33 079 Aanpassing van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met de wijziging van het recht op inzage, afschrift of uittreksel van bescheiden

Nr. 7 BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 22 november 2017

Het kabinet heeft bij zijn aantreden besloten tot het doen intrekken van een aantal wetsvoorstellen. Dit is bij brief van de Minister-President van 1 november 2017 (Kamerstuk 34 700, nr. 50) aan de Tweede Kamer meegedeeld.

Het betreft op het terrein van Justitie en Veiligheid de volgende wetsvoorstellen:

  • a) Wetsvoorstel wijziging regeling schorsing voorlopige hechtenis (Kamerstuk 32 882)

  • b) Wetsvoorstel versterking presterend vermogen politie (Kamerstuk 33 747)

  • c) Wetsvoorstel echtscheiding zonder rechter (Kamerstuk 34 118)

  • d) Wetsvoorstel informatiegaring in civiele zaken (Kamerstuk 33 079)

  • e) Wetsvoorstel eigen bijdrage aan kosten strafvordering en de slachtofferzorg (Kamerstuk 34 067)

  • f) Wetsvoorstel enkelvoudig hoger beroep kantonzaken (Kamerstuk 33 316).

Voor deze wetsvoorstellen bestaat onvoldoende draagvlak in de Tweede Kamer (a t/m d) of Eerste Kamer (e en f).

Met betrekking tot het wetsvoorstel onder b wordt opgemerkt dat twee onderdelen van het wetsvoorstel, het voorstel tot het mogelijk maken van tappen op naam en het voorstel tot vereenvoudiging van het vorderen van camerabeelden, zijn opgenomen in het wetsvoorstel met Kamerstuk 34 720 (wetsvoorstel wijziging bijzondere procedures strafvordering met het oog op een doeltreffende uitvoeringspraktijk) dat inmiddels in de Eerste Kamer ligt.

Ten aanzien van het wetsvoorstel onder c is gebleken dat een nieuwe regeling voor het inzagerecht niet op zichzelf kan worden bezien, maar moet passen in de brede context van het bewijsrecht. Thans wordt gewerkt aan een wetsvoorstel tot aanpassing van het bewijsrecht, waarbij het inzagerecht wordt meegenomen.

Daartoe gemachtigd door de Koning trek ik de voorstellen van wet hierbij in.

Een gelijkluidende brief is gericht aan de Voorzitter van de Eerste Kamer.

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

Naar boven