe en binnen welke termijn zij denkt deze motie uit te voeren?

De leden van de SP-fractie constateren dat over het vormgeven van de eigen verantwoordelijkheid gezinsvormers/-herenigers kunnen steunen op onder andere hun partner en dat asielgerechtigden tijdens hun verblijf in de centrale opvang worden voorbereid op hun uitplaatsing naar gemeenten. Is de regering van mening dat asielgerechtigden door de voorbereiding in de centrale opvang, bij hun eerste huisvesting in een gemeente volledig zelfredzaam zijn? Vormt de voorbereiding in de centrale opvang de reden dat de regering de maatschappelijke begeleiding voor asielgerechtigden in het voorliggende wetsvoorstel heeft geschrapt? Zo ja, kan zij toelichten waar deze voorbereiding uit bestaat en hoe deze dan plaats zal vinden?

De leden van de SP-fractie zijn van mening dat het inburgerings- en taalonderwijs onder de Wet op het onderwijs zou moeten vallen waardoor deze noodgrepen niet nodig zijn en de kwaliteit gewaarborgd is door de onderwijsinspectie. Is de regering het met deze leden eens?

De regering stelt dat het Blik op Werk Keurmerk voldoende garanties biedt om de kwaliteit van de aanbieders te waarborgen. Maar zij bouwt tegelijkertijd de mogelijkheid in dat, mocht dit onvoldoende functioneren in het gewijzigde stelsel, de overheid kan voorzien in een facultatief systeem van certificering. De leden van de SP-fractie vragen waarom de regering kiest voor deze risicovolle benadering op kosten van de inburgeraar. Ondanks het verplichte keurmerk hebben aanbieders er belang bij om nieuwkomers soms te lange en te dure cursussen aan te bieden, aldus deze leden. Het aantal noodzakelijke lessen verschilt namelijk per persoon en dit is dus moeilijk te controleren. Hoe kan en wil de regering dergelijk misbruik door aanbieders voorkomen?

De leden van de SP-fractie vragen de regering wat op dit moment de gemiddelde prijs is voor het volgen van een inburgeringscursus. Gemeenten kunnen op dit moment door professionele inkopers trajecten voor een gunstige prijs laten inkopen. De toekomstige inburgeraar moet dit zelf gaan doen. Welke zekerheid heeft de regering dat die prijs na invoering van het voorliggende wetsvoorstel niet aanmerkelijk zal toenemen? Welke middelen heeft de regering om in te grijpen als die prijs inderdaad aanmerkelijk gaat toenemen?

De leden van de D66-fractie menen dat de regering onvoldoende ingaat op de zorgen van de VNG dat het moeizaam bereikte voorzieningenniveau van inburgeringstrajecten wordt afgebroken, door de VNG aangemerkt als «kapitaal- en investeringsvernietiging». Graag ontvangen zij een nadere reactie hierop.

De leden van de D66-fractie vragen de regering aan te geven hoe marktpartijen om zullen gaan met lokaal variërende aantallen van inburgeringsplichtigen, een groot verschil in taalbeheersing en cognitieve capaciteiten tussen inburgeringsplichtigen, en de instroom die het gehele jaar plaatsvindt.

2.5. Sociale leenfaciliteit

De leden van de VVD-fractie vragen in hoeverre bij het toekennen van de sociale leenfaciliteit ook rekening zal worden gehouden met gewijzigde omstandigheden. Deze leden merken op dat de lening behoudens uitzonderingen in zijn geheel moet worden terugbetaald. Welke uitzonderingen betreffen dit?

De leden van de VVD-fractie wijzen op de door de Kamer aangenomen motie Sterk/Van Nieuwenhuizen-Wijbenga waarin de regering wordt verzocht mogelijkheden te onderzoeken of en hoe een sociaal leenstelsel voor migranten uit MOE-landen en mogelijk anderen toegankelijk kan worden gemaakt. Zij vragen de regering om een reactie op deze motie en deze bij dit wetsvoorstel te betrekken.2

De leden van de PvdA-fractie constateren dat de regering voornemens is immigranten de mogelijkheid te bieden middels een sociaal leenstelsel geld te lenen voor de financiering van de eigen inburgering. Bij zo’n faciliteit moet boven een drempelinkomen inkomensafhankelijk worden terugbetaald. Is dat hier ook de bedoeling, zo vragen de leden van de PvdA-fractie? Zo ja, vanaf welk drempelinkomen moeten voormalige inburgeraars hun lening gaan terugbetalen? Welk percentage van het inkomen boven dat drempelinkomen moeten zij gaan betalen om de lening af te lossen? Hoeveel rente zal er op de lening worden geheven? Na hoeveel jaar zal de lening worden kwijtgescholden?

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering zich er van bewust is dat vluchtelingen, na toekenning van een verblijfsstatus van de gemeente een inrichtingskrediet krijgen voor de inrichting van hun woning. Dat krediet bedraagt volgens informatie van deze leden vaak ongeveer € 5 000. Die lening moet door vluchtelingen binnen drie jaar, inclusief rente van 11%, worden terugbetaald. Deze leden rekenen de regering dan ook graag voor dat een gevlucht gezin minimaal met een schuld van € 15 000 en maximaal € 25 000 begint. Kan de regering uiteenzetten hoeveel euro een dergelijk gezin maandelijks zou moeten terugbetalen als er sprake is van één kostwinner? Kan de regering met cijfers onderbouwen dat het in alle gevallen voor deze mensen financieel loont om aan het werk te gaan? Is de regering het, met dit soort getallen voor ogen, met deze leden eens dat niet bepaald sprake is van een humaan vluchtelingenbeleid als vluchtelingen op de eerste dag na verlening van een verblijfsstatus aankijken tegen een schuld van tussen de € 15 000 en € 25 000? Op welke manier kunnen mensen, die bijvoorbeeld in het land van herkomst geen tot weinig scholing hebben genoten, eigenlijk nog een fatsoenlijk bestaan opbouwen in Nederland met zo’n schuld als molensteen om hun nek?

De leden van de PVV-fractie merken op dat de regering stelt dat vreemdelingen die de inburgering niet kunnen bekostigen gebruik kunnen maken van een sociaal leenstelsel. De lening moet, behoudens uitzonderingen, in zijn geheel worden terugbetaald. Op welke uitzonderingen wordt gedoeld? Het maximaal te lenen bedrag wordt verder naar € 10 000 verhoogd. Deze leden willen van de regering weten hoeveel de maximale kosten voor het inburgeren per persoon bedragen en waar die op gebaseerd zijn. Hoe komt men tot het bedrag van € 10 000? Over welk gemiddeld jaarinkomen dienen vreemdelingen te beschikken om in aanmerking te komen voor een lening, en in het bijzonder voor het maximaal te lenen bedrag? Tevens willen de leden van de PVV-fractie van de regering weten op welke wijze gehandhaafd wordt dat het geleende bedrag, ook indien inburgeringsplichtigen niet aan de plicht voldoen, de facto wordt teruggevorderd. De regering stelt verder dat de lening in voorkomende gevallen geheel of gedeeltelijk kan worden kwijtgescholden. Aan welke eisen moeten vreemdelingen voldoen om hier aanspraak op te kunnen maken?

De leden van de PVV-fractie constateren dat de regering stel dat de huidige mogelijkheid in de Wet inburgering om een financiële vergoeding uit te keren aan inburgeringsplichtigen die op eigen initiatief de voorbereiding op het inburgeringsexamen ter hand nemen en binnen drie jaar het examen behalen vervalt. Per wanneer wordt het uitkeren van deze vergoeding definitief stopgezet?Aan hoeveel inburgeraars die vóór de inwerkingtreding van het voorliggende wetsvoorstel nog niet hebben voldaan aan de inburgeringsplicht wordt in het kader van het overgangsrecht de bovengenoemde uitkering wél verstrekt? Hoeveel oudkomers aan wie vóór de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel nog geen inburgeringstermijn is opgelegd door de gemeente kunnen tot drie jaar na de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel in aanmerking komen voor een vergoeding van het Rijk? Daarnaast willen deze leden van de regering weten hoeveel oudkomers Nederland in totaal telt. Deze leden vragen de regering het aantal oudkomers in Nederland naar etnische herkomst en/of (dubbele) nationaliteit te definiëren.

De leden van de CDA-fractie willen graag een cijfermatige onderbouwing van enkele scenario’s op welke wijze vreemdelingen de sociale lening gaan terugbetalen. Graag zien deze leden in een schema uiteengezet hoe een inburgeringsplichtige de cursus terugbetaalt als hij een laag (minimum) inkomen gaat verdienen en evenzeer als hij een midden en een hoog inkomen gaat verdienen. In hoeveel tranches moet hij de lening afbetalen en wat betekent dat in deze periode voor zijn besteedbaar inkomen? Kan de regering in dit verband de zorg wegnemen dat naast de aflossing van de sociale lening er ook een korting plaatsvindt op de bijstanduitkering, zodat door deze stapeling de verblijfsgerechtigde niet voldoende geld heeft om van te leven?

Voor de leden van de SP-fractie staat voorop dat de inburgering en ook de taal- en alfabetiseringfaciliteiten onder het reguliere onderwijs moeten vallen en derhalve dan ook gratis moeten worden aangeboden. Het onderwijs en als gevolg daarvan verbeteren van de maatschappelijke- en arbeidsparticipatie van alle inburgeraars en niet-inburgeraars is in feite een «revolving fund.» De investering komt dubbel en dwars weer ten goede aan de maatschappij en het is daarom wat deze leden betreft een verkeerde keuze mensen in de schulden te laten geraken.

Voor asielgerechtigden gaat het maximale leenbedrag naar € 10 000. Na huisvesting in een gemeente spreken asielgerechtigde nieuwkomers de taal nog niet of onvoldoende en hebben zij daarom meestal nog geen werk. Onder het voorliggende wetsvoorstel zullen zij door de versnelde huisvesting zelfs altijd starten met een bijstandsuitkering. Hun bijstandsuitkering wordt in de meeste gemeenten gedurende drie jaar gekort. Dit om de leenbijstand voor de inrichting van hun eerste woonruimte af te lossen. De leden van de SP-fractie merken op dat uit recente cijfers van het CBS blijkt volgens dat het lang duurt eer vluchtelingen het financieel iets beter krijgen en dat dit lang niet voor iedereen is weggelegd: slechts 10% heeft meer dan een modaal inkomen van € 30 000 en een derde leeft onder het sociaal minimum. Houdt de regering er rekening mee dat veel asielgerechtigden hun sociale lening voor de inburgering, slechts na vele jaren kunnen aflossen en dan nog slechts ten dele? Welk bedrag heeft de regering daarvoor begroot?Hoe denkt de regering – met een start vanuit schulden – de integratie van asielgerechtigden en hun kinderen te bevorderen?

Deze leden merken hierbij op dat de lening alleen wordt verstrekt voor een cursus als deze leidt naar het door de minister van BZK vastgestelde examen of Staatsexamen NT2.

In het voorliggende wetsvoorstel staat bij sociale lening onder K een wijziging van artikel 16.

Daaraan wordt toegevoegd «en omtrent het volgen bij een cursusinstelling van een cursus die opleidt tot het examen (....) of een diploma, certificaat of ander document, bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel c.» In dit onderdeel c. wordt verwezen naar het huidige Besluit inburgering (Art. 2.3. Vrijstellingen) waarin de diploma's, certificaten of documenten worden genoemd, die leiden tot een vrijstelling van de inburgeringsplicht. Daarnaast staat in de memorie van toelichting (artikelsgewijze toelichting, onderdeel K): «Indien de inburgeringsplichtige hiervoor kiest (N.B. het behalen van een hoger niveau) kan hij ook in aanmerking komen voor een lening.» De leden van de SP-fractie vragen of de regering de memorie van toelichting met betrekking tot de sociale lening kan verduidelijken. Staat de leenfaciliteit inderdaad open voor het volgen van cursussen die opleiden tot diploma's, certificaten en andere documenten, waarmee men (bij succesvolle afronding) aan de inburgeringsplicht heeft voldaan? Wat vindt de regering van het idee om de kosten van de inburgeringscursus in aanmerking te laten komen als aftrekbare scholingsuitgaven in de zin van de Wet inkomensbelasting?

Zijn er andere EU-lidstaten die immigranten uit niet-EU-landen een inburgeringsplicht opleggen en de kosten van het volgen van een taal- en inburgeringscursus geheel voor rekening van de betrokken immigrant laten komen? In welke EU-lidstaten worden de kosten voor de inburgeringscursussen voor immigranten geheel of gedeeltelijk door de overheid betaald?

De leden van de D66-fractie zijn gematigd positief over het instellen van een sociale leenfaciliteit. Deze leden vragen de regering te beargumenteren of € 5 000 voldoende is om zowel de voorbereiding als het afleggen van het examen te bekostigen, omdat onderzoek laat zien dat de kosten regelmatig boven de € 5 000 uitkomen (zie hiervoor bijvoorbeeld het «Evaluatierapport inburgering in Nederland» (2010) en het rapport «Inburgeren en participeren» (2010). Graag ontvangen deze leden hierbij een onderbouwd overzicht van de minimale en maximale kosten die een individuele inburgeraar moet maken om aan de wettelijke inburgeringsplicht te voldoen. Daarnaast vragen deze leden wie het risico draagt voor de niet afbetaling van de lening in geval van een gebrek aan draagkracht.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering inzichtelijk te maken wat de gemiddelde schuld voor de inburgeringsplichtige zal zijn, in het bijzonder voor de asielgerechtigden en genodigden. Deze leden vragen de regering te verhelderen in hoeverre een terugbetalingsperiode van ten hoogste drie jaar, conform artikel 4.6 lid 1 Besluit Inburgering, een redelijke termijn is voor asielgerechtigden en genodigden waarvoor het maximale leenbedrag van € 10 000 geldt. Daarnaast vragen deze leden de regering, in lijn met het advies van de Raad van State, duidelijkheid te verschaffen over hoe het schrappen van de vergoeding voor alfabetiseringscursussen zich verhoudt tot de bijzondere positie van asielgerechtigden en genodigden. Deze leden vragen de regering voorts inzichtelijk te maken op grond waarvan het verschuldigde bedrag van asielgerechtigden kan worden kwijtgescholden naast de mogelijkheid die geboden wordt door artikel 4.17 lid 1 Regeling inburgering. Daarnaast vragen deze leden de regering aan te geven hoeveel procent van de asielgerechtigden de schuld binnen de gegeven termijn af kan lossen.

2.6. Wijziging overige wet- en regelgeving

De leden van de CDA-fractie vinden het een goede zaak dat vrijwillige inburgeraars in aanmerking komen voor een cursus NT2 op grond van de Web. Kan de regering aangeven op welke wijze zij een aanvraag kunnen indienen? Is voor een dergelijke aanvraag ondersteuning vanuit de gemeente dan wel het regionale werkplein? Hoe groot schat de regering in dat er in de toekomst sprake zal zijn van verdringing, aangezien het budget voor de Web niet gaat toenemen?

De leden van de CDA-fractie vinden dat daarnaast elke vrijwillige inburgeraar nooit te oud is om Nederlands te leren spreken. Wel zien ze een begrenzing aan de mogelijkheden en de verantwoordelijkheden van de rijksoverheid. Het stelsel van vroeg- en voorschoolse educatie, bijspijkerklassen voor moeders van kinderen met een taalachterstand en groepsinitiatieven uit de samenleving waarbij bijvoorbeeld (klein-)kinderen de oudere migranten over en weer spelenderwijs de taal overdragen, past eveneens bij het opzetten van een fijnmazig netwerk om Nederlands te leren. De leden van de CDA-fractie vinden hier geen wettelijke grondslag voor nodig, terwijl ze wel degelijk een activerende rol zien voor gemeenten en schoolbesturen. Kan de regering aangeven op welke wijze ze dit mee gaat nemen bij bijvoorbeeld de Agenda voor Hedendaags Burgerschap?

Graag vernemen de leden van de CDA-fractie hoeveel inburgeringsplichtigen op dit moment gebruik maken van de alfabetiseringscursussen op grond van de Web. Kan de regering tevens een inschatting geven hoeveel asielgerechtigden gebruik zullen maken van een alfabetiseringscursus op grond van de nieuwe regeling?

3. Uitvoerings- en handhavingsaspecten

3.1. Algemeen

De leden van de VVD-fractie constateren dat de portefeuille integratiebeleid recentelijk is verschoven van de minster van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) naar de minister voor Immigratie en Asiel. Betekent dit dat verzoeken tot ontheffing en verlenging aan de minster voor Immigratie en Asiel moeten worden gericht en niet aan de minister van BZK, zoals dat in het voorliggende wetsvoorstel staat vermeld?

Verder meldt de memorie van toelichting dat met uitvoeringsorganisaties afspraken worden gemaakt om wijzigingen in de uitvoering tijdig door te voeren. De leden van de VVD-fractie vragen of een overzicht kan worden verstrekt van de stand van zaken.

Ook vragen de leden van de VVD-fractie een reactie op de inbreng van de Stichting Buitenlandse Partner van 17 december 2011. Hierin wordt gesteld dat buiten de gecertificeerde markt vrijbuiters kunnen opereren die veel beloven, maar weinig prestaties leveren. In dit kader vragen deze leden ook een antwoord op de inbreng van Vluchtelingenwerk Nederland van 13 december 2011, waarin zij vragen hoe misbruik door aanbieders kan worden voorkomen.

De leden van de CDA-fractie hechten aan een goede informatievoorziening vanuit de overheid. Dit vereiste moet goed worden doordacht en zo spoedig mogelijk op orde zijn. De rol van de gemeenten valt in het nieuwe stelsel weg en wordt ingeruild voor een loket. Graag horen deze leden welk loket dat is: van de DUO of van de IND?

De leden van de CDA-fractie begrijpen dat er een centrale organisatie komt voor het beoordelen van ontheffingen. Kan de regering aangeven welke (bestaande) organisatie hiermee wordt belast?

De leden van de SP-fractie merken op dat vreemdelingen die op grond van het voorliggende wetsvoorstel inburgeringsplichtig worden, zelf op zoek moeten naar een cursusinstelling. Informatie is te vinden op de website van Blik op Werk. Is de regering van mening dat een, willekeurige, passage van een aanbieder die luidt «Heldere structuur in programmering studieprogramma's bevorderen de transparantie in het aanbod. Programmatische flexibilisering maakt «maatwerk» mogelijk. Programma's zijn competentiegericht en maken flexibele instroom mogelijk. Een professioneel systeem van studiebegeleiding en portfolio garandeert kwaliteit en succes», begrijpelijke informatie biedt aan iemand die de taal nog moet leren? Kortom, hoe gaat u de informatievoorziening begrijpelijk maken voor de inburgeraar die geen ondersteuning meer bij zijn of haar traject zal krijgen?

De leden van de D66-fractieconstateren dat de regering opmerkt dat zij aanneemt dat er slechts zelden sprake zal zijn van vrijstelling. Deze leden vragen deze aanname te motiveren. Daarnaast vragen deze leden of de ontheffingsmogelijkheid middels de korte vrijstellingstoets inderdaad overbodig is, aangezien er nog steeds casussen denkbaar zijn waarbij een vreemdeling reeds kennis van de Nederlandse taal en samenleving heeft opgedaan, maar dit niet kan aantonen middels een diploma. Waarom wordt deze regeling niet gehandhaafd? Graag ontvangen zij hier een reactie op.

3.2. Gevolgen niet nakoming van de inburgeringsplicht

De leden van de PvdA-fractie hebben met de nodige verbazing het advies van de Raad van State en de reactie van de regering gelezen op de mogelijkheid als sanctie de verblijfsvergunning van betrokkene in te trekken. De leden van de PvdA-fractie vinden dat zelf een logische sanctie, aangezien migranten die door eigen schuld niet voldoen aan de inburgeringseis ook niet mogen verwachten nog steeds welkom te zijn in het land waar ze niet hun best voor willen doen. Maar deze leden menen dat het advies van de Raad van State zo stellig is dat getwijfeld kan worden aan de juridische houdbaarheid van die sanctiemogelijkheid. Waarom legt de regering het advies van de Raad van State naast zich neer? Kan de regering voor 100% garanderen dat de voorgestelde sanctie overeind blijft in een procedure voor het Europees Hof? Heeft de regering ook overwogen naar andere oplossingen te zoeken, zoals een voorwaardelijke verblijfsvergunning die afhankelijk is van het behalen van het inburgeringsexamen? Kan de regering de juridische overwegingen aangeven om voor de bestaande, door de Raad van State ontraadde, oplossing te kiezen en niet voor een alternatief?

De leden van de PVV-fractie merken op dat de regering stelt dat vreemdelingen die permanent in Nederland willen blijven en niet aan de inburgeringsplicht kunnen voldoen, een boete van maximaal € 1 250 krijgen opgelegd. Deze leden willen van de regering weten wie hier in aanmerking voor kan komen. Op welke wijze zal verder de hoogte van de boete bepaald worden en onder welke omstandigheden wordt een vreemdeling de maximale boete opgelegd? De leden van de PVV-fractie verzoeken de regering specifiek in kaart te brengen welke sancties bij welke handelingen opgelegd zullen worden. Kunnen bepaalde vreemdelingen hiervan uitgezonderd worden en zo ja, onder welke omstandigheden?

De leden van de CDA-fractie merken op dat bij te weinig inspanning van de vreemdeling er een duidelijke boodschap moet worden afgegeven. Van de vreemdeling mag het een en ander verwacht worden, evenals hij van de Nederlandse samenleving verwacht om hem te verwelkomen en de ruimte te bieden tot participatie. De uiterste consequentie als een vreemdeling niet wil inburgeren, kan slechts het intrekken van de verblijfsvergunning zijn. De keuze om naar Nederland te komen betekent ook een keuze om te integreren en te participeren. De leden van de CDA-fractie merken op dat de Raad van State aangeeft dat het slechts sporadisch zal gebeuren dat de vergunning wordt ingetrokken. Dit is voor de leden van de CDA-fractie geen reden om niet duidelijk te zijn over de verwachtingen, die de Nederlandse samenleving heeft van nieuwkomers. De leden van de CDA-fractie steunen de regering bij de inzet om de Richtlijn gezinshereniging aan te passen. Deze leden herinneren de regering graag aan de constatering van de voormalige minister voor Wonen, Wijken en Integratie dat de spankracht van de Nederlandse wijken om laagopgeleide immigranten op te vangen niet eindeloos is.

De leden van de CDA-fractie vragen de regering voorts om nader te schetsen wat er gebeurt als iemand zakt voor zijn examen. Welke gevolgen heeft een onderbreking van het verblijfsrecht in praktische zin voor mensen? Kan de regering nader uiteenzetten waarom het opnieuw beginnen van een vergunningsprocedure een proportionele sanctie is? Tevens vragen deze leden of het ook in praktische zin mogelijk wordt om een herexamen te gaan doen binnen de gestelde termijn van 28 dagen en alsnog te voldoen aan de vereisten voor de vergunningverlening.

Kan de regering aangeven of er reeds voorbeelden uit de praktijk zijn waarbij het ontbreken van een band met de Nederlandse samenleving een reden is om de verblijfsvergunning in te trekken? Is het niet halen van het inburgeringsexamen verder een (extra) aanwijzing dat deze band ontbreekt? Kan de regering daarbij ook een nadere toelichting geven op het gestelde bij de artikelsgewijze toelichting bij artikel 2, onderdeel B? Welke lagere regeling wordt bedoeld om «de gevallen [aan te wijzen] waarin de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning niet wordt verlengd en waarin de verblijfsvergunning wordt ingetrokken?»

De leden van de CDA-fractie vragen aan de regering wanneer wordt vastgesteld dat een arbeidsmigrant en een kennismigrant niet langer meer voor een tijdelijk doel in Nederland verblijven en daarmee inburgeringsplichtig wordt.

De leden van de CDA fractie delen de mening dat de bestuurlijke boete een ander middel is om inburgeringsplichtigen aan te zetten om in te burgeren. Deze leden begrijpen dat de hoogte van de boete hiermee samenhangt en vinden een boete van € 1 250 dan ook gepast. Wel vragen de leden of de herhaling eenmalig is en er slechts tweemaal een boete van € 1 250 kan worden opgelegd.

Gezien de samenhang met het vreemdelingenrecht begrijpen de leden van de CDA-fractie de keuze om de Raad van State als beroepsinstantie aan te wijzen.

De leden van de SP-fractie vragen of er EU-lidstaten zijn waar de verlenging van een tijdelijke verblijfsvergunning kan worden geweigerd of de vergunning kan worden ingetrokken alleen omdat de betrokkene niet een taal- of inburgeringsexamen heeft behaald.

Deze leden constateren dat in de memorie van toelichting staat dat in lagere wetgeving zal worden uitgewerkt dat de verblijfsvergunning niet zal worden ingetrokken indien dit in strijd komt met richtlijn 2003/86/EG inzake het recht op gezinshereniging (pagina 12 en 22). Volgens de Raad van State laat art. 16 van die richtlijn niet toe «dat het verblijfsrecht verloren gaat op de enkele grond dat niet is voldaan aan de inburgeringplicht» (pagina 9 van het advies). Meent de regering dat het advies op dit punt onjuist is en dat richtlijn 2003/86/EG wel ruimte laat voor intrekking van het verblijfsrecht? De afdeling advisering van de Raad van State stelt in zijn advies over het wetsvoorstel dat de sanctie van verlies van verblijfsrecht «op gespannen voet staat met het proportionaliteitsbeginsel» (pagina 8 en 11). Verder is de Afdeling van oordeel dat, gezien de vereiste noodzakelijkheidstoets volgens de rechtspraak van het EHRM, «het (verwijtbaar) niet voldoen aan de inburgeringsplicht niet als een zodanig ernstig vergrijp tegen de openbare orde is aan te merken dat dit de beëindiging van het verblijfsrecht kan rechtvaardigen»(pagina 9). Hoe groot acht de regering de kans dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en het Europese Hof van de Rechten van de Mens op dit punt anders zullen oordelen dan de Afdeling advisering van de Raad van State en waarop is die opvatting gebaseerd?

Deelt de regering de conclusie van de Afdeling advisering van de Raad van State dat de sanctie van verlies van verblijfsrecht, aangezien die aan de grootste groepen inburgeringsplichtigen (asielzoekers en toegelaten gezinsmigranten) niet kan worden opgelegd, in de praktijk «hooguit incidenteel kan worden toegepast» (pagina 11 van het advies)? Wat is het nut van de dreiging met een zo ingrijpende sanctie die in de praktijk hooguit incidenteel kan worden opgelegd? De Europese Commissie wijst er in haar rapport over de toepassing van richtlijn 2003/109/EG van 28 september 2011 op dat de lidstaten bij de omzetting van de richtlijn in hun nationale recht rekening moeten houden met het doel van de richtlijn en met de algemene beginselen van Unierecht, zoals het beginsel van nuttig effect («effet utile) dat niet ontnomen mag worden, en het evenredigheidsbeginsel, dat de Raad van State in zijn advies heeft genoemd. De kosten van de cursussen en het examen zijn daarbij een relevante factor. Wordt door de overheveling van alle kosten van het volgen van de inburgeringscursus naar de immigrant, alsmede de kosten van het examen, geen afbreuk gedaan aan het nuttig effect van richtlijn 2003/109 en is de inburgeringsvoorwaarde in art. 21(1)(k) van de Vreemdelingenwet na invoering van het voorliggende wetsvoorstel nog wel in overeenstemming met het Unierechtlijke proportionaliteitsbeginsel dat ook bij de omzetting van art. 5(2) van Richtlijn 2003/109 in acht moet worden genomen?

De leden van de SP-fractie merken op dat de memorie van toelichting vermeldt dat sinds 1 januari 2010 het behalen van het inburgeringsexamen als een nieuwe voorwaarde voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning onbepaalde tijd (regulier of asiel) is ingevoerd. Voor de beoordeling van de vraag of de voorgestelde regeling wel in overeenstemming is met art. 5(2) van Richtlijn 2003/109 is het effect van de nieuwe inburgeringsvoorwaarde sinds begin 2010 relevant. Tot nu toe zijn er nog geen gegevens op dit punt gepubliceerd. Deze leden vragen hoeveel aanvragen voor verlening van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd in de jaren 2008, 2009 en 2010 en in de eerste negen maanden van 2011 regulier zijn ingediend.

In paragraaf 3.2.1 van de memorie van toelichting staat dat «in lagere regelgeving zal worden uitgewerkt dat de verblijfsvergunning niet wordt ingetrokken (n.b. of niet wordt verlengd) indien dit in strijd is, etc.» Is de regering bereid deze lagere regelgeving, gezien het belang ervan, ter bespreking aan de Kamer voor te leggen?

De leden van de SP-fractie merken op dat volgens de regering het vervallen van de sanctiemogelijkheid in het voortraject de verhoging van de bestuurlijke boete van maximaal € 500 naar € 1 250 rechtvaardigt. De regering vindt dit gepast en proportioneel. Kan de regering aangeven welke bestuurlijke boetes de afgelopen vijf jaar nog meer met 150% zijn verhoogd in Nederland? De memorie van toelichting spreekt hier over de uitvoeringskosten van de inburgeringsplicht wat betreft de handhaving voor de aanbieders van de cursussen. De totale kosten worden geschat op € 200 000. Kan de regering aangeven of die kosten door de overheid zullen worden vergoed of dat het risico bestaat dat de aanbieders deze kosten in rekening gaan brengen c.q. verdisconteren in de cursusprijzen?

De leden van de D66-fractie delen de zorgen van de Raad van State over de aspecten van het voorliggende wetsvoorstel die problemen van juridische aard kunnen veroorzaken. Het betreft hier met name het verlies van het verblijfsrecht als sanctie op het verwijtbaar niet voldoen aan de inburgeringsplicht. Los van de overtuiging van deze leden dat deze sanctie buitenproportioneel is, menen zij met de Raad van State dat deze sanctie op gespannen voet staat, zo niet indruist tegen, het proportionaliteitsbeginsel in het algemeen en met een aantal internationaal- en Unierechtelijke bepalingen in het bijzonder. De Afdeling is hier reeds uitgebreid op ingegaan en deze leden verwijzen gemakshalve naar het advies van de Raad van State. Wel willen deze leden ingaan op de reactie van de regering, aangezien deze heeft aangeven dat het intrekken van de verblijfsvergunning niet aan de orde is wanneer het niet slagen voor het examen niet verwijtbaar is, of wanneer deze in strijd is met internationaal- en Unierechtelijke bepalingen. Zij vragen de regering dan ook voorbeelden te noemen van gevallen waar ook daadwerkelijk de verblijfsvergunning ingetrokken kan worden bij het niet voldoen aan de inburgeringsplicht, zonder dat dit in strijd is met artikel 7 van het EVRM, genoemde jurisprudentie van het EHRM en het advies van de Raad van State. Volgens deze leden is de met veel aplomb gepresenteerde sanctie dan niets meer dan symboolpolitiek en zal deze in de praktijk nooit of hoogst zelden daadwerkelijk uitgevoerd worden. Zij vragen de regering hier op te reageren.

De leden van de D66-fractie vragen de regering daarnaast uit een te zetten hoe in andere EU-lidstaten het niet nakomen van de inburgeringsplicht geregeld is.

De leden van de D66-fractie vragen de regering vervolgens uit een te zetten waarom zij meent dat de uitvoering van deze sanctie realistisch is, gezien de problemen die de minister voor Immigratie en Asiel ondervindt met het uitzetten van uitgeprocedeerde migranten. Daarnaast vragen deze leden de regering te reflecteren op het gevaar dat zij die niet voldoen aan de inburgeringsplicht verdwijnen in de illegaliteit.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering, in lijn met de opmerkingen van de Raad van State, aanvullend toe te lichten hoe de beëindiging van het verblijfsrecht als sanctie zich verhoudt tot noodzakelijkheidstoets van het EHRM en artikel 16 van de gezinsherenigingsrichtlijn. Deze leden vragen de regering in dit kader ook duidelijk te maken of het voorliggende wetsvoorstel ook zal gelden voor familieleden van hen die vallen onder het generaal pardon en in het kader van gezinshereniging voornemens zijn naar Nederland te komen. Voorts vragen deze leden de regering inzichtelijk te maken in welke gevallen de beëindiging van het verblijfsrecht niet strijdig zou zijn met de internationale verplichtingen. Ook vragen deze leden de regering helderheid te verschaffen of dit wetsvoorstel het mogelijk maakt dat een gezin met kinderen waarvan de ouders niet voldoen aan de inburgeringverplichting ook het verblijfsrecht kunnen verliezen.

De leden van de SGP-fractie constateren dat de regering de verblijfsvergunning wil intrekken bij het niet voldoen aan de inburgeringsplicht, behoudens uitzonderingen. Deze leden vragen een reactie op de constatering dat in praktijk de verblijfsvergunning waarschijnlijk niet kan worden ingetrokken, behoudens uitzonderingen. Bij de belangrijkste categorieën asiel en gezinshereniging zal daarvan namelijk waarschijnlijk geen sprake kunnen zijn, zo meldt de regering. Zij vragen de regering in dit kader in te gaan op de jurisprudentie die door de Raad van State is aangevoerd ten aanzien van de algemene sancties. Deze leden vragen in welke gevallen het intrekken van de verblijfsvergunning wel met succes kan gebeuren.

3.3. Informatievoorziening

De leden van de CDA-fractie onderstrepen het belang van een goede informatievoorziening. Hiervoor is het nodig dat de uitvoeringsorganisaties goed samenwerken en beschikken over de juiste gegevens. Deze leden vragen of de IND de coördinerende en verantwoordelijke organisatie wordt. Daarnaast vragen deze leden de regering om nader in te gaan op het advies van de Raad van State om het Informatiesysteem Inburgering (ISI) en het informatiesysteem van de IND (INDIGO) te koppelen. Is er geen meerwaarde als de IND vanuit een systeem ziet of een inburgeringsplichtige aan zijn verplichtingen (bij o.a. DUO) heeft voldaan?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering inzichtelijk te maken hoeveel personen momenteel nog geregistreerd staan in het Bestand Potentiële Inburgeringsplichtigen en daarmee nog drie jaar na inwerkingtreding van het voorliggende wetsvoorstel aanspraak kunnen maken op een vergoeding door het Rijk.

4. Overgangsrecht

De leden van de SP-fractie constateren dat bij het overgangsrecht in dit wetsvoorstel is geregeld dat de voorzieningen rechten en plichten behouden blijven voor de inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars die tot aan de dag van inwerkingtreding van het wetsvoorstel gemeld zijn, danwel een inburgeringsverplichting opgelegd hebben gekregen. Niet duidelijk is wat hier de rechten van asielzoekers en laaggeletterden zijn die op dat moment nog bezig zijn met een alfabetiseringstraject voorafgaande aan de officiële inburgering. Mogen zij daarna nog gebruik maken van de oude inburgeringsvoorzieningen of vallen zij daarna onder het nieuwe regime?

5. Financiele aspecten

De leden van de CDA-fractie kunnen begrip hebben voor het standpunt van de regering dat gemeenten voldoende middelen hebben om het restant van het oude stelsel af te werken. Graag zien deze leden in een overzicht uiteengezet om welke bedragen het gaat met daartegenover de verwachte verplichtingen.

De leden van de CDA-fractie vragen zich af of er vanuit de gemeenten en de oudkomers die vanuit vrijwilligheid een contract hebben afgesloten met gemeenten een voldoende prikkel bestaat om het ingezette traject voort te zetten. Deze leden maken zich zorgen over het grote aantal dat heeft aangegeven zelfstandig te slagen voor het inburgeringsexamen. Ze vrezen dat de gemeenten nog behoorlijk druk zullen zijn met het handhaven van de beschikkingen. In plaats van maatwerk zal de drang kunnen ontstaan om groepsgewijs deze openstaande beschikkingen af te doen. Een duidelijke voorlichtingscampagne is noodzakelijk om te wijzen op het belang van het slagen voor de inburgeringsexamen. Ook gezien het feit dat vreemdelingen vanaf 1 januari 2010 slechts een vergunning voor onbepaalde tijd kunnen verkrijgen als ze slagen voor het inburgeringsexamen. Graag zien deze leden een nadere uiteenzetting over de wijze waarop gemeenten volgens de regering dienen te handelen. Ook gelet op de reeds uitbetaalde financiële middelen via het Gemeentefonds (en Participatiebudget). Op welke wijze gaat de regering voorkomen dat er te veel inzet van ambtenaren verloren gaat in het opvolgen van regels die binnenkort gedateerd zullen zijn? Heeft de regering hierbij overwogen om te komen tot een omzetting van de exameneisen en de daarbij horende gemeentelijke beschikkingen voor de groep vrijwillige inburgeraars om zodoende het restant van het Deltaplan inburgering ordentelijk af te ronden?

De leden van de SP-fractie merken op dat gemeenten langdurige verplichtingen zijn aangegaan voor het handhaven en uitvoeren van de inburgeringplicht. Trajecten die vanaf dit moment tot aan het inwerkingtreding van het voorliggende wetsvoorstel worden gestart zijn, bij een gemiddelde doorlooptijd van minimaal drie jaar, nog niet beëindigd als in 2014 de financiering aan de gemeenten wordt stopgezet. Is de regering met de VNG van mening dat gemeenten hierdoor in de financiële problemen worden gebracht voor het uitvoeringstraject dat nog doorloopt na beëindiging van de rijkssubsidie? De regering stelt in de memorie van toelichting dat gemeenten door de zogenoemde reserveringsregeling kunnen schuiven tussen jaren met het betaalbaar budget. De leden van de SP-fractie zijn benieuwd of dit budget de afgelopen drie jaar voldoende was voor gemeenten om de Wet inburgering uit te voeren en of de gemeenten ook hebben kunnen reserveren. Bij een reservering hoort een lange termijnplanning. Gemeenten worden nu door de regering geconfronteerd met het stopzetten van de financiering en kunnen dus ook pas bij de begroting 2013 op zijn vroegst gaan reserveren voor nog te maken kosten vanaf 2014. Vindt de regering dit financieel prudent beleid ten opzichte van gemeenten? En hoe gaat de regering deze niet gereserveerde kosten compenseren of adviseert de regering gemeenten om nu alvast te stoppen met investeren in de inburgering als zodanig, zo vragen deze leden?

II. ARTIKELSGEWIJS

Onderdeel C

De leden van de SP-fractie wijzen op de laatste regel van onderdeel c: «Daarbij maakt het niet uit of het gaat om een eerste aanvraag dan wel een aanvraag om wijziging of verlenging van de verblijfsvergunning van de vreemdeling».

Volgens deze leden is dit in tegenspraak met de opmerkingen over het overgangsrecht in het nader rapport onder 1a «voor asielgerechtigden die voor de inwerkingtreding van het wetsvoorstel hun status hebben gekregen» en onder 1c «dat met ingang van inwerkingtreding van de wet de inburgeringsplicht alleen nog maar opgelegd kan en hoeft te worden aan personen die vanaf dat moment voor het eerst een verblijfsvergunning krijgen, de zogenaamde nieuwkomers.» Deelt de regering de mening van deze leden dat er een groot verschil bestaat tussen een eerste vergunningverlening en (latere) wijziging of verlenging van deze vergunning? Kan de regering dit verschil (tussen de uitleg in de memorie van toelichting en het nader rapport) in de definitie van nieuwkomers toelichten?

Onderdeel F

De leden van de SP-fractie vragen waarom de termijn voor alfabetisering wordt teruggebracht van twee en een half jaar naar twee jaar. Waarop is dit besluit gebaseerd?

Onderdeel X

De leden van de SP-fractie wijzen op de volgende zinsnede: «Een dubbele bestraffing voor het niet meewerken aan een voorziening zal niet langer voorkomen.» Is het straks mogelijk dat een inburgeraar een boete kan krijgen wegens het verwijtbaar niet binnen de gestelde termijn aan de inburgeringsplicht voldoen en dat een gemeente vanuit de Wet werk en bijstand aan dezelfde persoon een boete op kan leggen, vanwege het niet/onvoldoende meewerken aan de arbeidsinschakeling door de taal niet te leren en/of niet in te burgeren? Kortom, is hier sprake van een mogelijke dubbele boete voor hetzelfde feit?

De voorzitter van de commissie, Wolbert

De griffier van de commissie, Van der Leeden


X Noot
1

Samenstelling:

Leden: Dijksma, S.A.M. (PvdA), Beek, W.I.I. van (VVD), Staaij, C.G. van der (SGP), Koopmans, G.P.J. (CDA), Bochove, B.J. van (CDA), Smilde, M.C.A. (CDA), Ortega-Martijn, C.A. (CU), Brinkman, H. (PVV), Raak, A.A.G.M. van (SP), Thieme, M.L. (PvdD), Dibi, T. (GL), Wolbert, A.G. (PvdA), voorzitter, Heijnen, P.M.M. (PvdA), Karabulut, S. (SP), Elissen, A. (PVV), Ziengs, E. (VVD), ondervoorzitter, Monasch, J.S. (PvdA), Schouw, A.G. (D66), Boer, B.G. de (VVD), Hennis-Plasschaert, J.A. (VVD), Lucassen, E. (PVV), Verhoeven, K. (D66) en Grashoff, H.J. (GL).

Plv. leden: Dam, M.H.P. van (PvdA), Burg, B.I. van der (VVD), Dijkgraaf, E. (SGP), Sterk, W.R.C. (CDA), Bruins Slot, H.G.J. (CDA), Knops, R.W. (CDA), Slob, A. (CU), Klaveren, J.J. van (PVV), Jansen, P.F.C. (SP), Ouwehand, E. (PvdD), Gent, W. van (GL), Vacature (PvdA), Kuiken, A.H. (PvdA), Dijk, J.J. van (SP), Fritsma, S.R. (PVV), Steur, G.A. van der (VVD), Vermeij, R.A. (PvdA), Pechtold, A. (D66), Nieuwenhuizen-Wijbenga, C. van (VVD), Taverne, J. (VVD), Bontes, L. (PVV), Hachchi, W. (D66) en Voortman, L.G.J. (GL).

X Noot
2

Vaststelling van de begrotingsstaten van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (VII) voor het jaar 2012, 33 000, nr. 89.

Naar boven