33 054 Wijziging van enige bepalingen van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek inzake curatele, onderbewindstelling ter bescherming van meerderjarigen en mentorschap ten behoeve van meerderjarigen en enige andere bepalingen (Wet wijziging curatele, beschermingsbewind en mentorschap)

Nr. 5 HERDRUK 1 VERSLAG

Vastgesteld 20 januari 2012

De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie2, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet genoegzaam voorbereid.

Inhoudsopgave

Algemeen

1

1. Inleiding

1

2. Doelstelling en uitgangspunten van de wetswijziging

4

3. Voornaamste wijzigingen

7

4. Consultatie en adviezen

16

5. Effecten voor burgers en bedrijven

17

6. Financiële gevolgen voor de werklast van het gerechtelijk apparaat

17

Artikelsgewijs

18

ALGEMEEN

1. Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij beschouwen het wetsvoorstel als een nuttige aanvulling op de gebieden van curatelestelling, beschermingsbewind en mentorschap. Temeer daar zij in het verleden over deze materie Kamervragen hebben gesteld en het wetsvoorstel aansluit bij de noodzakelijke veranderingen in de ouderenzorg, langdurig zieken en gehandicapten, zoals opgenomen in het regeerakkoord. Daarnaast omdat het wetsvoorstel beoogt mensen die onvoldoende zelfredzaam zijn voldoende toegang te laten hebben tot curatele, beschermingsbewind en mentorschap. Deze instrumenten dienen naar behoren te functioneren om de vertegenwoordigde mensen goed te kunnen beschermen. Wel hebben deze leden nog een aantal vragen en een enkele opmerking.

De leden van de VVD-fractie vragen hoe dit wetsvoorstel zich verhoudt tot de sociale wetgeving (Wet werk naar vermogen) en de schuldhulpverlening (Wet Gemeentelijke Schuldhulpverlening)? Zou het zo kunnen zijn dat veel bewindvoerders vragen om meer bevoegdheden om de schulden te regelen, terwijl de verantwoordelijkheid voor de schuldhulpverlening juist in de Wet Gemeentelijke schuldhulpverlening bij de gemeente komt te liggen?

De memorie van toelichting meldt dat voor dit wetsvoorstel de toename van het aantal zogenoemde schuldenbewinden eveneens van belang is. Kan de regering hier meer cijfers over verstrekken?

De memorie van toelichting merkt verder op dat het mensen vrij staat om een volmacht of wilsverklaring door de notaris te laten vastleggen. Maar dat zou niet wegnemen dat er onduidelijkheid kan bestaan over de precieze reikwijdte van volmachten of wilsverklaringen als bedoeld in het wetsvoorstel. De regering kondigt aan dat zij zal bezien of een wettelijke regeling hiervoor geboden is. De leden van de VVD-fractie vragen of de rechtszekerheid en kwaliteit van het wetsvoorstel niet beter gediend zouden zijn als de regering dit voornemen zou betrekken bij het wetsvoorstel. Zeker omdat de regering zelf opmerkt dat er onduidelijkheid kan blijven bestaan.

In het verlengde hiervan vragen deze leden een reactie op de inbreng van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) die stelt dat in de wet expliciet zou moeten worden opgenomen dat een volmacht niet eindigt, maar doorloopt nadat de volmachtgever wilsonbekwaam is geworden.3 De KNB stelt dit omdat, in weerwil van de literatuur, in de praktijk zou blijken dat verschillende instellingen een volmacht bij ingetreden wilsonbekwaamheid niet altijd accepteren en dat dit tot diverse problemen zou leiden.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van voorliggend wetsvoorstel. Zij onderschrijven, evenals de Afdeling advisering van de Raad van State, de strekking van het voorstel hetgeen ertoe moet leiden dat mensen die vertegenwoordiging behoeven beter worden beschermd. Beoogd wordt immers ervoor te zorgen dat personen die onvoldoende zelfredzaam zijn, voldoende toegang krijgen tot de verschillende wettelijke maatregelen waarbij er tevens voor wordt gezorgd dat deze maatregelen adequaat functioneren. Deze leden zijn met name ingenomen met de inzet om de betrokkenheid van personen in de nabije omgeving te ondersteunen.

Voornoemde leden zijn met het Mentorschap Netwerk Nederland (MNN) van mening dat het wetgevingsproces met grote voortvarendheid dient te worden afgehandeld. De praktijk heeft immers grote behoefte aan voorliggend wetsvoorstel. Zij verzoeken de regering daarom de nota naar aanleiding van het verslag zo spoedig mogelijk naar de Kamer te zenden zodat het wetsvoorstel spoedig plenair kan worden behandeld.

De leden van de CDA-fractie hebben uiteraard nog wel een aantal vragen en opmerkingen.

In het voorgestelde artikel 1:391, tweede lid, wordt de mogelijkheid geopend dat bij algemene maatregel van bestuur andere rechtsfeiten dan rechterlijke beslissingen worden ingeschreven in het openbare register. In de memorie van toelichting wordt aangegeven dat hierbij gedacht zou kunnen worden aan volmachten of levenstestamenten. Sinds het voorjaar van 2011 biedt de KNB aan notarissen de mogelijkheid om volmachten of levenstestamenten die bij notariële akte zijn opgesteld te laten inschrijven in een Centraal Levenstestamentenregister (CLTR). Gegevens uit het betreffende register zijn alleen opvraagbaar voor notarissen. Voornoemde leden vragen of de regering van oordeel is dat bij deze regeling zou moeten worden aangesloten of dat volmachten/levenstestamenten via een openbaar register algemeen toegankelijk zouden moeten zijn. Deze leden zijn van mening dat het onwenselijk is dat zonder meer iedereen inzage kan krijgen in de volmachten/levenstestamenten die door anderen zijn opgesteld. Zij zijn van oordeel dat een dergelijk inzagerecht zou moeten worden voorbehouden aan bepaalde beroepsbeoefenaren. De leden van de CDA-fractie vernemen hierop graag het oordeel van de regering.

De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Dat er aanvullende kwaliteitseisen worden gesteld aan bewindvoerders is naar mening van deze leden een goede zaak. Diverse keren zijn er door onder meer voornoemde leden schriftelijke vragen gesteld over het niet optimaal functioneren van bewindvoerders en over wantoestanden in de schuldhulpverlening naar aanleiding van berichten van malafide of niet goed functionerende bewindvoerders zoals de uitzending van Zembla «De bewindvoerdersbende» in 2008 of het uitbuiten van Alzheimerpatiënten in het programma Uitgesproken EO van 8 maart 2011. Wanneer bewindvoerders een kwalijke rol spelen is dat extra erg, omdat zij als taak hebben de belanghebbende te beschermen. Deze leden hebben naar aanleiding van het wetsvoorstel de volgende vragen en opmerkingen.

Allereerst vragen deze leden of dit nu het wetsvoorstel is dat reeds is toegezegd in antwoord op Kamervragen van de leden De Wit en Karabulut van 19 november 2008 (Kamerstukken II 2008/09, Aanhangsel van de Handelingen 1182). Voornoemde leden zijn voorstander van deugdelijke wetgeving waarbij belanghebbenden zijn betrokken en geconsulteerd, maar vinden drie jaar voor een wetsvoorstel waarover op belangrijke onderdelen een grote mate van consensus bestaat, zoals de kwaliteitseisen voor professionele bewindvoerders, wel erg lang. Graag ontvangen zij hierop een reactie.

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van voorgestelde wijziging.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Het wetsvoorstel beoogt ervoor te zorgen dat mensen die onvoldoende zelfredzaam zijn voldoende toegang hebben tot curatele, beschermingsbewind en mentorschap en dat deze instrumenten zodanig functioneren dat de mensen die vertegenwoordigd worden adequaat worden beschermd. Deze leden onderschrijven de doelstelling van het wetsvoorstel, maar hebben op dit moment op enkele punten nog de behoefte aan een nadere toelichting.

De regering stelt dat zal worden bezien of een wettelijke regeling met betrekking tot de precieze reikwijdte van volmachten of wilsverklaringen geboden is. Kan de regering nader toelichten welke problemen in de praktijk aanleiding zijn voor het overwegen van een dergelijke regeling? Heeft de regering zich hierover inmiddels een mening gevormd?

De regering schrijft dat de reikwijdte van volmachten of wilsverklaringen niet helder is. Deze leden wijzen erop dat niet in alle gevallen de volmacht of wilsverklaring erkend wordt na een later intredende wilsonbekwaamheid. Wil de regering erop ingaan hoe met een dergelijke volmacht omgegaan dient te worden?

2. Doelstelling en uitgangspunten van de wetswijziging

Passende maatregel; bevorderen van de zelfredzaamheid

De leden van de VVD-fractie merken op dat het wetsvoorstel voorziet in curatele voor bepaalde tijd, in uitbreiding van de mogelijkheden tot opheffing van en in periodieke evaluatie van de noodzaak van de maatregelen. Over welke tijdsperiode zal geëvalueerd worden?

De regering meldt dat dit wetsvoorstel de bestaande praktijk reflecteert. Kan de regering aangeven op welke terreinen dit wetsvoorstel overeenkomt met de praktijk en op welke terreinen daarvan afwijkt?

De leden van de CDA-fractie lezen in de memorie van toelichting dat de curator, bewindvoerder en mentor als goed vertegenwoordiger waar mogelijk de zelfredzaamheid van betrokkene bevordert. Helaas bereiken juist op dit punt deze leden zorgwekkende geluiden. Het blijkt geregeld bijzonder lastig te zijn om contact te krijgen met de vertegenwoordiger. Er blijkt sprake te zijn van korte – telefonische – spreekuren met louter administratieve krachten, terwijl voor het spreekuur ook nog eens te weinig tijd is ingeruimd. Mensen die zelf trachten meer inzicht te krijgen in hun financiën voelen zich soms afgepoeierd bijvoorbeeld met de reactie dat het al is geregeld. Op deze manier wordt natuurlijk niet bewerkstelligd dat men zelf weer grip krijgt op de financiën. Mensen voelen zich machteloos, hetgeen deze leden zorgwekkend vinden. Mensen moeten juist worden geëquipeerd om weer op eigen benen te kunnen staan. Dit probleem wordt niet opgelost met het eindig laten zijn van maatregelen omdat de (tijdelijk) vertegenwoordigde het daarna niet ineens allemaal zelf kan. Voornoemde leden vragen daarom hoe kan worden bereikt dat vertegenwoordigden zich beter gehoord voelen en weten waar zij terecht kunnen met hun klachten. Juist vanwege hun afhankelijkheid aarzelen mensen immers om te klagen, hetgeen deze leden zorgen baart. Wordt hieromtrent iets opgenomen in de kwaliteitseisen? Graag ontvangen deze leden een reactie op dit punt. MNN pleit voor opname van minimale contactfrequenties. Zou dat soelaas bieden?

Ondersteunen van betrokkenheid van personen in de nabije omgeving

De leden van de CDA-fractie merken op dat in de notariële praktijk regelmatig de vraag opkomt of een bewindvoerder of curator bij uiterste wilsbeschikking een opvolger kan aanwijzen. Deze leden achten het wenselijk om met name ouders die curator of bewindvoerder zijn van een gehandicapt kind de mogelijkheid te geven om bij uiterste wilsbeschikking een opvolgend curator of bewindvoerder aan te wijzen, op dezelfde wijze als op dit moment in artikel 1:292 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is geregeld voor ouders die een voogd willen aanwijzen voor hun minderjarige kind. Met een dergelijke mogelijkheid wordt recht gedaan aan één van de doelstellingen van het wetsvoorstel, te weten het vergroten van de betrokkenheid van familie bij bewind en curatele. Verder wordt met het scheppen van een dergelijke mogelijkheid de belasting van de rechterlijke macht beperkt.

Waarborging van de kwaliteit van curatoren, bewindvoerders en mentoren

De leden van de PvdA-fractie zijn vooral geïnteresseerd in de kwaliteitseisen die gesteld worden aan de vertegenwoordigers die optreden als bewindsvoerder, curator en mentor.

Zij willen allereerst weten of er op dit moment problemen worden ondervonden bij het vinden van een vertegenwoordiger? Zo ja, hoe groot is dit probleem en waar doet dit probleem zich vooral voor? Welke oplossingen zijn bedacht om deze problemen uit de wereld te helpen?

Deze leden horen uit de praktijk vaak klachten van personen die onder bewind zijn gesteld, dat het moeilijk is om van bewindvoerder te wisselen. De regering heeft dit probleem ook geconstateerd en in artikel 448 aanvullende wettelijke mogelijkheden geschapen om een niet-functionerende bewindvoerder te ontslaan. Voornoemde leden verwachten dat dit een groot deel van de problemen van een niet-functionerend bewindvoerder zal oplossen. Zij hebben hierover nog enkele vragen. Als een rechthebbende over een ander heeft geconstateerd dat de bewindvoerder fraudeert of anderszins zijn taak niet goed uitvoert, zijn er dan mogelijkheden om door middel van een versnelde procedure de zaak aan de kantonrechter voor te leggen? Dit om te voorkomen dat de personen die onder bewind zijn gesteld in grote(re) problemen raakt. Is het mogelijk om sancties op te leggen als de bewindvoerder traag is met het overhandeigen van het dossier aan de volgende vertegenwoordiger? Zo ja, welke zijn dat? Zo nee, zou dat nodig zijn in het belang van diegene die onder bewind zijn gesteld?

Kan in voorkomende gevallen de bewindvoerder die heeft gefraudeerd of slecht heeft gepresteerd worden uitgesloten van bewindvoerderzaken, zoals dat gebeurt bij bepaalde beroepsgroepen? Deze leden denken dan aan ontzetting uit het ambt of beroep.

Als (professionele) bewindvoerders ontslagen zijn vanwege het slecht functioneren of zelfs fraude, bestaat de mogelijkheid dat zij op een ander moment, op een ander plaats weer optreden als bewindsvoerder? Wordt er een lijst bijgehouden van slecht presterende bewindvoerders? Zo nee, waarom niet? Voorkomen moet worden dat frauderende bewindsvoerders elders weer aan de slag kunnen. Hoe denkt de regering dit te bewerkstelligen? De leden van de PvdA-fractie merken op dat er niet voor is gekozen om bewindsvoerders en curatoren te verplichten lid te worden van een branchevereniging. Waarom niet? Zou een verplicht lidmaatschap de controle op de bewindvoerders en curatoren de kwaliteit van hun werk vergroten? Zo nee, waarom niet? De leden van de PvdA denken dat een verplicht lidmaatschap, bewindvoerders die bewezen hebben geen goed bewindvoerder te zijn, eenvoudig uitgesloten kunnen worden van andere vertegenwoordigende taken. Deelt de regering die mening? Zo nee, waarom niet?

Als familieleden weigeren om een beschermingsmaatregel te verzoeken, kan de instelling waar betrokken verblijft of begeleidt het verzoek tot beschermingsmaatregel indienen. In hoeverre zal de rechter rekening houden met de weigering van de familie? Is er een mogelijkheid om de familie te horen om zodoende beter inzicht te krijgen in de problematiek van de betrokkene? Zo nee, waarom niet?

Familieleden en nabestaanden hebben klachten geuit over de rol van de bewindvoerder en de verantwoording van zijn doen en laten. Deze leden begrijpen dat de bewindvoerder verantwoording moet afleggen tegenover de kantonrechter, maar moet er op een of andere manier ook verantwoording worden afgelegd naar de familieleden als zij daarom verzoeken?

Wat is de rol van nabestaanden en erfgenamen bij de controle van de bewindvoerder van hun familielid of erflater? Kunnen nabestaanden/erfgenamen de bewindvoerder vragen verantwoording af te leggen over zijn werkzaamheden als bewindvoerder? Hebben nabestaanden recht op inzage in het dossier van hun familielid of erflaters? Hebben nabestaanden of familieleden de mogelijkheid om een klacht in te dienen bij de Branchevereniging Professionele Bewindvoerders en Inkomensbeheerders (BPBI), mocht de bewindvoerder lid van de brancheorganisatie zijn, over het functioneren van de bewindvoerder? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe kunnen zij inzage krijgen in het dossier om te controleren of de bewindvoerder goed functioneert?

De leden van de CDA-fractie plaatsen evenals de Afdeling advisering van de Raad van State kanttekeningen bij de (gehandhaafde) rol van de kantonrechter bij het toezicht op de uitvoering. Deze leden onderschrijven de kritiek van de Afdeling dat het helemaal niet voor de hand ligt om de kantonrechter, als onderdeel van de rechterlijke macht, het toezicht op de kwaliteit van de bedrijfsvoering, de integriteit en de scholing te laten uitvoerden. Dat behoort, principieel niet tot zijn taak, nog los van de discussie of hij daartoe is geëquipeerd dan wel kan afgaan op verklaringen van een accountant en/of een (andere) deskundige. Mede gelet op de hiervoor al besproken gevoelens van machteloosheid van de vertegenwoordigde, achten voornoemde leden het nog immer beter te voorzien in een steviger vorm van toezicht, bijvoorbeeld door het Bureau Financieel Toezicht (BFT), zoals de Afdeling adviseert. Indien de regering de leden van de CDA-fractie op dit punt alsnog aan haar zijde wenst te krijgen, zal de regering haar voorkeur uitvoeriger moeten motiveren en de mogelijke knelpunten expliciet moeten adresseren en wegnemen. Ook zal zij moeten aangeven wat concreet wordt bedoeld met hetgeen de regering aangeeft in het nader rapport dat zij vooralsnog van mening is dat het privaatrechtelijke susteem van toezicht op adequate wijze kan voorzien in betere kwaliteit.

De leden van de SP-fractie kunnen zich in veel uitgangspunten van het wetsvoorstel vinden. Zij steunen de gedachte dat kwetsbare meerderjarigen tijdig moeten worden beschermd door kwalitatief goede vertegenwoordigers, waar toezicht op wordt uitgeoefend. Is naar de mening van de regering dit wetsvoorstel voldoende om misbruik van kwetsbare personen, zoals fraude door bewindvoerders, te voorkomen?

Voornoemde leden missen een uitdrukkelijke uitwerking van de versterking van het toezicht op de vertegenwoordigers curator, bewindvoerder of mentor. Ook de Raad voor de rechtspraak (Rvdr) wijst hier uitdrukkelijk op in zijn advies. De rechter blijft een functionaris die op verzoek beslissingen neemt inzake bijvoorbeeld klachten en de rechter is niet tot een actief inspectieorgaan verheven. Dit is voor voornoemde leden een belangrijk onderwerp, omdat een van de doelstellingen van dit wetsvoorstel zou moeten zijn het toezicht te versterken. Hoe kan het toezicht volgens de regering wel voldoende intensief en wettelijk gewaarborgd worden? Graag ontvangen deze leden hierop een toelichting.

Voornoemde leden vragen de regering in te gaan op de opmerking van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak (NVvR) dat het voor een rechter moeilijk is zich een oordeel te vormen over de geschiktheid van een potentiële bewindvoerder, curator of mentor. Welke middelen heeft de rechter hiertoe? Kan bijvoorbeeld ook worden gekeken in de justitieregisters?

De leden van de SP-fractie lezen dat de kantonrechter verantwoordelijk is voor het toezicht op de vertegenwoordigers. Zij maken zich hier echter zorgen over. Hebben rechters hier wel voldoende tijd voor om effectief en daadwerkelijk concreet toezicht uit te oefenen? Ook ontvangen deze leden graag een reactie op de opmerking van de NVvR dat het de rechter aan bevoegdheden ontbreekt om plaatsen te betreden in geval van het vermoeden van slecht bewind of slechte curatele. Waarom is de zin «Daartoe kan de rechter elke plaats betreden» niet eveneens opgenomen in de artikelen 386, zesde lid, en 436, zesde lid?

De leden van de SP-fractie vragen wat er gebeurt indien slecht bewind wel is onderzocht, maar niet is aangetoond. Wie draagt dan de kosten van dit onderzoek van de deskundigen? Kan uitgesloten worden dat de rekening naar de betrokkene (armlastige) gaat?

Deze leden wensen een duidelijkere toelichting op het punt van de aansprakelijkheid van de vertegenwoordiger (curator, bewindvoerder of mentor) in geval van niet-behoorlijke taakuitoefening. Wat is nu het verschil tussen de wel of niet professionele curator, bewindvoerder of mentor? Wanneer is de rechtspersoon precies aansprakelijk? Maakt het voor de vergoeding van de ontstane schade verschil of de curator, bewindvoerder of mentor wel of niet als professional handelde en of deze curator, bewindvoerder of mentor wel of niet in dienst was bij een rechtspersoon op het moment van het ontstaan van de schade?

3. Voornaamste wijzigingen

Wijziging van de gronden voor curatele en beschermingsbewind en publicatieplicht

De leden van de VVD-fractie lezen dat als grond voor beschermingsbewind wordt toegevoegd het hebben van problematische schulden. Wat moet hier precies onder worden verstaan? Deze leden vragen dit temeer daar de Afdeling advisering van de Raad van State had gevraagd om dit begrip expliciet in de wet vast te leggen, maar de regering aan dit advies geen gevolg heeft gegeven.

De vereniging voor schuldhulpverlening en sociaal bankieren (NVVK) merkt hierbij op dat er verschil bestaat tussen beschermingsbewind en schuldhulpverlening, maar dat het wetsvoorstel hier haaks op zou kunnen staan door het invoeren van problematische schulden als nieuwe grond voor beschermingsbewind, terwijl er vervolgens niets aan deze schulden zou worden gedaan. De NVVK verzoekt om te overwegen om de nieuwe gronden problematische schulden en verkwisting te koppelen aan een lichamelijke of geestelijke toestand. Deelt de regering deze mening van de NVVK?

In navolging van de BPBI vragen de leden de regering of zij wil onderzoeken of het aanbeveling verdient om onder bepaalde voorwaarden de bewindvoerder in te schakelen bij het afgeven van de verklaring als bedoeld in de artikelen 284 en 285 Faillissementswet (Fw).4 Zou het zo kunnen zijn dat door de bewindvoerder beschermingsbewind een rol te geven in het afgeven van verklaringen Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP) er mogelijk verwarring ontstaat bij alle partijen over de rol van de bewindvoerder beschermingsbewind bij problematische schulden? Deze leden vragen dit temeer daar BPBI de indruk heeft dat hier tijdwinst valt te behalen.

Graag vernemen zij ook een reactie van de regering op de stelling van de NVVK dat onderbewindstelling voorafgaande aan en tijdens de WSNP van nut kan zijn om de situatie te stabiliseren, voorbij gaat aan de wettelijke eis dat het minnelijke traject eerst moet zijn geprobeerd.

Onder verwijzing naar de Afdeling advisering van de Raad van State merken de leden van de VVD-fractie op dat onderbewindstelling en de publicatie daarvan diep ingrijpt in de levenssfeer van de betrokkenen. De regering is van mening dat de bescherming van de rechthebbende jegens schuldeiser zwaarder weegt dan de aantasting van de persoonlijke levenssfeer. Alhoewel deze leden begrip hebben voor de mening van de regering, vragen zij om meer argumenten van de regering voor dit standpunt. Ook vragen zij hoe dit wetsvoorstel zich verhoudt tot het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) en dan met name artikel 8 van dit verdrag. In het verlengde hiervan vragen deze leden in navolging van de eerdergenoemde brief van de NVVK van 23 december 2011, of de regering nader kan aangeven wat zij bedoeld heeft met de woorden «waar men aan toe is» in haar reactie op het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State. Deze leden vragen ten aanzien van de verplichte publicatie ook een reactie van de regering op de NVVK die stelt dat dit een extra tijdsinvestering meebrengt van zowel bewindvoerder als rechter, dat dit daarnaast leidt tot onduidelijkheid over de status van de publicatie in het register en dat de richtlijnen die hierbij gevolgd worden (ook voor derden) helder dienen te zijn.

De leden van de VVD-fractie vragen hoe de regering aankijkt tegen de stelling dat het eventueel zinvol zou kunnen zijn om een duidelijke koppeling tot stand te brengen tussen beschermingsbewind op grond van verkwisting en publicatie in het openbare register en dat dit ook in de beschikking zou moeten worden opgenomen.

Het is deze leden onduidelijk of publicatie van het bewind tussentijds weer kan worden beëindigd op het moment dat de noodzaak van publicatie niet meer aanwezig is. Dit lijkt voornoemde leden wel wenselijk.

De leden van de PvdA-fractie begrijpen, uit correspondentie met de burger dat bureaus die als bewindvoerder optreden afspraken maken met instelling om bewoners of zorgafnemers die een bewindvoerder nodig hebben bij dat bureau onderbrengen. Is dit bij de regering bekend? Door dit wetsvoorstel krijgen instellingen meer mogelijkheden om bewoners of zorgafnemers onder bewind te laten plaatsen. Onder de bewoners of zorgafnemers leeft de angst dat de bewindvoerder naast belangen die zij behartigen voor de onderbewindgestelden ook de instelling te vriend moet houden. Voornoemde leden menen dat dit belangenconflict schadelijk kan zijn voor degene wiens belangen de bewindvoerder moet behartigen. Deelt de regering de mening dat de kans bestaat dat de bewindvoerder minder hard zal op treden tegen de instelling omdat hij belang heeft bij een goed relatie met de instelling? Deze instelling levert hem immers zijn bestaansmiddel, namelijk onderbewindgestelden. Kan de regering haar antwoord toelichten?

De regering heeft er voor gekozen om onderbewindgestelden niet verplicht in het curatelenregister op te nemen. De leden van de PvdA-fractie vragen waarom niet gekozen is voor deze verplichting.

De leden van de PVV-fractie begrijpen dat wordt voorgesteld om de grond voor onderbewindstelling aan te passen met het vertonen van verkwistend gedrag en het hebben van problematische schulden. In de memorie van toelichting wordt toegelicht in welke drie gevallen beschermingsbewind toegevoegde waarde heeft ten opzichte van schuldhulpverlening en schuldsanering. Graag vernemen voornoemde leden of er ook gevallen denkbaar zijn dat schuldhulpverlening en schuldsanering van toegevoegde waarde kunnen zijn ten opzichte van het beschermingsbewind. Kan de regering deze toelichten?

Voor de leden van de PVV-fractie is het niet duidelijk waarom de term problematische schulden ten behoeve van de rechtszekerheid niet in het wetsvoorstel wordt gedefinieerd. Graag ontvangen deze leden een nadere toelichting.

De leden van de CDA-fractie merken op dat de term problematische schulden in de wet niet nader wordt gemotiveerd. De Afdeling advisering van de Raad van State is op dit punt kritisch, maar de regering pareert deze kritiek met de stelling dat in de memorie van toelichting is verduidelijkt dat wordt aangehaakt bij de bestaande bepaling van artikel 284, eerste lid, van de Faillissementswet. Voornoemde leden steunen de regering in deze maar zijn van mening dat dit niet uitsluit dat het raadzaam kan zijn om voor de wetsgeschiedenis de terminologie nader toe te lichten. Deze leden denken hierbij aan een onderbouwing met enkele voorbeelden waaraan zou kunnen worden gedacht.

De leden van de D66-fractie herhalen de twijfels van de Afdeling advisering van de Raad van State met betrekking tot het voorstel om onderbewindstelling wegens verkwisting en het hebben van problematische schulden mogelijk te maken, met name wat betreft het publiceren van een dergelijke onderbewindstelling in een online en voor een ieder raadpleegbaar register. Zij menen dat de regering een deel van de tegenwerpingen ondervangt, maar zouden graag een nadere reactie willen op de aangehaalde opmerkingen van zowel de Afdeling advisering van de Raad van State als de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak (NVvR) dat de proportionaliteit van de publicatie slechts door omstandigheden van het geval wordt bepaald en de hieraan gekoppelde gevolgtrekking dat per geval beoordeeld moet worden of de betere bescherming van de betrokkene die de publicatie meebrengt opweegt tegen de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer. Graag ontvangen deze leden een nadere reactie van de regering op deze kanttekeningen.

De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat voorgesteld wordt om naast verkwisting als grond voor beschermingsbewind aan de gronden toe te voegen het hebben van problematische schulden. Deze leden verzoeken de regering nader toe lichten hoe de introductie van deze grond zich verhoudt tot het uitgangspunt van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening, die de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van integrale schuldhulpverlening bij de gemeente legt. De regering stelt dat in drie gevallen beschermingsbewind een toegevoegde waarde heeft ten opzichte van schuldhulpverlening en schuldsanering. Zo kan het beschermingsbewind bijdragen aan een stabilisering van de situatie voorafgaand aan de schuldhulpverlening. Ook kan het beschermingsbewind als vangnet fungeren voor mensen die niet kunnen worden toegelaten tot de WSNP. Voornoemde leden verzoeken de regering nader toe te lichten wat de toegevoegde waarde is, voor mensen die niet kunnen worden toegelaten tot de WSNP, nu de memorie van toelichting expliciet stelt dat het beschermingsbewind niet is gericht op het aflossen van de schulden, maar op het stabiliseren van de situatie en in voorkomende gevallen, het zorgen voor de basisvoorzieningen. Kan de regering nut en noodzaak van het invoeren van problematische schulden als nieuwe grond voor beschermingsbewind nader toelichten, wanneer er vervolgens niks aan de schulden wordt gedaan? Heeft de regering in dit kader ook alternatieven overwogen voor zaken waarin de WSNP geen uitkomst biedt zoals het toestaan van particuliere schuldhulp door gecertificeerde bureaus?

De leden van de ChristenUnie-fractie verzoeken de regering nader toe te lichten waarom de term problematische schulden niet in het wetsvoorstel is gedefinieerd en vastgelegd.

Uitbreiding kring van verzoekers tot instelling en opheffing van de beschermingsmaatregel en ontslag van de vertegenwoordiger

De leden van de PvdA-fractie begrijpen dat instellingen ook de mogelijkheid krijgen om een verzoek in te dienen tot het instellen van een beschermingsmaatregel. Het betreft hier echter instellingen die bij of krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of in de toekomst de Wet maatschappelijke ondersteuning aan de betrokkene begeleiding biedt gericht op het behouden van structuur in en regie over het dagelijks leven. De Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland (VGN) en Geestelijke Gezondheidszorg Nederland (GGZ Nederland) zou het aantal instelling uitgebreid zien naar instellingen die zorg op grond van de Zorgverzekeringswet verlenen. In de toelichting geeft de regering aan dat zij niet verwacht dat er te snel een beschermingsmaatregel wordt ingesteld, vooral omdat de rechter steeds een beoordeling maakt. Voornoemde leden delen deze mening. Kan de regering ingaan op het verzoek van de VGN en GGZ Nederland en daarbij uitgaan van de rol van de rechter zoals hiervoor beschreven is?

De leden van de SP-fractie hebben een vraag over het benoemen van een rechtspersoon tot curator, bewindvoerder of mentor. Van belang bij wettelijke vertegenwoordiging van een meerderjarige is het persoonlijk contact en het kennen van de betrokkene. Dat erkent de regering ook in de toelichting. Hoe wordt nu voorkomen dat indien een rechtspersoon tot curator, bewindvoerder of mentor wordt benoemd, het menselijk aspect (betrokkenheid door één vast persoon) uit het oog verloren wordt? De mens kennen en gekend worden, is voor deze leden van groot belang. Welke waarborgen bevatten de kwaliteitseisen hiervoor?

Rechtspersonen als curator en mentor

De leden van de VVD-fractie vragen of het mentorschap ook kan worden aangevraagd door bijvoorbeeld een instelling van de geestelijke gezondheidszorg (ggz) waar een patiënt ambulant in behandeling is.

De leden van de PvdA-fractie merken op dat in dit wetsvoorstel medewerkers van een instelling de mogelijkheid krijgen om op te treden als mentor van een cliënt. Deze leden gaan ervan uit dat een medewerker van een instelling pas dan als mentor wordt aangewezen als er absoluut niemand in de persoonlijke levenssfeer van de cliënt te vinden is die deze taak op zich kan of wil nemen. Is dat ook de insteek van de regering? Zo ja, is de regering bereid om de wet op dit punt aan te scherpen?

De memorie van toelichting vermeldt dat voor de betrokkenen continuïteit van de persoon die als mentor optreedt wenselijk is. De regering is van mening dat de continuïteit het beste gewaarborgd is als een rechtspersoon het mentorschap op zich neemt. Aan de andere kant zijn de leden van de PvdA-fractie van mening dat een persoon die persoonlijk het dichts bij betrokkene staat de belangen het beste zou kunnen behartigen. Onderstreept de regering deze gedachte? Volgens de memorie van toelichting moet de rechtspersoon die optreedt als mentor aangeven hoe hij de continuïteit van de personen die de mentortaken uitoefent waarborgt. In hoeverre worden er eisen gesteld aan de continuïteit van het mentorschap als familie zich beschikbaar stellen als mentor? Worden de continuïteitseisen meegenomen in het besluit dat hoort bij deze wet? Worden er voorstellen gedaan hoe de continuïteit zo goed mogelijk geborgd kan worden/blijven?

De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat terecht wordt gesteld dat voor de betrokkenen continuïteit van de persoon die uitvoert wenselijk is. Deze leden dat dit aandacht zal krijgen, maar hebben begrepen dat dit in de conceptkwaliteitseisen nog niet is opgenomen. Zij vragen daarom op dit punt nadere toelichting.

De leden van de SP-fractie vragen hoe vaak het in de praktijk voorkomt dat zorginstellingen het bewind of mentorschap voeren over hun eigen bewoners. Graag vernemen deze leden de opvatting van de regering hierover. Deelt de regering de opvatting dat deze constructie het risico op misbruik vergroot en de bewoner in een zeer kwetsbare positie brengt? Voornoemde leden vragen de regering of zij voornemens is ervoor te zorgen dat zorginstellingen nooit bewind of mentorschap kunnen voeren over hun eigen bewoners en bewoners van andere locaties van dezelfde stichting en daarnaast dat het mentorschap of bewind nooit wordt gevoerd door mensen die in dienst zijn van de zorgaanbieder waar de zorgbehoevende verblijft.

De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat wordt voorgesteld dat, naast het Openbaar Ministerie, eveneens bevoegd wordt de instelling waar de betrokkene wordt verzorgd of die aan de betrokkene begeleiding biedt. Deze leden verzoeken de regering nader toe te lichten waarom deze mogelijkheid voor instellingen die zorg verlenen op grond van de Zorgverzekeringswet niet in het leven wordt geroepen, aangezien deze instellingen toch ook met wilsonbekwamen en vertegenwoordigers te maken krijgen.

Voornoemde leden verzoeken de regering toe te lichten op welke wijze aan de zorgen van bijvoorbeeld GGZ Nederland en de Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland wordt tegemoetgekomen, waar het gaat om de toepassing van de bepaling dat mentorschap kan worden toegekend aan personen die direct betrokken zijn bij de behandeling of begeleiding van de cliënt.

Geschiktheid van vertegenwoordigers

De leden van de VVD-fractie lezen in de memorie van toelichting dat het zijn van bewindvoerder in de regel geen bijzondere geschiktheid vereist anders dan het kunnen voeren van een administratie en het invullen van een belastingaangifte. Deze passage bevreemdt de BPBI, die denkt dat mogelijk iets anders wordt bedoeld en indien dit niet het geval is zij vindt dat er dan geen kwaliteitseisen moeten worden gesteld. Kan de regering op dit punt helderheid verschaffen?

Kwaliteitseisen voor vertegenwoordigers en controle daarop

De leden van de VVD-fractie merken op dat de regering aangeeft waarom aan de bewindvoerder voortaan kwaliteitseisen worden gesteld. Zij geeft ook aan dat dit voor curatoren en mentoren zal gelden zonder hiervoor argumenten te geven. Voornoemde leden verzoeken de regering dan ook dit nader toe te lichten. De BPBI merkt op dat er terecht veel aandacht is voor kwaliteitsborging maar dat dit de professionele bewindvoerders, mentoren en curatoren betreft. Is de regering bereid om te onderzoeken of voor de groep niet-professionele bewindvoerders, mentoren en curatoren instrumenten ontwikkeld kunnen worden om de kwaliteit te waarborgen? Deze leden vragen dat eens temeer omdat zij uit de rechterlijke macht hebben vernomen dat de kwaliteit van bewindvoerders nog wel eens te wensen overlaat.De leden van de VVD-fractie lezen in de memorie van toelichting dat de norm voor het voldoen aan de kwaliteitseisen wordt verhoogd van drie naar tien personen die onder de hoede staan. Is de regering bereid dit te heroverwegen? Gesteld zou kunnen worden dat kwaliteitseisen al vanaf drie of vier benoemingen moeten kunnen worden gesteld. Een bewindvoerder, curator of mentor uit de familiekring zal namelijk niet meer dan drie benoemingen hebben. Ook vrijwilligers die al dan niet via de regionale stichtingen mentorschap in het land worden benoemd, hebben veelal een of twee meerderjarigen voor wie ze de (im)materiële belangen moeten behartigen. Rechtvaardigt de mogelijke schade eigenlijk niet dat altijd kwaliteitseisen worden gesteld?

In antwoord op de Afdeling advisering van de Raad van State heeft de regering gemeld dat is afgezien van het invoeren van een vorm van overheidstoezicht op de bedrijfsvoering, scholing en integriteit en dat het zeker denkbaar is dat aangesloten wordt bij een bestaande vorm van overheidstoezicht, zoals de Raad voor Rechtsbijstand (RvR) of het BFT. De NVVK merkt hierover op dat de toegenomen werkdruk en ingewikkeldheid van de dossiers ervoor hebben gezorgd dat de vergoeding voor bewindvoerders onder druk is komen te staan. Als daarnaast ook de extra voor het toezicht voor rekening van de bewindvoerder komen (naast de kosten van het toezicht door de accountant), zou het vak van de bewindvoerder mogelijk niet meer rendabel kunnen zijn. Kan de regering aangeven wat de effecten van deze kosten zouden betekenen voor de praktijk?

De leden van de PvdA-fractie zijn verheugd met het wettelijk verankeren van de kwaliteitseisen voor vertegenwoordigers. Deze kwaliteitseisen gelden alleen voor vertegenwoordigers die tien of meer personen onder hun hoede hebben. De leden hebben nog hun twijfels over het aantal personen dat een vertegenwoordiger onder zijn hoede mag hebben. Waarom is gekozen voor tien personen? Deze leden vinden het het overwegen waard om enige kwaliteitseisen ook verplicht te stellen voor vertegenwoordigers met minder dan tien zaken onder zich. Wil de regering hierover nadenken?

De leden van de PvdA-fractie hebben het vermoeden dat deze kwaliteitseisen alleen gelden voor professionele vertegenwoordigers en niet voor vrijwilligers. Als een vrijwilliger geen vergoeding vraagt voor zijn werkzaamheden, maar wel tien of meer personen ondersteunt, hoeft hij/zij dan niet te voldoen aan de gestelde kwaliteitseisen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat wordt dan bedoeld met «daarnaast wordt aangenomen dat een deel van deze vertegenwoordigers als vrijwilliger optreedt» in paragraaf 5 over de effecten voor burgers en bedrijven?

Deze leden zijn van mening dat de kwaliteitseisen ook moeten gelden voor vrijwilligers. Kwaliteitseisen hebben niet alleen te maken met uniformeren van verantwoordingsformulieren. Belangrijker is dat de ondercuratelegestelde of de onderbewindgestelde de persoon die hem vertegenwoordigt, te vertrouwen is, weet waar hij wel en niet over gaat en de financiële zaken goed kan afhandelen. Ondercuratelegestelde of onderbewindgestelde verliest invloed op zijn eigen financieel beheer. Dit is vaak, zeker bij onderbewindgestelde, een zwakte. Zij zullen extra alert zijn of het beheer van hun financiën goed wordt uitgevoerd.

Vertegenwoordigers die geen lid zijn van de brancheorganisaties BPBI en MNN, zullen kosten moeten maken om aan het gewenste kwaliteitseisen te voldoen. De kosten zullen ongeveer 2000 euro bedragen. Zal naar verwachting bestaande vertegenwoordigers als gevolg van deze kosten stoppen met hun voor werk? Zo ja, hoeveel vertegenwoordigers zullen dat zijn? Kan dat voor problemen zorgen voor het aantal mentoren, curatoren en bewindsvoerders?

Wie moeten de kosten voor het voldoen aan de kwaliteitseisen dragen? Zijn dat de vertegenwoordigers of wordt dit doorberekend in de vergoeding die zijn voor hun werk krijgen? Dit laatste zouden voornoemde leden zeer onwenselijk vinden. Met name daar waar het gaat om beschermingsbewind moet men er voor waken dat de kosten voor bewindvoering op lopen zodat degene die onder beschermingsbewind staat nog meer schulden maakt dan hij al heeft.

De leden van de PvdA-fractie zijn van mening dat aan de kwaliteit ook enkele kwantitatieve eisen moeten worden gesteld, bijvoorbeeld het aantal contactmomenten van de vertegenwoordiger. Wat vindt de regering een aanvaardbaar minimum aantal contactmomenten per maand? Wordt dit in het besluit opgenomen?

De leden van de PVV-fractie merken op dat in het voorstel is afgezien van het invoeren van een vorm van overheidstoezicht op de bedrijfsvoering, scholing en integriteit mede gelet op de kosten die dit met zich meebrengt. In plaats daarvan voorziet het wetsvoorstel in toezicht houden op de kwaliteitseisen door de kantonrechter. Deze leden vragen de regering nader toe te lichten waarom niet is aangesloten bij een bestaande vorm van toezicht onder de voorwaarde dat de kosten voor een dergelijk toezicht worden betaald door de ondertoezicht gestelden.

De leden van de CDA-fractie begrijpen dat voor (rechts)personen die voor tien of meer personen mentor zijn kwaliteitseisen gaan gelden die bij algemene maatregel van bestuur worden bepaald en waar een accountant of deskundige toezicht op moet houden. Deze leden juichen dit toe, maar vragen of deze kwaliteitseisen niet al zouden moeten gelden bij (rechts)personen die drie of meer personen vertegenwoordigen. Gelet op de kwetsbaarheid van cliënten is MNN hiervan een warm pleitbezorger. Zij vinden de leden van de CDA-fractie op dit punt aan hun zijde, temeer daar het hierbij niet meer gaat om netwerk-mentorschap voor een familielid of een bevriende relatie maar om een omvangrijker vertegenwoordiging. Voornoemde leden vragen daarom of het niet verstandig zou zijn om in de wet te regelen dat de kwaliteitseisen van toepassing zijn op alle (rechts)personen die voor drie of meer mensen mentor zijn.

De leden van de SP-fractie lezen dat belangrijke onderdelen van het wetsvoorstel nog geregeld zullen worden in lagere regelingen. Zo wordt de beloning van de bewindvoerder geregeld in een ministeriële regeling. De kwaliteitseisen waaraan curator, bewindvoerder en mentor moeten worden voldoen worden vastgesteld bij algemene maatregel van bestuur. Dit zijn eigenlijk cruciale onderdelen van het wetsvoorstel. Waarom wordt er voor gekozen de kwaliteitseisen niet in de wet zelf op te nemen? Zou er niet in ieder geval in de wet moet worden opgenomen dat er kwaliteitseisen zullen worden gesteld en wat er in ieder geval in die kwaliteitseisen zal moeten worden opgenomen, zoals bijvoorbeeld voorgesteld bij de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Kamerstuk 32 291, nr. 47)?

Is de regering bereid in de kwaliteitseisen een minimale contactfrequentie op te nemen van eens per maand? Zo nee, waarom niet?

De leden van de SP-fractie steunen het stellen van kwaliteitseisen aan professionele bewindvoerders, curatoren en mentoren van harte. Incidenten in het verleden, zoals fraude en misstanden, hebben zich te eenvoudig kunnen voordoen. Kan de regering toelichten welke de belangrijkste kwaliteitseisen zullen zijn om fraude en misbruik te voorkomen? Wordt door het instellen van kwaliteitseisen ook het toezicht en de controle op deze vertegenwoordigers gewaarborgd? Zo nee, hoe wordt dit dan wel georganiseerd?

Graag ontvangen de leden van de SP-fractie een reactie op het voorstel van MNN, die bepleit dat het toezicht op de personen mede moet betreffen het toezicht op de wijze waarop het mentorschap wordt uitgeoefend. Van een mentor mag de nodige (tijds)inzet en betrokkenheid worden verwacht om onder meer de overtuigingen, gewoontes en leefwijze van de cliënt te begrijpen en hier rekening mee te houden. Hoe wordt hierop toegezien? Graag ontvangen deze leden hierop een reactie.

Voornoemde leden constateren dat een curator, bewindvoerder of mentor pas aan de kwaliteitseisen hoeft te voldoen indien deze tien of meer personen vertegenwoordigt. Dat aantal van tien komt deze leden voor als hoog. Ook wanneer zes of acht personen worden vertegenwoordigd, is van vertegenwoordiging in de persoonlijke/familiaire sfeer waarschijnlijk geen sprake meer. Waarom is er voor die grens van tien personen gekozen? Ook de curator, bewindvoerder of mentor die nog ervaring op moet doen zou aan kwaliteitseisen moeten voldoen. Graag ontvangen deze leden hierop een reactie.

De leden van de SP-fractie constateren dat in het voorstel de curator, bewindvoerder en mentor verplicht worden iedere vijf jaar een periodieke evaluatie aan de kantonrechter te verstrekken. Is die periode van vijf jaar niet wat lang? Is overwogen deze periode te verkorten, zodat het toezicht op de uitvoering van de maatregel, alsook de noodzakelijke voortduring van de maatregel, eerder (en vaker) kan worden bekeken?

Voornoemde leden vragen wat er eigenlijk gebeurt met (malafide?) bewindvoerders die niet aan de eisen voldoen, of overduidelijk in de fout zijn gegaan. In hoeverre worden dergelijk zaken gemeld bij de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD), en is er wel voldoende capaciteit om hier werk van te maken? Kunnen deze zaken prioriteit krijgen? Hoe kan voorkomen worden dat een malafide (ex-)bewindvoerder nog een keer wordt benoemd en de praktijken kan voortzetten?

De leden van de SP-fractie vragen aandacht voor een laagdrempelige en zorgvuldige klachtenregeling. Mensen die niet tevreden zijn en een klacht willen indienen tegen hun curator, bewindvoerder of mentor, moeten hier op niet al te ingewikkelde wijze kunnen en een zorgvuldige behandeling tegemoet kunnen zien. Hoe wordt daarin voorzien?

De leden van de SP-fractie willen een reactie van de regering op de wel gehoorde klacht dat de (enige) beroepsvereniging voor bewindvoering het de slager is die het eigen vlees keurt. Hoe wordt onafhankelijkheid gewaarborgd?

De leden van de D66-fractie lezen dat een uitzondering op de hoofdregel dat direct betrokken hulpverleners en personen in dienst van de instelling niet tot curator of mentor benoemd kunnen worden mogelijk is, wanneer het belang van de betrokkene hierbij wordt gediend. Deze leden vragen welke waarborgen aanwezig zijn om te voorkomen dat in andere situaties, zoals bij een mogelijk te kort aan mentoren, een beroep op deze uitzonderingsregel wordt gedaan. Op welke wijze wordt gegarandeerd dat de betrokkene altijd voldoende rechtsbescherming krijgt? Voornoemde leden ontvangen hier graag een reactie op.

Benoeming twee curatoren en mentoren

De leden van de D66-fractie merken op dat het wetsvoorstel de mogelijkheid creëert voor de rechter om twee curatoren of mentoren te benoemen, waarbij de rechter zo nodig een taakverdeling kan vaststelen. Wanneer er verschil van inzicht over de taakuitoefening bestaat, kan de kantonrechter om een beslissing gevraagd worden. De aan het woord zijnde leden achten het evenwel denkbaar dat betrokkenen niet snel de stap naar de rechter zullen zetten. Werpt deze mogelijkheid dan niet teveel drempels op, zo vragen zij zich af. Daarnaast vragen deze leden wat de mogelijkheden en verantwoordelijkheden van betrokken instellingen en instanties in voornoemd geval zijn. Kunnen hulpverleners bijvoorbeeld een van beide curatoren of mentoren passeren, bijvoorbeeld op grond van goed hulpverlenerschap? Ziet de regering daarnaast aanleiding om in de wet te bepalen dat bij de benoeming van twee curatoren of mentoren een taakverdeling vastgesteld wordt die ook een derdenwerking heeft?

Beloning van vertegenwoordigers

De leden van de PvdA-fractie begrijpen dat de beloning van de curatoren, bewindvoerders en mentoren bij ministeriële regeling zal worden vastgesteld. De regering zal hiervoor in overleg treden met het Landelijk Overleg van Voorzitters van Civiele en Kantonsectoren (LOVCK) en betrokken organisaties. Deze leden nemen aan dat het hier om de brancheorganisaties BPBI en MNN gaat. Op dit moment krijgen leden van de branchevereniging een andere, hogere vergoeding dan leden die niet zijn aangesloten bij de branchevereniging. Waarom is dat? Is de regering voornemens deze regeling in stand te houden en wat is daarvan de reden?

De leden van de SP-fractie constateren dat met betrekking tot de beloning van curator, bewindvoerder en mentor nog nadere regels moeten worden vastgesteld. De BPBI stelt dat er geen goede bewindvoering is zonder adequate beloning. Wat is de reactie van de regering daarop? Wat is de reactie van de regering op de vrees van de NVvR dat ook na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel nog steeds discussie zal blijven bestaan over de extra verrichte werkzaamheden?

Voornoemde leden maken zich zorgen over ten laste van wie de vergoeding eigenlijk moet komen. Wanneer het iemand betreft die weinig geld heeft, hoe wordt de curator, bewindvoerder of mentor dan betaald? Hoe garandeert de regering dat mensen in een lage inkomenspositie aanspraak kunnen maken op bijzondere bijstand van de gemeente, mede gelet op alle bezuinigingen? Wat vindt de regering van de suggestie van MNN om te bezien of de kosten van mentorschap mede door het collectief gefinancierd kunnen worden?

Ook de BPBI maakt zich hier zorgen over. De trend is dat gemeenten bijzondere bijstand steeds moeilijker toekennen, met als ernstige gevolg dat mensen niet het beschermingsbewind krijgen dat zij nodig hebben. Zou er niet een ander financieringssysteem moeten komen, bijvoorbeeld analoog aan de kosten voor gesubsidieerde rechtsbijstand?

Hoe is deze meerderjarigenbescherming ook gegarandeerd voor mensen die dit nodig hebben maar de kosten hiervan niet of nauwelijks zelf kunnen dragen? Verzekert de regering dat zij bij zal springen indien de gemeentes de bijzondere bijstandsverstrekking door gemeentes onverhoopt wordt beknot?

Bevoegdheden kantonrechter

De leden van de VVD-fractie merken op dat een punt van zorg de verwevenheid is tussen beslissingen die de rechter neemt in het kader van de uitvoering van de maatregel en beslissingen die hij neemt als rechter. Een voorbeeld hiervan is de goedkeuring van de kantonrechter voor een uitgave door de bewindvoerder, gevolgd door een latere klacht van de rechthebbende met signalen van fraude door de bewindvoerder. Lijkt het dan niet ongewenst dat dezelfde kantonrechter de klacht behandelt? In dit kader merken deze leden op dat juist een soortgelijke situatie er toe heeft geleid dat in 1995 de wet is gewijzigd en de kinderrechter niet meer belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling. Hoe gaat de rechterlijke macht hiermee om?

Voornoemde leden horen overigens ook uit de praktijk dat kantonrechters te weinig kennis zouden hebben van de schuldhulpverlening. Is controle op bewindvoerders wel goed uit te voeren als de kennis van de schuldhulpverlening bij kantonrechters en griffiemedewerkers tekort zou schieten, temeer nu verkwisting als grond voor beschermingsbewind zal worden opgenomen? Denkt de regering dat de invoering van het wetsvoorstel Herziening Gerechtelijke Kaart (Kamerstuk 32 891) tot meer expertise leidt bij de rechtbanken ten aanzien van de schuldhulpverlening?

De leden van de PvdA-fractie merken op dat de kantonrechter de taak behoudt om de verantwoording van de curatoren en bewindvoerders te controleren. De kantonrechter heeft meer instrumentaria tot zijn beschikking om zijn rol als toezichthouder op bewindvoerders vorm te geven dan die in de wet specifiek zijn genoemd voor deze taak. De instrumentaria waar deze leden naar verwijzen zijn: klachtbehandeling, signaalonderzoek en accountgesprekken. Voornoemde leden zijn van mening dat meer aandacht besteed moet worden aan de klacht van een onderbewindgestelde of diens familieleden. Deze leden zijn op de hoogte van de wijze waarop de kantonrechter werkzaam bij het bewindsbureau in Arnhem, omgaat met de klachten die binnenkomen over bewindvoerders. De ervaring die deze kantonrechter heeft opgedaan met deze vorm van klachtafhandeling zou uitgerold moeten worden over alle bewindsbureaus. Is de regering op de hoogte van de wijze waarop de kantonrechter in Arnhem zijn rol als toezichthouder van bewindvoerders ziet en vormgeeft? Zijn andere kantonrechters, belast met het toezicht op bewindvoerders, op dezelfde wijze bovengenoemde instrumenten gebruiken? Zo nee, wil de regering hier onderzoek naar doen en tevens onderzoeken of sprake is van best practice waar andere kantonrechters hun voordeel mee kunnen doen? Zo nee, waarom niet?

De leden van de PVV-fractie vragen of het aanbeveling verdient de kantonrechter de bevoegdheid te verlenen voorlopige voorzieningen in de curatele te treffen en de curator te schorsen. Graag vernemen deze leden een reactie van de regering hierop.

Taak bewindvoerder en mentor

De leden van de SP-fractie zijn het eens met de regering dat het wenselijk is dat het bij de instelling van het beschermingsbewind voor iedereen duidelijk is wat men van elkaar mag verwachten. Nu lopen de verwachtingen inderdaad uiteen. Deze onzekerheid is niet wenselijk. Hoe krijgt die wenselijke duidelijkheid vooraf in de praktijk vorm? Hoe wordt dit bereikt?

4. Consultatie en adviezen

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering een reactie wil geven op het artikel van dr. mr. K. Blankman «Modernisering van beschermingsmaatregelen voor meerderjarigen: commentaar bij een conceptwetsvoorstel betreffende curatele, beschermingsbewind en mentorschap».5 In dit artikel stelt Blankman onder andere voor om te komen tot een integrale regeling van bescherming van meerderjarigen in één titel, omdat op verschillende onderdelen van de drie regelingen zoals het verzoeken van de maatregel, de benoeming, de beloning, het toezicht, het ontslag en het einde van de maatregelen sprake lijkt te zijn van identieke regelgeving. Deelt de regering deze visie?

In navolging van het artikel van dr. mr. K. Blankman vragen deze leden de regering om het gebruik van zorgvolmachten te bevorderen. Een voordeel van de zorgvolmacht is dat de betrokkene preventief handelt, denk bijvoorbeeld aan iemand die een diagnose alzheimer krijgt. Deze leden denken dat hiermee recht wordt gedaan aan het zelfbeschikkingsrecht van het individu en dit kosten zou kunnen besparen.

Voornoemde leden merken op dat ook het recente initiatief van notarissen en estate planners inzake het levenstestament ook voor minder gefortuneerden beschikbaar zou kunnen komen en vragen de regering hierop een reactie te geven.

Deze leden vragen ook een uitgebreide reactie van de regering op de brief die de NVVK op 23 december 2011 heeft gestuurd naar de Vaste Kamercommissie voor Veiligheid en Justitie.6

Ook vragen voornoemde leden een reactie van de regering op het artikel van de heer T. Schaafsma «Beschermingsbewind is geen schuldhulpverlening».7 Hierin stelt de schrijver dat misvattingen over de rol van de bewindvoerder bij problematische schulden dreigen te worden bevestigd in het wetsvoorstel.

De leden van de VVD-fractie verzoeken de regering om een reactie op het artikel van prof. mr. A.J.M. Nuytinck ten aanzien van 1:380 lid 2 BW laatste volzin.8 Was het niet beter geweest als 1:380 lid 2 BW laatste volzin was aangevuld met een verduidelijking van de term «daden van beheer en van beschikking»? Deze leden vinden dat de rechtszekerheid ermee gediend is als deze aanvulling in de wettekst zelf komt te staan en niet in de memorie van antwoord.

De leden van de CDA-fractie begrijpen dat het MNN stelt dat de vraag of de uitwerking in praktijk effectief zal zijn, mede zal afhangen van de inhoud van de eisen, die nog nader worden bepaald. Naar het oordeel van deze leden hebben zij beslist een punt. De eisen zoals in het conceptbesluit geformuleerd zijn, wat MNN betreft, echter nog zeer globaal en op een enkel punt echt te licht. Voornoemde leden zouden het conceptbesluit daarom graag ontvangen en willen betrekken bij de plenaire behandeling van voorliggend wetsvoorstel.

Deze leden hebben begrepen dat de afhandelingstermijn van aanvragen vraag erg lang is. Soms schijnt het enkele weken te duren maar de afhandelingsduur is gemiddeld ruim twee maanden. Voornoemde leden hebben van MNN begrepen dat in de praktijk uitoefening van een maatregel vaak al zeer gewenst is. Soms kan spoedbehandeling plaatsvinden maar dat aantal dient, gelet op het belang van een zorgvuldige beoordeling, beperkt te blijven. MMN pleit er daarom voor expliciet te maken dat vertegenwoordiging eventueel op basis van zaakwaarneming kan plaatsvinden, voorafgaand aan benoeming. Deze leden verzoeken de regering hierop te reageren.

De leden van de SP-fractie vragen op welke wijze de betrokkenheid en inbreng van deskundigen en betrokkenen uit de praktijk is verzekerd bij het tot stand brengen van de lagere regels. Worden de partijen die geconsulteerd zijn over dit wetsvoorstel opnieuw aangeschreven? Wat is op dit moment de stand van zaken met deze lagere regels? Zitten er verschillen in de regels over beloning en kwaliteitseisen tussen curator, bewindvoerder en mentor? Zo ja, welke en waarom?

Is de regering er bereid voor te zorgen dat de Kamer voorafgaand aan de behandeling van dit wetsvoorstel in ieder geval kan beschikken over de laatste conceptversie van de lagere regels, in ieder geval voor wat betreft de kwaliteitseisen en de beloning?

Voornoemde leden vragen de regering of zij bekend is met de voorstellen van de vereniging van Estate Planners in het Notariaat betreffende het levenstestament. In een notariële akte zouden mensen in een vroeg stadium kunnen vastleggen wat er geregeld moet worden op financieel en medisch gebied wanneer zij hiertoe zelf niet meer in staat. Is het waar dat Nederland een van de weinig landen in Europa is waar een dergelijk levenstestament nog geen wettelijke basis heeft? Waarom is dat? Zou dit geen goed idee zijn? Zou een wettelijke regeling niet meer duidelijkheid en zekerheid geven?

De leden van de SP-fractie vragen aandacht voor jongvolwassenen. Hoe is aansluiting op de jeugdzorg verzekerd? Vooral jeugdigen met een verstandelijke beperking hebben te maken met deze wet op het moment dat de betreffende jongere 18 jaar wordt. Toch valt er vaak genoeg nog een gat en is er niet snel genoeg gedacht aan mentorschap of bewindvoering bijvoorbeeld. Is deze wet voorgelegd aan instanties zoals Jeugdzorg Nederland of de voogdijinstelling voor jongeren met een beperking, de William Schrikkergroep? Zo nee, kan dat alsnog gebeuren?

5. Effecten voor burgers en bedrijven

De leden van de VVD-fractie maken zich zorgen over de geschatte totale administratieve lasten voor inwoners van Nederland (7000 euro) en het bedrijfsleven (9500 euro). Kan de regering aangeven welke gevolgen dit heeft voor de bereidwilligheid van (rechts)personen om curator, beschermingsbewind en mentorschap te voeren?

De minister van Veiligheid en Justitie zal een model opstellen voor het maken van de rekening en verantwoording. Hiermee verwacht de regering dat er een efficiencywinst kan worden behaald. Kan de regering aangeven wanneer dit model gepresenteerd zal worden?

Maken de toegankelijkheid en de bereikbaarheid van de bewindvoering het niet noodzakelijk om te onderzoeken of er mogelijkheden zijn tot alternatieven te komen wat betreft de bekostiging van bewindvoering voor minder draagkrachtigen die zijn aangewezen op de bijstand?

6. Financiële gevolgen voor de werklast van het gerechtelijk apparaat

Het valt de leden van de VVD-fractie op dat de Rvdr verwacht dat de werklast zal toenemen, waar de regering juist verwacht dat dit zal afnemen. Zij verzoeken de regering dan ook om aan te geven waarom er precies een verlichting van de werklast zal optreden.

De leden van de SP-fractie begrijpen niet goed hoe er nu zo’n verschil van mening kan zijn tussen de regering en de Rvdr over de uitvoeringskosten van dit wetsvoorstel. Waar maakt de Rvdr, volgens de regering, een rekenfout met betrekking tot de kosten die voortvloeien uit dit wetsvoorstel en de tijdsduur die rechters bezig zullen zijn met onder andere het toezicht?

ARTIKELSGEWIJS

Artikel I

Onderdeel A

Het behoeft geen betoog dat de leden van de CDA-fractie ingenomen zijn met het voorstel om aan artikel 382 de (gewoonte van) drugsmisbruik toe te voegen. Deze leden zijn overtuigd van de verwoestende werking van drugs en menen dat juist onder die omstandigheden ingrijpen noodzakelijk kan zijn.

De leden van de SGP-fractie begrijpen dat de regering overweegt om verkwisting niet langer als grond voor curatele in aanmerking te laten komen, maar als grond voor onderbewindstelling. Wel vragen zij of er bij verkwisting geen sprake kan zijn van een zodanige toestand dat het ook meer in het algemeen invloed heeft op het gedrag van de betrokkene, zodat toch curatele gewenst kan zijn. Graag ontvangen zij een bevestiging dat dit mogelijk blijft.

Deze leden willen graag nog verduidelijking op het punt van het gewoonte maken van drank- of drugsmisbruik. In de toelichting wordt gesuggereerd dat er onderscheid is tussen de grond lichamelijke of geestelijke toestand en deze grond wat betreft de gevolgen. Zij vragen of in beide gevallen sprake is van de onmogelijkheid van het verrichten van familierechtelijke handelingen of alleen als er sprake is van een lichamelijke of geestelijke stoornis. Is het in dat laatste geval niet verwarrend dat er geen onderscheid gemaakt wordt tussen de verschillende vormen van curatele?

Voornoemde leden vragen wanneer er precies sprake is van het misbruik van drank of drugs dat curatele rechtvaardigt. Is daar een nadere duiding van te geven?

Verder vragen deze leden om een nadere toelichting bij het vervallen van de eis dat er sprake is van openbaar aanstoot te geven. Wordt dit aspect volledig ondervangen door de eis van het in gevaar brengen van anderen?

Onderdeel B

De leden van de SGP-fractie merken op dat bij de aanvraag door een instelling op grond van het tweede lid ook aangegeven dient te worden waarom de directe naasten niet tot indiening van een verzoek zijn overgegaan. Op welke wijze dient de instelling daar onderzoek naar te doen? Hoe ver strekt deze bewijs- of onderzoeksplicht?

Verder vragen deze leden in hoeverre de wet ook van toepassing is op instellingen die zorg verlenen krachtens de Zorgverzekeringswet.

Onderdeel H

De leden van de VVD-fractie vragen of het juist is dat het systeem van de artikelen 1:438 en 1:441 BW niet te verenigen is met de artikelen 296, 297 en 316 Fw, voor zover het beschermingsbewind en het schuldsaneringsbewind het gehele vermogen van de rechthebbende betreffen. Is wetswijziging dan niet wenselijk, omdat de huidige wettekst, ondanks artikel 60a en 60b Fw, niet genoeg duidelijk maakt dat het onmogelijk is dat het gehele vermogen van de rechthebbende zowel onder beschermingsbewind als onder schuldsaneringsbewind wordt gesteld? Dient daarom dan ook niet artikel 1:449, eerste lid, te worden gewijzigd door het faillissement en de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen toe te voegen als gronden voor het einde van het meerderjarigenbewind, voor zover het niet gaat om goederen, gelden en bedragen die buiten het faillissement en de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen blijven?

In vervolg hierop merken de leden van de VVD-fractie dat dan ook artikel 60a, derde lid, Fw dient te worden gewijzigd om zo beter aan te sluiten bij de ontstane praktijk. Is het niet beter om in geval van faillissement van de rechthebbende of het ten aanzien van hem van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen meer goederen onder het Fw-regime dan onder het BW-regime moeten vallen en dat daarom dan ook artikel 21, zesde lid, Fw moet worden geschrapt?

De leden van de CDA-fractie lezen in de memorie van toelichting en in het nader rapport dat de regering uitvoerig ingaat op de kritiek van de Afdeling advisering van de Raad van State op het publiceren van de aantekening van het bewind. Deze leden zijn het eens met de uitkomst van de belangenafweging door de regering gemaakt, maar begrijpen niet waarom zij schrijft dat rechthebbenden die niet willen dat de onderbewindstelling voor derden kenbaar is, het vrij staat om onderbewindstelling wegens lichamelijke of geestelijke toestand te verzoeken. Het is toch vreemd om een andere grondslag aan te dragen om te voorkomen dat de onderbewindstelling wordt gepubliceerd? Voornoemde leden vragen of laatstgenoemde argumentatie niet beter achterwege kan worden gelaten.

Onderdeel J

De leden van de VVD-fractie lezen in de memorie van toelichting dat aantekening van het bewind in het register ertoe leidt dat de bewindvoerder zich doorgaans zal kunnen beroepen op ongeldigheid van de koopovereenkomst, omdat de verkoper het bewind had behoren te kennen. Het lijkt deze leden dat deze passage onjuist is, zeker in verhouding tot de toelichting op artikel 1:438 BW.9 Is het juist als voornoemde leden veronderstellen dat de memorie van toelichting bedoelt te zeggen dat de koopovereenkomst op zichzelf geldig is, maar dat de verkoper niet met succes betaling van de koopsom kan vorderen vanwege de publicatie van het eind en dat dit iets anders is dan de nietigheid van de overeenkomst?

De leden van de SGP-fractie merken op dat in het openbare register alle rechtsfeiten ten aanzien van curatele worden opgenomen, terwijl voor het misbruik van drank of drugs wel de familierechtelijke handelingen mogelijk blijven. Wordt hiervan ook uitdrukkelijk aantekening gemaakt in het register?

Onderdeel M

De leden van de SGP-fractie vragen merken op dat de regering er niet voor heeft gekozen om de begrippen verkwisting of problematische schulden te definiëren in de wettekst. Deze leden vragen wat er zich nu eigenlijk precies tegen verzet om wel een definitie op te nemen? Zou een duidelijke verwijzing naar de definitie van de Faillissementswet de zorgvuldigheid niet ten goede kunnen komen, zolang maar duidelijk is dat ook in andere gevallen wel van deze grond voor onderbewindstelling gebruik gemaakt kan worden? Kan ook nader geduid worden aan welke mate van verkwisting precies gedacht moet worden?

Onderdeel Q

De leden van de VVD-fractie merken op dat de NVVK stelt dat momenteel in de beschikking waarin de uitspraak tot beschermingsbewind wordt medegedeeld niet de specifieke grond hiervoor wordt genoemd (een lichamelijke of geestelijke toestand). Deelt de regering de mening van de NVVK dat er meer duidelijkheid moet komen over wanneer er aanvullende gronden worden opgenomen en dat het van belang is dat de beschermingsbewindvoerder hiervan op de hoogte is om eventuele belanghebbenden daarop te kunnen wijzen?

Onderdeel AA

De leden van de PVV-fractie vragen waarom de voorkeursbepaling van artikel 1:452, vijfde lid, BW niet wordt gehandhaafd. Graag ontvangen deze leden een nadere toelichting hierop.

De voorzitter van de commissie, De Roon

Adjunct-griffier van de commissie, Hessing-Puts


X Noot
1

I.v.m. het publiceren van het complete verslag.

X Noot
2

Samenstelling:

Leden: Staaij, C.G. van der (SGP), Arib, K. (PvdA), Çörüz, C. (CDA), Roon, R. de (PVV), Voorzitter, Brinkman, H. (PVV), Vermeij, R.A. (PvdA), Ondervoorzitter, Raak, A.A.G.M. van (SP), Gesthuizen, S.M.J.G. (SP), Dibi, T. (GL), Toorenburg, M.M. van (CDA), Peters, M. (GL), Berndsen, M.A. (D66), Nieuwenhuizen-Wijbenga, C. van (VVD), Schouw, A.G. (D66), Marcouch, A. (PvdA), Steur, G.A. van der (VVD), Recourt, J. (PvdA), Hennis-Plasschaert, J.A. (VVD), Helder, L.M.J.S. (PVV), Bruins Slot, H.G.J. (CDA), Taverne, J. (VVD) en Schouten, C.J. (CU).

Plv. leden: Dijkgraaf, E. (SGP), Bouwmeester, L.T. (PvdA), Bochove, B.J. van (CDA), Dille, W.R. (PVV), Elissen, A. (PVV), Smeets, P.E. (PvdA), Kooiman, C.J.E. (SP), Karabulut, S. (SP), Tongeren, L. van (GL), Smilde, M.C.A. (CDA), Voortman, L.G.J. (GL), Pechtold, A. (D66), Burg, B.I. van der (VVD), Koşer Kaya, F. (D66), Kuiken, A.H. (PvdA), Liefde, B.C. de (VVD), Spekman, J.L. (PvdA), Azmani, M. (VVD), Bontes, L. (PVV), Koopmans, G.P.J. (CDA), Dijkhoff, K.H.D.M. (VVD) en Slob, A. (CU).

X Noot
5

Zoals verschenen in het Tijdschrift voor Familie- en Jeugdrecht I (2010), Vol. 32, Issue 09, pp. 210–215.

X Noot
8

Prof. Mr. A.J.M. Nuytinck, «Curatele meerderjarigenbewind en mentorschap: belangrijke wetswijziging op komst», WPNR 2010, 6 844, p. 439–447, kopje 3. Belangrijkste wijzigingen van titel 1.16 BW inzake curatele.

X Noot
9

Kamerstuk 15 350, nummer 3, pagina’s 13–14, «Onderbewindstelling van meerderjarigen».

Naar boven