33 061 Aanpassing van wetgeving en vaststelling van overgangsrecht in verband met de herziening van de maatregelen van kinderbescherming

C MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 23 december 2013

Met belangstelling heb ik kennisgenomen van de vragen van de leden van de fracties van het CDA en de SP. Graag beantwoord ik, mede namens de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de gestelde vragen.

De leden van de CDA-fractie constateren dat door het voornemen van de regering tot opschorting van de inwerkingtreding van enkele bepalingen uit het wetsvoorstel 32 015 (Wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, de wet op de jeugdzorg en de Pleegkinderenwet in verband met herziening van de maatregelen van kinderbescherming) totdat de stelselherziening jeugd is doorgevoerd, het ook nodig is de inwerkingtreding van enkele bepalingen uit dit wetsvoorstel op te schorten. Is de regering zich daarvan bewust en om welke bepalingen gaat het precies?

Het streven is dat de twee wetsvoorstellen inclusief de amendementen op één datum, namelijk 1 januari 2015, in werking zullen treden met uitzondering van de toetsende taak voogdij en het netwerkberaad. Bij het uitbrengen van de memorie van antwoord bij wetsvoorstel 32 015 heb ik dit reeds voorgesteld. Toentertijd met uitzondering van de toetsende taak voogdij, de maatregel van opgroeiondersteuning en de werkwijze inzake het plan van aanpak (netwerkberaad). De maatregel van opgroeiondersteuning en het netwerkberaad zouden gelijktijdig met de Jeugdwet in werking moeten treden. Omdat de inwerkingtreding van de Jeugdwet toen ook al was voorzien op 1 januari 2015 werd dus een gelijktijdige inwerkingtreding beoogd. Alleen in die situaties dat de Jeugdwet vertraging op zou lopen, zou dit anders zijn.

Wel is inmiddels bij amendement Bisschop (Kamerstukken II 2013/14, 33 684, nr. 99) de maatregel van opgroeiondersteuning (mvo) uit het wetsvoorstel herziening kinderbeschermingsmaatregelen geschrapt. Deze maatregel is om die reden niet meer aan de orde.

Voorts heeft de Tweede Kamer de nader gewijzigde motie Voordewind en Ypma aangenomen over de inwerkingtreding van artikel 262a van dit wetsvoorstel (33 400 XVI, nr. 122). Ter uitvoering van die motie heb ik bezien welke mogelijkheden er zijn om artikel 262a (verplicht netwerkberaad bij de aanvang van een ondertoezichtstelling) vooruitlopend op de inwerkingtreding van het wetsvoorstel herziening maatregelen van kinderbescherming in werking te laten treden. Toen bleek dat het netwerkberaad in de jeugdbescherming vragen oproept zowel vanuit inhoudelijk als financieel oogpunt en die alleen beantwoord kunnen worden door nader onderzoek te verrichten. Het WODC is om deze reden verzocht onderzoek te verrichten naar de effectiviteit van netwerkberaad in de jeugdbescherming. Op 1 januari 2014 zal in een aantal testregio’s de effectiviteit worden onderzocht van de structurele inzet van netwerkberaad bij de start van een ondertoezichtstelling. De uitkomsten van dit onderzoek worden in het voorjaar van 2015 verwacht. Daarna kan over inwerkingtreding een besluit worden genomen. Inwerkingtreding is nu voorzien op 1 juli 2015.

Wat betreft de toetsende taak voogdij is er niets gewijzigd. Artikel 305, eerste en tweede lid dient dus niet inwerking te treden. De wetsvoorstellen maken dit ook mogelijk. Voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan kan de inwerkingtreding verschillend worden vastgesteld.

De leden van de fractie van het CDA merken op dat in de memorie van toelichting bij wetsvoorstel 32 015 melding wordt gemaakt van de nodige aanpassingen in wetgeving vanwege het feit dat de grond «ernstig» bij de ondertoezichtstelling is komen te vervallen. Deze grond is bij amendement juist weer teruggekomen. De leden van de CDA-fractie gaan ervan uit dat dit consequenties heeft voor het onderhavige wetsvoorstel. Zij vragen of zij het goed zien dat dit niet is meegenomen en of dit consequenties heeft voor het onderhavige wetsvoorstel.

De wijzigingen met betrekking tot de gronden gezagsbeëindigende maatregel zijn wel meegenomen maar in amendement nr. 24. Dit amendement voegt «ernstig» toe in de artikelen 327, onder a en 328, aanhef. In de Aanpassingswet behoeft dus niets meer gewijzigd te worden, omdat hierin reeds is voorzien.

De leden van de fractie van de SP constateren dat bij nota van wijziging in de aanpassingswet is bepaald dat een ieder, behalve Bureau Jeugdzorg, die gebruik wil maken van de geschillenregeling (artikel 262b) een advocaat moet inschakelen. De leden van de SP-fractie vragen of dit betekent dat ook griffierecht zal worden geheven.

In artikel 1, lid 1, onder f, van de Regeling griffierechten burgerlijke zaken is bepaald dat geen griffierecht wordt geheven voor de indiening van een verzoekschrift strekkende tot en in verband met de ondertoezichtstelling van minderjarigen. De geschillenregeling is zoals deze leden opmerken een zaak verband houdende met ondertoezichtstelling en is derhalve geen griffierecht verschuldigd.

De leden van de fractie van de SP vragen of pleegouders een toevoeging kunnen krijgen voor het voorleggen van een conflict.

Voor het verlenen van een toevoeging zijn de reguliere regels over de gesubsidieerde rechtsbijstand van toepassing. Indien de pleegouders voldoen aan de criteria kunnen zij dus een toevoeging krijgen.

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven

Naar boven