33 046 Wijziging van de Algemene Ouderdomswet, de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen, de Wet inkomstenbelasting 2001 en de Wet op de loonbelasting 1964 in verband met verhoging en koppeling aan de ontwikkeling van de levensverwachting van de pensioenleeftijd, extra verhoging van het AOW-ouderdomspensioen en introductie van de mogelijkheid het AOW-ouderdomspensioen desgevraagd geheel of gedeeltelijk eerder of later te laten ingaan (Wet verhoging pensioenleeftijd, extra verhoging AOW en flexibilisering ingangsdatum AOW)

Nr. 5 VERSLAG

Vastgesteld 22 november 2011

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid1, belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave

blz.

     

I.

ALGEMEEN

2

 

1. Inleiding

2

 

2. Waarom een aanpassing van de AOW-leeftijd?

3

 

3.1. Wijziging van de AOW

4

 

3.1.1. Extra verhoging van het AOW-pensioen

7

 

3.1.2. Koppeling aan de levensverwachting

8

 

3.1.3. Andere aspecten van de verhoging van de AOW-leeftijd

10

 

3.1.4. Flexibel opnemen van het AOW-pensioen

11

 

3.2. Wijziging van de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen (IOW)

13

 

3.3. Wijziging fiscaal kader ouderdomsvoorzieningen

14

 

3.3.1. Werknemerspensioenen algemeen (tweede pijler)

15

 

3.3.2. Individuele inkomensvoorzieningen in derde pijler

16

 

3.3.3. Ouderenkorting

16

 

4. Uitvoering

16

 

5. Financiële gevolgen

16

 

6. Overig

18

I. ALGEMEEN

1. Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van de Wet verhoging pensioenleeftijd, extra verhoging AOW en flexibilisering ingangsdatum AOW. Deze leden hebben wel vragen over het wetsvoorstel.

De leden van de PvdA-fractie hebben kennis genomen van het onderhavige wetsvoorstel. Zij vinden het een goede zaak dat er een pensioenakkoord is gesloten door sociale partners en overheid. Om ook voor de toekomstige generaties goed onderwijs, zorg voor iedereen en robuuste sociale voorzieningen in stand te houden, is het noodzakelijk dat iedereen langer doorwerkt. Langer doorwerken kan ook. Personen worden steeds ouder, blijven steeds langer gezond en beginnen steeds later met werken. Natuurlijk vragen deze leden alleen personen, die dat kunnen, om langer door te werken. Voor personen, waarvoor dat niet geldt, moet een mogelijkheid zijn om eerder met pensioen te gaan. Dat is solidariteit. De leden van de PvdA-fractie hebben nog een aantal aanvullende vragen.

De leden van de PVV-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de onderhavige wetswijzigingen. De voorgestelde wetswijzigingen roepen een aantal vragen op.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel om de leeftijd in het kader van de Algemene ouderdomswet (AOW) te verhogen van 65 naar 66 jaar, alsmede de hieraan gerelateerde maatregelen zoals de aanpassing van het Witteveenkader.

De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat vanwege de stijgende levensverwachting verhoging van de AOW-leeftijd noodzakelijk is. Hiermee kan enerzijds de arbeidsparticipatie worden bevorderd. Dit blijft van belang. Anderzijds kan voor onze kinderen en kleinkinderen het pensioen zeker worden gesteld zonder dat toekomstige generaties met onbetaalbare lasten worden opgezadeld. Voor deze leden staat wel als een paal boven water dat de AOW als volksverzekering de basis moet blijven van het pensioenstelsel waarop Nederlanders moeten kunnen vertrouwen. Deze leden zouden zich zelfs kunnen vinden in een verhoging in 2015 naar 66 jaar en in 2020 naar 67 jaar, maar accepteren de keuze zoals die is gemaakt in het onderhavige wetsvoorstel. Zij zijn van mening dat het aan de sociale partners en niet aan de overheid is om aan te geven welk beroep vanwege zwaarte of onveiligheid op Cao-niveau een andere behandeling zou verdienen. De sociale partners zijn hiertoe goed in staat.

De leden van de CDA-fractie hebben in aanvulling op het bovenstaande nog een aantal vragen en opmerkingen bij het onderhavige wetsvoorstel.

De leden van de SP-fractie hebben met grote teleurstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Het verhogen van de AOW-leeftijd is onnodig, onredelijk en daarom ongewenst. Deze leden constateren dat de regering de groep, die niet langer kan doorwerken, volstrekt onvoldoende tegemoet komt. De leden van de SP-fractie hebben nog enkele vragen en opmerkingen ten aanzien van het wetsvoorstel.

De leden van de D66-fractie hebben met teleurstelling kennis genomen van dit weinig ambitieuze wetsvoorstel van de regering. Deze leden menen dat de regering de AOW-leeftijd in een te traag tempo verhoogt en daarmee de vergrijzingsproblematiek niet serieus het hoofd biedt. De urgentie van de houdbaarheids- en arbeidsmarktproblematiek wordt miskend door de eerste stap pas in 2020 te zetten.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel, maar zijn nog teleurgesteld over de ambities van deze regering om tot een eerlijker pensioen te komen voor jong en oud en arm en rijk.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennis genomen van het wetsvoorstel. Deze leden hebben bij het onderhavige wetsvoorstel enkele vragen.

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel. Met het oog op de gevolgen van de vergrijzing, het belang van langer doorwerken en de houdbaarheid van de overheidsfinanciën hebben deze leden begrip voor de doelstellingen, die de regering wil bereiken. Op dit moment hebben deze leden nog een aantal vragen over de uitwerking, die zij de regering in dit verslag voorhouden.

2. Waarom een aanpassing van de AOW-leeftijd?

De leden van de VVD-, PvdA-, CDA- en ChristenUnie-fracties vragen wanneer de regering de noodzakelijke wijzigingen van de Pensioenwet en het financiële toetsingskader zal hebben uitgewerkt. De leden van de VVD-fractie constateren daarbij dat samen met het onderhavige wetsvoorstel ook een aantal wetsvoorstellen zal worden ingediend over aanverwante onderwerpen, bijvoorbeeld bij de aanpassing van de Pensioenwet, het financieel toetsingskader en andere wetten betreffende sociale zekerheidsuitkeringen, die langer zullen doorlopen. Zij vragen of de regering een overzicht kan geven van deze wetsvoorstellen en een tijdschema wanneer de Kamer de desbetreffende voorstellen kan verwachten? De leden van de PvdA-fractie vragen daarbij tevens naar de uitwerking mede op basis van de aangekondigde onderzoeken en doorrekeningen van het Centraal Planbureau (CPB) en anderen. De leden van de CDA-fractie vragen daarbij tevens of de regering nader kan toelichten hoe het financiële toezichtskader er in de visie van de regering uit moet zien. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen daarbij tevens waarom deze wijzigingen gezien de samenhang niet integraal met dit wetsvoorstel over de verhoging van de AOW-leeftijd en aanpassing fiscale kader worden ingevoerd.

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering kan bevestigen dat door de indiening van het onderhavige wetsvoorstel de eerdere wetsvoorstellen over aanpassing van de AOW-leeftijd en de aanpassing van het Witteveenkader zijn ingetrokken.

De leden van de PVV-fractie vragen wat de stand van zaken is met betrekking tot de juridische kant van het «invaren» van opgebouwde rechten?

Deze leden vragen voorts hoe de regering het bestaan ziet in de praktijk van het financiële toetsingskader 1 en het financiële toetsingskader 2 naast elkaar? Leidt dit niet tot vele praktische uitvoeringsproblemen?

De leden van de CDA-, D66- en ChristenUnie-fracties stellen vast dat de regering in de memorie van toelichting toelicht dat de doorrekening van het pensioenakkoord door het CPB zal worden geactualiseerd. Wat is hiervan de stand van zaken? De leden van de D66-fractie vragen daarbij tevens wanneer zij dit onderzoek kunnen tegemoet zien.

De leden van de CDA-fractie constateren dat regering toelicht dat de contracten voor aanvullende pensioenen zullen worden aangepast. Op welke termijn zal dit plaatsvinden? Wat is hiervan de stand van zaken?

Deze leden stellen vast dat de regering toelicht dat een onderzoek wordt uitgevoerd naar de mogelijkheden van het onderbrengen van reeds opgebouwde pensioenrechten en de mogelijkheden daarvan met een verdeling van de lusten en lasten over de generaties. Het CPB zal hierover berekeningen maken. Wat is hiervan de stand van zaken? Op welke termijn zullen deze onderzoeken en berekeningen worden voltooid?

Deze leden merken op dat de regering voornemens is om het ouderdomspensioen in de periode tot 2028 extra te verhogen. Is dit mede ingegeven door inflatiecorrectie?

De leden van de CDA-fractie wijzen erop dat op bladzijde vijf van de memorie van toelichting staat vermeld dat de kosten van de AOW de komende jaren sterk zullen stijgen van 4,9% van het Bruto Binnenlands Product (BBP) in 2010 naar 8,5% van het BBP in 2040. Welk deel hiervan kan via de heffing van premies worden gedragen en welk deel hiervan wordt op andere wijze gefinancierd?

De leden van de SP-fractie constateren dat sinds invoering van de AOW door minister Suurhoff in de regering Drees in 1957 het aantal 65-plussers aanzienlijk is gestegen. Nu zijn er vier werkende per gepensioneerde, over 30 jaar zullen er naar verwachting ongeveer twee werkenden per gepensioneerde zijn. Het is juist dat hierdoor een steeds groter beroep wordt gedaan op de AOW. Het is echter niet juist om te zeggen dat het de werkenden meer geld zal kosten. De groeiende groep 65-plussers zorgt er namelijk ook voor dat de inkomsten uit belastingen over pensioenen fors zullen stijgen. Deze leden wijzen erop dat bij de SZW-begroting voor 2009 aan minister Donner hierover cijfers zijn gevraagd en dat het antwoord is geweest dat die belastinginkomsten over de aanvullende pensioenen inderdaad ruim voldoende zijn om het stijgende aantal AOW-uitkeringen te betalen. Volgens het CPB stijgen de AOW-uitgaven tot 2 040 met 3,5% van het BBP. De stijging van de belastinginkomsten over pensioenen loopt volgens het CPB op tot 3,7% van het BBP in 2040. De leden van de SP-fractie concluderen dat het stijgend aantal personen, dat in de toekomst aanspraak zal maken op een AOW-uitkering, geen aanleiding is en geen aanleiding kan zijn om de AOW-leeftijd te verhogen. Deze leden vragen om een uitgebreide reactie van de regering en vragen of deze gegevens juist zijn.

De leden van de SP-fractie vragen of het verhogen van de pensioenrichtleeftijd in 2015 naar 67 jaar conform het gedoogakkoord is. De leden vragen voorts of de koppeling van de AOW-leeftijd aan de levensverwachting conform het gedoogakkoord is.

De leden van de D66-fractie constateren dat in de brief van de regering van 15 september 2011 (TK 2011/12, 32 043 nr. 67) is toegezegd dat het CPB ook de participatie-effecten zal onderzoeken. Zij vragen of het CPB-onderzoek inderdaad niet alleen ingaat op de effecten voor de overheidsfinanciën, maar ook op de gevolgen voor de arbeidsparticipatie.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen op welke termijn de onderzoeken over het onderbrengen van reeds opgebouwde pensioenrechten, de mogelijkheden daarvan met een verdeling van de financiële voor- en nadelen over de generaties worden verwacht. Ook vragen deze leden om een uitgebreidere toelichting waarom er volgens de regering sprake is van een evenwichtige lastenverdeling tussen generaties.

3.1. Wijziging van de AOW

De leden van de VVD-fractie constateren dat de inkomensafhankelijke ouderenkorting vanaf een inkomen van € 18 000 geleidelijk wordt afgebouwd. Betreft dit het gezamenlijk inkomen?

De leden van de PVV-fractie stellen vast dat een verhoging van de AOW-leeftijd wordt ingegeven door toenemende vergrijzing en een hogere levensverwachting. Beide elementen en de ontwikkeling daarvan zijn naar de mening van deze leden al decennia bekend. Waarom is hiermee in het verleden geen rekening gehouden door bijvoorbeeld het Spaarfonds AOW ook feitelijk te vullen?

Deze leden wijzen erop dat circa 2.3 miljoen mensen, die behoren tot het arbeidspotentieel, niet aan het werk zijn. Steeds meer klinkt het door dat er straks een tekort is aan arbeidskrachten om voldoende premies en belastingen op te brengen om de AOW-uitkeringen te kunnen betalen. Door het beleid, meer dan nu het geval is, te richten op het inschakelen van het onbenutte arbeidspotentieel van 2,3 miljoen mensen kan in de visie van de leden van de PVV-fractie de AOW wellicht op 65 jaar gehandhaafd blijven. Heeft de regering onderzocht wat de inschakeling van dit onbenutte potentieel betekent voor de toekomst van de AOW?

De leden van de PVV-fractie constateren dat 10% van de werknemers geen collectieve pensioen regeling kent, evenals de zelfstandigen. Concreet betalen deze werknemers en zelfstandigen mee aan de verbetering van de aanvullende pensioenen van de collectief verzekerden. Financiert de overheid door verhoging van de AOW-uitkeringen en de koppeling aan de contractlonen eigenlijk niet mee aan de aanvullende pensioenen?

De leden van de CDA-fractie stellen vast dat de regering ervoor heeft gekozen om de maatregelen uit het onderhavige wetsvoorstel in 2020 te laten ingaan. Hierdoor hebben werkgevers, werknemers, sectoren en de uitvoering, zo blijkt uit de memorie van toelichting, voldoende tijd om zich voor te bereiden. In de memorie van toelichting staat eveneens vermeld dat burgers zo nodig aanvullende maatregelen kunnen treffen. Wat doet de regering op dit punt aan flankerend beleid? Voor de leden van de CDA-fractie is het juist ook van belang dat oudere werknemers meer gaan werken. Kan de regering toelichten hoe daarmee wordt omgegaan? Waarom is er op dit moment geen flankerend beleid opgenomen in het onderhavige wetsvoorstel?

De leden van de SP-fractie hebben enkele vragen en opmerkingen ten aanzien van alternatieven voor de voorgestelde maatregelen en vragen naar de koopkrachtontwikkeling volgens het CPB tot 2040. Deze leden vragen welk percentage van deze koopkracht benut zou moeten worden om de stijging van de zorgkosten te dekken. Deze leden vragen voorts waarom de baten van de productiviteitsstijging niet gebruikt kunnen worden voor eerder stoppen met werken.

De leden van de SP-fractie constateren dat iedereen die wil doorwerken na 65 jaar dat nu al kan. Deze leden zijn van mening dat het automatisch leeftijdsontslag hiervoor dient te worden aangepast om dit te stimuleren. Deze leden zijn van mening dat mensen niet verplicht moeten worden om door te werken na 65 jaar, maar het recht krijgen om de arbeidsovereenkomst na het bereiken van de leeftijd van 65 jaar te verlengen, waarbij de werkgever het verzoek tot verlenging aan de rechter kan voorleggen op basis van het ontslagrecht. Deze leden menen dat in de huidige situatie doorwerken zeer lonend is, omdat bovenop het loon het recht op AOW onverminderd bestaat. Zij vragen een reactie van de regering op dit voorstel en vragen welke stijging van de arbeidsparticipatie hiermee bereikt kan worden.

De leden van de SP-fractie vragen of de regering kan aangeven met hoeveel uur de arbeidsweek van werkenden in 2020 verlengd zou moeten worden om evenveel extra arbeidsuren te krijgen als nu wordt bereikt met verhoging van de AOW-leeftijd. Deze leden vragen of deze eventuele maatregel in de toekomst niet veel adequater is, omdat die dan kan worden toegespitst op sectoren waar dan eventuele tekorten aan arbeid (zijn) ontstaan.

De leden van de SP-fractie vragen of de regering een overzicht kan geven van prognoses van 20 tot 30 jaar geleden over de arbeidsmarkt van nu. Deze leden vragen welke prognose wel en niet zijn uitgekomen. Zij vragen om een toelichting waaruit blijkt waarom de prognoses niet zijn uitgekomen. Deze leden vragen wat dit zegt over de prognoses van nu over 20 en 30 jaar in de toekomst.

De leden van de D66- en GroenLinks-fracties wijzen erop dat de Raad van State opmerkt dat het gekozen tijdpad voor de verhoging van de AOW-leeftijd in het onderhavige wetsvoorstel niet aansluit op het tijdpad waarop deze problematiek speelt. De leden van de GroenLinks-fractie vragen daarbij een reactie op de constatering van de Raad van State dat het tijdpad voor de verhoging van de AOW-leeftijd te laat komt in relatie tot de arbeidsmarktknelpunten, die vanaf 2016 optreden. Wat gaat de regering eraan doen om werknemers ook al in 2016 langer te laten doorwerken?

De leden van de D66-fractie constateren voorts dat de Raad van State opmerkt dat de houdbaarheids- en arbeidsmarktproblematiek zich nu reeds aandient, terwijl het effect van de voorgestelde verhoging nog een fors aantal jaren uitblijft. Zij vragen de regering hoe hoog de gemiddelde levensverwachting (levensverwachting vanaf geboorte en resterende levensverwachting van een 65-jarige) was ten tijde van de instelling van de AOW en hoe hoog deze nu is. Deze leden vragen de regering voorts hoe hoog de uitgaven aan de AOW waren ten tijde van de oprichting en hoe hoog deze nu zijn. Deze leden vragen de regering voorts hoe de verhouding tussen 65-plussers en de potentiële beroepsbevolking was ten tijde van de oprichting van de AOW en hoe deze verhouding nu is.

De leden van de D66-fractie constateren dat sommige pensioengerechtigden private arbeidsongeschiktheidsverzekeringen hebben afgesloten. Deze leden constateren voorts dat de looptijd van dergelijke verzekering bij een ongeval vaak tot 65-jarige leeftijd is, met een gat van één jaar als gevolg. Zij zijn benieuwd of de regering dit probleem herkent. Deze leden vragen voorts dit ook bij andere verzekeringen kan spelen en of de regering heeft nagedacht over mogelijke oplossingen.

De leden van de GroenLinks-fractie wijzen erop dat er nog geen evenwichtige verdeling is gevonden van de opvang van de kosten van de vergrijzing tussen jong en oud. Hoe verhoudt de verhoging van de pensioenleeftijd in 2020 zich tot de situatie in de diverse Europese landen met een sterke concurrentiepositie? Welke flankerende maatregelen worden er in andere landen genomen, die overgaan tot een verhoging van de pensioenleeftijd? Deze leden vragen hoeveel extra budgettaire opbrengst er mogelijk is als de pensioenleeftijd in 2015 naar 67 jaar zou worden verhoogd. Hoeveel extra budgettaire opbrengst is er mogelijk als de pensioenleeftijd vanaf 2013 met twee maanden per jaar wordt verhoogd?

De leden van de GroenLinks-fractie wijzen de regering erop dat door de verhoging van de pensioenleeftijd een grotere herverdeling plaatsvindt van arm naar rijk. Heeft de regering in kaart gebracht hoe groot deze effecten zijn, en zo ja, kan de regering de Kamer daarover informeren? Welke maatregelen neemt de regering om de negatieve effecten te mitigeren voor laagopgeleide werknemers? De leden van de GroenLinks-fractie vragen welke mogelijkheden de regering ziet om de Vitaliteitsregeling beter te richten op mensen met lagere inkomens zodat deze mensen langer inzetbaar en vitaal blijven. Deze leden vragen voorts hoe de inkomens van gepensioneerden zich hebben ontwikkeld in de afgelopen tien jaar. Zij vragen of de regering ook heeft overwogen om rijkere ouderen een bijdrage te laten betalen aan de vergrijzing door ouderen geleidelijk ook AOW-premie te laten betalen? Welke bijdrage aan het totale houdbaarheidstekort zou er op deze manier mogelijk zijn? Hoeveel geld zou er dan extra beschikbaar komen om ouderen met lage inkomens te compenseren, bijvoorbeeld via een hogere inkomensafhankelijke ouderenkorting? Welke budgettaire en inkomenseffecten zouden er ontstaan als ouderen 2% per jaar AOW-premie gaan betalen en als ouderen met een aanvullend pensioen van € 5000 worden gecompenseerd? Hoeveel hoger kan de inkomensafhankelijke ouderenkorting worden zonder dat er verzilveringsproblemen ontstaan?

De leden van de GroenLinks-fractie vragen een reactie op de constatering van de Raad van State dat het flankerend beleid het doel van het wetsvoorstel ondergraaft om langer door te werken. Heeft de regering er ook aan gedacht om de maatregelen van het flankerend beleid specifieker te richten op de groep met lage inkomens? Waarom is daarvoor niet gekozen?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen om een nadere toelichting op de terughoudendheid van de regering ten aanzien van de verdere fiscalisering van de AOW. Kan de regering de negatieve inkomenseffecten, die de regering verwacht, concretiseren aan de hand van voorbeelden?

De leden van de SGP-fractie zijn voor een geleidelijke verhoging van de AOW-leeftijd. Deze leden vragen waarom de regering niet ervoor heeft gekozen de AOW-leeftijd geleidelijk te verhogen met één maand per jaar naar 67 jaar. De leden van de SGP-fractie vragen de regering in dit verband nader in te gaan op het voorstel wat hoogleraar Kapelle al eerder deed. Dit voorstel houdt in dat de AOW-leeftijd voor iedereen in één keer naar 67 jaar gaat. Vervolgens krijgen werknemers een recht om het AOW-pensioen kosteloos te vervroegen. Ieder jaar duurt dat vervroegingsrecht echter een x-termijn korter, zodat na verloop van tijd iedereen een AOW-gerechtigde leeftijd heeft met de spilleeftijd van 67 jaar. Graag ontvangen de leden van de SGP-fractie een reactie van de regering op dit voorstel. Erkent de regering de stelling van de leden van de SGP-fractie dat een geleidelijker verhoging van 65 naar 67 jaar, te beginnen vanaf bijvoorbeeld 2015, zorgt voor een rechtvaardiger en evenwichtiger lastenverdeling tussen generaties?

De leden van de SGP-fractie vragen waarom de regering ervoor heeft gekozen de eerste verhoging van de AOW-leeftijd pas in 2020 door te voeren. Deze «wachttijd» is volgens de leden van de SGP-fractie te lang. Daardoor levert het wetsvoorstel pas vanaf 2020 besparingen op, terwijl de maatregel ook bedoeld is om de financiële gevolgen van de huidige financiële crisis op te vangen.

3.1.1. Extra verhoging van het AOW-pensioen

De leden van de PvdA-fractie vragen waarom de nieuwe inkomensafhankelijke ouderenkorting vanaf 2020 niet wordt opgenomen in het onderhavige wetsvoorstel. Deze korting is immers een onderdeel van het gehele pakket maatregelen. Via welke route wordt dit wel geregeld? Kunnen ouderen, die zijn aangewezen op een uitkering in het kader van de Aanvullende inkomsensondersteuning ouderen (Aio), ook aanspraak maken op de nieuwe inkomensafhankelijke ouderenkorting?

De leden van de CDA-fractie constateren dat de extra verhoging van de AOW budgetneutraal zal worden gefinancierd uit een gelijktijdige afbouw van de Wet mogelijkheid koopkrachttegemoetkoming oudere belastingplichtingen (MKOB) en de fiscale ouderenkorting. Kan de regering laten zien hoe dit precies gaat verlopen? Wanneer loopt de MKOB definitief af en met ingang van welke datum loopt de fiscale ouderenkorting af?

De leden van de CDA-fractie wijzen erop dat er een heffingskorting gaat komen van € 300. Kan de regering toelichten hoe de regering tot dit bedrag is gekomen? Hoe zijn de budgettaire consequenties van deze keuze (500 mln.) precies berekend?

De leden van de SP-fractie vragen of de regering wil overwegen om voor ouderen, die zijn aangewezen op de bijstand na de pensioengerechtigde leeftijd, het inkomen ook met 0,6% te verhogen.

Ten aanzien van de voornemens voor de extra verhoging van het AOW-pensioen constateren de leden van de D66-fractie dat de regering heeft gekozen voor een verhoging van het AOW-pensioen met 0,6% per jaar. Deze leden zijn benieuwd met hoeveel het AOW-pensioen de afgelopen tien jaar gemiddeld is verhoogd ten behoeve van indexering? Deze leden constateren voorts dat deze verhoging van 0,6% budgettair neutraal is vormgegeven en wordt gedekt door de afbouw van de MKOB en de fiscale ouderenkorting. Deze leden constateren tevens dat de regering een nieuwe inkomensafhankelijke ouderenkorting wil introduceren. Zij vragen de regering om de inkomenseffecten van dit pakket aan maatregelen inzichtelijk te maken. De leden van de D66-fractie vragen de regering het inkomenseffect in 2028 weer te geven in grafiekvorm waarbij op de x-as het inkomen van een AOW-gerechtigde is weergegeven en op de y-as het procentuele inkomenseffect van dit totaalpakket aan maatregelen.

Ten aanzien van de extra verhoging van het AOW-pensioen vragen de leden van de ChristenUnie of de regering nader kan toelichten of de geschetste financiering van de verhoging van het ouderdomspensioen is begroot met of zonder de jaarlijkse indexering.

Deze leden willen voorts weten welke effecten de regering verwacht van het afschaffen van de MKOB en het extra verhogen van het ouderdomspensioen op de arbeidsparticipatie van ouderen. Welke inkomenseffecten verwacht de regering daarnaast van het afschaffen van de koopkrachttegemoetkoming en de ouderenkorting?

Deze leden constateren dat de extra verhoging van de AOW voor het vaststellen van de Aio-uitkering als inkomen wordt beschouwd. Wat zijn de inkomenseffecten van het wetsvoorstel voor deze doelgroep?

Ten aanzien van de introductie van een nieuwe inkomensafhankelijke ouderenkorting vragen de leden van de ChristenUnie-fractie welke inkomenseffecten de regering verwacht van de nieuwe inkomensafhankelijke ouderkorting. Wat zijn de verschillen in het effect ten opzichte van de huidige ouderkorting voor de verschillende inkomensgroepen?

Met betrekking tot de extra verhoging van het AOW-pensioen constateren de leden van de SGP-fractie dat de regering voorstelt om de extra verhoging van de AOW te financieren met het afbouwen van een aantal regelingen. Deze leden hebben hiervoor begrip met het oog op een robuuster stelsel, maar hebben nog wel een aantal vragen over de effecten. Kan de regering toelichten wat de koopkrachteffecten van de afbouw van de MKOB zijn voor AOW-gerechtigden met een laag inkomen? Kan de regering inzicht geven in de koopkrachteffecten van het afschaffen van de ouderenkorting voor AOW-gerechtigden? Kan de regering aangeven waarom zij heeft gekozen voor een nieuwe inkomensafhankelijke ouderenkorting die in 2020 wordt ingevoerd? Hierdoor ontstaat in de visie van de leden van de SGP-fractie immers weer een verzilveringsprobleem voor veel AOW-gerechtigden.

3.1.2. Koppeling aan de levensverwachting

Kan de regering aan de leden van de VVD-fractie toelichten waarom er in de formule, die gehanteerd zal worden om de toekomstige levensverwachting te meten, wordt gekozen voor de referentieperiode 2000–2009? Wanneer wordt de AOW-leeftijd met één jaar verhoogd? Is dat bij een afronding boven de 0,5? En leidt een uitkomst van 1,5 dan ook tot een verhoging van twee jaar?

De leden van de PvdA-fractie constateren dat de benodigde ramingen voor de levensverwachting wat betreft het aanpassen van de AOW-leeftijd door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) zullen worden gemaakt. Pensioenfondsen en -uitvoerders kunnen bij de berekening van de verplichtingen gebruik maken van ramingen voor de levensverwachting van het CBS of het Actuarieel Genootschap (AG). Zij wijzen erop dat de ramingen van het CBS en het AG op verschillende tijdstippen komen en mede om die reden van elkaar verschillen. Op welke problemen kunnen deze instanties stuiten als zij gebruik maken van de AG-ramingen nu de benodigde ramingen voor de levensverwachting wat betreft het aanpassen van de AOW-leeftijd door het CBS worden gemaakt? Welke consequenties kan dit hebben voor betrokken deelnemers?

De leden van de PvdA-, SP- en SGP-fracties vragen waarom de regering ervoor heeft gekozen om de AOW-leeftijd wel te koppelen aan de levensverwachting als sprake is van een stijgende levensverwachting, maar dat de AOW-leeftijd gelijk blijft, indien de levensverwachting zou dalen. De leden van de SP-fractie vragen daarbij tevens of de AOW-leeftijd in de ogen van de regering zal moeten dalen als de levensverwachting in de toekomst daalt. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen daarbij tevens een nadere toelichting waarom de pensioenleeftijd als de levensverwachting zou dalen niet tevens naar beneden toe wordt bijgesteld. De leden van de PvdA-fractie zijn van mening dat het onderhavige wetsvoorstel deels voortkomt uit het principe dat de AOW-leeftijd verhoogd kan worden, omdat iedereen gemiddeld langer gezond leeft. Als deze leden dit principe doortrekken naar een dalende levensverwachting, dan vinden zij het een logische gevolgtrekking dat de AOW-leeftijd dan ook omlaag wordt bijgesteld. Welke gevolgen zou een verlaging van de AOW-leeftijd hebben? Waarom kiest de regering er voor om bij een dalende levensverwachting niet onverkort gebruik te maken van de formule zoals voorgesteld, zodat de AOW-leeftijd ook naar beneden kan worden bijgesteld?

De leden van de PVV-fractie zijn van mening dat de regering bij de koppeling van de levensverwachting voorbij gaat aan het feit dat de resterende levensverwachting van de verschillende categorieën sterk uiteen kan lopen. Een afgestudeerde academicus leeft gemiddeld vijf jaar langer dan iemand met een minimum inkomen of een beroep met zware lichamelijke arbeid. Waarom houdt de regering hiermee geen rekening?

De leden van de CDA-fractie stellen vast dat de regering heeft gekozen voor een aankondigingstermijn van 11 jaar van de verhoging van de AOW-leeftijd. Waarom is voor deze termijn gekozen?

Deze leden constateren dat het CBS de levensverwachting op 65-jarige leeftijd heeft geraamd op 18,26 jaar. Dit geldt voor de referentieperiode 2000–2009. Hoe vaak wordt deze schatting aangepast? Kan de regering toelichten wat er gebeurt in het – onwaarschijnlijke- geval, waarin de levensverwachting omlaag gaat?

De leden van de CDA-fractie constateren dat de opbouwleeftijd wordt verhoogd van 15 naar 16 jaar. Wat zouden de precieze consequenties zijn van het verlengen van de opbouwperiode van 15 naar 66 jaar, dus voor een periode van 51 jaar in plaats van 50 jaar?

Deze leden stellen vast dat de vrijwillige verzekering AOW ook zal worden aangepast aan de verhoging van de pensioengerechtigde leeftijd van 65 naar 66 jaar. Wat zijn hiervan de precieze gevolgen? Hoeveel mensen worden hierdoor geraakt? Op welke wijze spelen verzekeraars hierop in?

De leden van de SP-fractie hebben enkele vragen en opmerkingen over de levensverwachting, die is vermeld in het wetsvoorstel. Zij zijn van mening dat het een vooruitgang is dat meer mensen kunnen genieten van hun oude dag en zien hierin geen reden om de AOW-leeftijd te verhogen. Des temeer omdat door een hogere AOW-leeftijd ook de klassenongelijkheid groter wordt. Immers, personen met een laag inkomen leven gemiddeld vijf jaar korter en kampen 15 jaar eerder met een als slecht ervaren gezondheid. Deze leden vragen of het waar is dat door verplicht langer doorwerken het verschil in aantal gezonde jaren waarin van de AOW en het aanvullend pensioen kan worden genoten tussen mensen met een hoge en lage levensverwachting wordt vergroot. Deze leden concluderen dat het aantal mensen dat (gezond) de pensioenleeftijd haalt, door de verhoging van de AOW-leeftijd zal afnemen. Zij vragen of de regering dit een wenselijke ontwikkeling acht en of de regering van mening is dat het wetsvoorstel voldoende rekening houdt met de verschillen in levensverwachting. De leden van de SP-fractie vragen een overzicht van de levensverwachting, die de verschillende pensioenfondsen hanteren.

De leden van de SP-fractie vragen naar een uitgebreide beschrijving van de wijze waarop het AG en het CBS de raming van de levensverwachting maakt. Deze leden vragen welke voorspellingen er in het verleden zijn gedaan over de stijging van de levensverwachting voor de komende decennia en vragen waardoor deze niet zijn uitgekomen. Deze leden vragen wanneer het CPB met een actualisatie van eerdere berekeningen rond het pensioenakkoord komt.

De leden van de SP-fractie constateren dat de gemiddelde levensverwachting bij geboorte door afname van de sterfte onder kinderen en jongeren sinds de invoering van de AOW met bijna acht jaar is toegenomen. De levensverwachting van een 65-jarige is sinds de invoering van de AOW in 1957 met maar vier jaar toegenomen. Deze leden stellen dat door de verhoging van de AOW-leeftijd deze extra tijd voor een groot deel verloren gaat. De leden van de SP-fractie vragen of dit waar is. Deze leden vragen voorts hoeveel personen overlijden tussen de 65-jarige leeftijd en 66-jarige leeftijd. Zij vragen de regering tevens naar de verschillen in de levensverwachting uitgesplitst naar opleidingsniveau en geslacht.

De leden van de SP-fractie vragen waarom er voor het automatisch koppelen aan de levensverwachting wordt gekozen. Deze leden vragen of het juist is dat de levensverwachting van een werknemer in de sociale werkvoorziening gemiddeld 30% lager is dan de levensverwachting van een gemiddelde werknemer. Zij vragen welke conclusie de regering verbindt aan dit feit.

De leden van de SP-fractie vragen of de levensverwachting van mensen met lage inkomens lager is dan de levensverwachting van mensen met hoge inkomens. Deze leden vragen of mensen met lage inkomens vaak eerder beginnen met werken dan mensen met hoge inkomens. Zij vragen voorts of de voorgestelde uitzonderingen, waardoor mensen met 65 jaar kunnen stoppen met werken, leiden tot een lager inkomen tot de dood ten opzichte van de huidige situatie. Deze leden vragen de regering tevens of mensen met zware beroepen vaak niet kunnen doorwerken na 65 jarige leeftijd.

Met betrekking tot de koppeling aan de levensverwachting vragen de leden van de ChristenUnie-fractie wanneer er volgens de regering precies sprake van een gerechtvaardigde verhoging van de AOW-leeftijd van één heel jaar. Kan de regering toelichten wat precies de gevolgen voor de uitvoeringspraktijk zijn bij een verhoging van de pensioenleeftijd met bijvoorbeeld stappen van een half jaar?

3.1.3. Andere aspecten van de verhoging van de AOW-leeftijd

De leden van de VVD-fractie zijn benieuwd naar de voor- en nadelen die kleven aan een eventuele verlenging van de opbouwperiode van 50 jaar voor het ouderdomspensioen. Kan de regering daarop nader ingaan?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen hoeveel personen een nadelig effect hebben op hun ouderdomspensioen als gevolg van het verschuiven van de opbouwperiode voor ouderdomspensioen. Wat zijn de effecten dan precies?

Deze leden vragen de regering om een nadere toelichting waarom er volgens de regering geen sprake zou zijn van juridisch opgebouwde rechten bij reeds opgebouwde AOW-rechten van 15- en 16-jarigen als de AOW-leeftijd naar 66 respectievelijk 67 jaar wordt verhoogd.

Deze leden vragen tevens wat de gevolgen zijn van het onderhavige wetsvoorstel voor personen, die na hun 16e levensjaar in het buitenland zijn gaan wonen. Krijgen deze personen net als in de huidige situatie te maken met een extra korting van 2% en wat betekent dit voor de rechtsgelijkheid ten opzichte van personen, die wel in Nederland blijven wonen. Waarom wil de regering niet zoeken naar een structurele oplossing voor de desbetreffende groep?

3.1.4. Flexibel opnemen AOW-pensioen

Een flexibele AOW-leeftijd wordt door middel van het onderhavige wetsvoorstel tot tevredenheid van de leden van de VVD-fractie mogelijk. Kan de regering toelichten welke tijdseenheid gebruikt kan worden voor het eerder of later opnemen van het AOW-pensioen? Is dit per maand, per kwartaal of per half jaar?

Deze leden stellen vast dat het onderhavige wetsvoorstel het mogelijk maakt om het AOW-pensioen ook in deeltijd op te nemen. Dit kan in stappen van 10%. Om uitvoeringstechnische redenen kan een eenmaal ingegaan gedeelte van het AOW-pensioen niet worden verlaagd. De leden van de VVD-fractie vragen of hier toch niet nogmaals naar gekeken kan worden. Dit leidt er immers toe dat ouderen niet meer kunnen besluiten om meer te gaan werken. En dat terwijl langer en/of meer werken in de visie van de leden van de VVD-fractie van groot belang is. Kan de regering hierop een reactie geven? Daarnaast vragen de leden van de VVD-fractie hoe vaak een werknemer het deeltijdspercentage mag wijzigen?

De leden van de VVD-fractie hebben geconstateerd dat in het rekenvoorbeeld uit de memorie van toelichting blijkt dat een persoon, die in deeltijd zijn AOW-pensioen opneemt, in totaal een AOW-pensioen van 99,5% kan ontvangen. De leden van de VVD-fractie vragen de regering de bevestiging of het omgekeerd ook kan voorkomen dat iemand een AOW-percentage ontvangt van meer dan 100%, bijvoorbeeld wanneer deze persoon een groot deel van zijn AOW-pensioen uitstelt.

De leden van de VVD-fractie constateren dat het (vrijwillig) doorwerken na de AOW-leeftijd makkelijker en aantrekkelijk gemaakt zal worden. Daarvoor heeft de regering een wetsvoorstel met arbeidsrechtelijke aanpassingen in voorbereiding. Kan de regering nader ingaan op dit aangekondigde wetsvoorstel? Zowel inhoudelijk als qua planning?

Kan de regering bevestigen of de aanname van de leden van de PvdA-fractie juist is, dat indien de pensioengerechtigde leeftijd 68 jaar is, de AOW-uitkering op zijn vroegst op 66-jarige leeftijd vervroegd kan worden aangevraagd? Is het waar dat de AOW-uitkering ongeacht de geldende pensioenleeftijd maximaal vijf jaar kan worden uitgesteld en maximaal twee jaar eerder kan worden aangevraagd?

In de ogen van de leden van de PvdA-fractie is er als gevolg van het onderhavige wetsvoorstel onduidelijkheid ontstaan voor de groep mensen, die is geboren in 1959. Op grond van het onderhavige wetsvoorstel moet deze groep tot 66 jaar doorwerken. In 2024 worden deze mensen 65 jaar, in 2025 worden zij 66 jaar. Indien deze groep personen in 2024 op hun 65e jaar stoppen met werken, wordt deze groep dan één jaar gekort op de AOW-uitkering? Wordt deze groep één jaar gekort op de AOW-uitkering als deze groep in 2025 op hun 66e stopt met werken, omdat dan immers de AOW-leeftijd 67 jaar is? Kan de regering voor personen met dit geboortejaar alle hierbij horende getallen op een rij zetten?

De leden van de PvdA-fractie constateren dat de regering twee formules heeft opgesteld om tot het (bruto) kortingspercentage en compensatie betaalde AOW-premie te komen. De regering is echter voornemens om de berekening van beide bedragen via een algemene maatregel van bestuur te regelen. Waarom neemt de regering de formules niet op in de wet, en past deze zo nodig aan als veranderingen in het belasting- en premieregime hiertoe aanleiding geven?

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering in een diagram duidelijk kan maken hoe het inkomen van AOW-gerechtigden in de volgende situaties zich in de periode 2012–2028 zal ontwikkelen:

  • 1. Een persoon met alleen een volledige AOW-uitkering; en

  • 2. Een persoon met een onvolledige AOW-uitkering en een aanvullende Aio-uitkering van respectievelijk 100, 300 en 500 euro per maand.

Zij vragen voorts of de regering kan toelichten hoe de regering de inkomenseffecten voor mensen met een laag inkomen en een lang arbeidsverleden zal beperken tot -3%, wanneer deze personen vanaf 2025 op hun 65e jaar het AOW-pensioen willen opnemen.

De leden van de CDA-fractie wijzen erop dat op bladzijde 12 van de memorie van toelichting is vermeld dat het bruto AOW-pensioen 7,2% bedraagt. Hoe is dit percentage precies berekend? Hoe verhoudt zich dit percentage tot het netto AOW-pensioen van 6,5%?

Zij vragen welke effecten de regering verwacht van het afschaffen van de MKOB en het extra verhogen van het ouderdomspensioen op de arbeidsparticipatie van ouderen.

Deze leden stellen voorts vast dat indien een werknemer eerder met pensioen besluit te gaan (eventueel in deeltijd), deze werknemer gewoon AOW-premie zal moeten betalen. Hiervoor wordt de werknemer tijdelijk gecompenseerd in de vorm van een hoger AOW-pensioen. Waarom is deze compensatie noodzakelijk? Tot wanneer wordt de werknemer hiervoor precies gecompenseerd? Waarom wordt dit per algemene maatregel van bestuur nader geregeld?

De leden van de CDA-fractie vinden ook dat het vrijwillig naar voren halen van het AOW-pensioen niet mag leiden tot een beroep op de Wet werk en bijstand (WWB). Zij hebben dan ook begrip voor de keuze om een drempelniveau aan inkomen in te bouwen (inkomenseis). Hoe hoog wordt deze drempel gelegd? Hoe wordt dit gemeten?

Men dient een aanvraag voor het eerder of later in laten gaan van het pensioen in te dienen bij de Sociale Verzekeringsbank (SVB). Waarom is hierbij een termijn van twee maanden noodzakelijk? Hoe worden betrokkenen daarover geïnformeerd?

De leden van de SP-fractie vragen waarom iemand in de toekomst gebruik zal maken van de mogelijkheid om tegen een levenslange korting op de AOW-uitkering eerder te stoppen met werken. Deze leden vragen of het in alle gevallen niet verstandiger is om eerst te bezien of er recht bestaat op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW), de Ziektewet (ZW), de WWB of andere uitkeringen, of om te bezien of met spaargeld deze periode overbrugd kan worden. Deze leden vragen of voorafgaand aan de verhoging van de AOW-leeftijd in 2020 publiekscampagnes gevoerd gaan worden om mensen te waarschuwen dat zij een dief van hun eigen portemonnee zijn als zij gebruik maken van de mogelijkheid om de AOW-uitkering eerder in te laten gaan.

De leden van de SP-fractie vragen of de regering kan schetsen onder welke omstandigheden en op welke wijze het percentage waarmee de AOW-uitkering wordt verhoogd bij doorwerken na de AOW-leeftijd lager of hoger wordt. Deze leden vragen voorts in welke situaties de verhoging van de AOW met 0.6% niet tot een netto inkomensvooruitgang leidt.

Deze leden vragen op welke wijze de nieuwe inkomensafhankelijke ouderenkorting in de wet zal worden opgenomen. Deze leden vragen voorts welke inkomensgroepen door een verzilveringsprobleem hiervan geen gebruik zullen kunnen maken.

Ten aanzien van het flexibel opnemen van het AOW-pensioen stellen de leden van de D66-fractie vast dat iemand, die zijn AOW een jaar eerder laat ingaan, te maken krijgt met een kortingspercentage van 7,2% op het bruto bedrag. Deze leden constateren voorts dat deze persoon een compensatie ontvangt voor de betaalde AOW-premie. Zij zijn benieuwd zijn benieuwd of onder dit totaalpakket het eerder laten ingaan van de AOW actuarieel neutraal is. Of is het zo dat dit scheef wordt getrokken door de compensatie voor de betaalde AOW-premie

Ten aanzien van het flexibel opnemen van AOW vragen de leden van de ChristenUnie-fractie de regering nader toe te lichten waarom de keuze is gemaakt om het ouderdomspensioen maximaal vijf jaar later te laten ingaan. Wat is de periode van levensverwachting waarop het totale bedrag aan ouderdomspensioen wordt gebaseerd?

Kan de regering nader toelichten bij welke internationaal gebruikelijke systematieken in het onderhavige wetsvoorstel aansluiting is gezocht? Deze leden willen weten op welke wijze de aansluiting dan heeft plaatsgevonden.

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat de regering naar aanleiding van het advies van de Raad van State toelicht dat het voor personen met een onvolledige AOW-opbouw moeilijker wordt om aan de inkomenseis te voldoen. Hoeveel mensen zullen niet meer aan de inkomenseis kunnen voldoen?. Deze leden vragen of de regering overweegt om aanvullende maatregelen te nemen om deze groep tegemoet te komen. Deze leden informeren om welke maatregelen het dan gaat of waarom de regering van mening is dat aanvullende maatregelen niet nodig zijn.

3.2. Wijziging van de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen

De leden van de PVV-fractie constateren dat de regering toelicht dat het aflopen van de inkomensvoorziening oudere werklozen (IOW) in 2021 aansluit bij de inzet dat de arbeidsmarkt voor ouderen op dat moment is genormaliseerd. Hoe draagt dit voornemen hieraan bij? Kan de regering nader toelichten waarom de regering verwacht dat die doelstelling in 2021 zal zijn bereikt?

De leden van de CDA- en ChristenUnie-fracties hebben kennis genomen van de toelichting van de regering dat het aflopen van de inkomensvoorziening oudere werklozen in 2021 aansluit bij de inzet dat de arbeidsmarkt voor ouderen op dat moment is genormaliseerd. Hoe draagt dit voornemen hieraan bij? Kan de regering nader toelichten waarom de regering verwacht dat die doelstelling in 2021 zal zijn bereikt?

De leden van de SP-fractie vragen of het waar is dat niemand van de IOW meer gebruik kan maken op het moment dat de AOW-leeftijd in 2020 verhoogd is naar 66 jaar. Deze leden vragen welke samenhang is er is tussen het verlengen van de IOW en het verhogen van de AOW-leeftijd.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen waarom de regering nu wel aanpassingen aan de IOW voorstelt, terwijl de regering in de nota naar aanleiding van het verslag van het eerdere wetsvoorstel voor verhoging van de AOW-leeftijd tot 66 jaar (32 767) nog aangaf dit niet te doen.

3.3. Wijziging fiscaal kader ouderdomsvoorzieningen

De leden van de VVD-fractie zijn benieuwd of de regering voornemens is om de opbouwpercentages van het Witteveenkader te wijzigen. Blijven deze opbouwpercentages na het nieuwe pensioenakkoord hetzelfde?

Kan de regering aan de leden van de VVD-fractie toelichten waarom het premiepercentage voor pensioenopbouw in de derde pijler elk jaar wordt verlaagd met 0,6%? Waarop is dit percentage gebaseerd? Kan de regering daarnaast een voorbeeld geven van de mate waarin de tweede en derde pijler communicerende vaten zijn? Hoe kan de fiscale ruimte, die in de tweede pijler onbenut blijft, op individuele basis aangevuld worden via de resterende ruimte in de derde pijler?

De leden van de PvdA- en ChristenUnie-fracties ontvangen graag een reactie van de regering op de commentaren van de Pensioenfederatie en het Verbond van Verzekeraars dat de aanpassing van het Witteveenkader per 2013 niet uitvoerbaar is. Welke voor- en nadelen zitten er voor alle betrokken partijen aan een verplichte actuarieel neutrale conversie van alle opgebouwde aanspraken naar de nieuwe pensioenrichtleeftijd per 2013, dan wel per 2015? De leden van de ChristenUnie-fractie vragen daarbij tevens of de regering overleg over de uitvoerbaarheid heeft gehad en wat het resultaat hiervan was.

De leden van de PvdA-fractie wijzen erop dat in 2014 naar verwachting de laatste VPL-regelingen aflopen. In hoeverre heeft de regering rekening gehouden met de nieuwe pensioenrichtleeftijd van 66 jaar met ingang van 2013?

De leden van de PvdA- en CDA-fracties vragen of de regering nader kan toelichten waaruit de besparingen van 700 miljoen in de fiscale regelgeving bestaat? De leden van de CDA-fractie vragen daarbij of in de berekeningen ook de effecten van toeslagen en andere inkomensafhankelijke regelingen zijn opgenomen.

De leden van de PvdA-fractie vragen voorts op welke manier rekening is gehouden met lopende private verzekeringsregelingen, die lopen tot 65 jaar? Deelt de regering de mening van de leden van de PvdA-fractie dat het een gezamenlijke verantwoordelijkheid is van werknemer, verzekeraar en overheid dat voor private inkomensverzekeringen in aanvulling op de sociale zekerheid een overbrugging zou moeten worden gecreëerd? Zo nee, waarom niet?

De leden van de CDA-fractie vragen of de regering kan toelichten wat er gebeurt als het Witteveenkader in één keer wordt afgebouwd in 2013. Zij ontvangen graag een uitwerking van dit scenario. Wat zijn volgens de regering de voor- en nadelen hiervan?

Bij eerdere wijzigingen van het Witteveenkader werd een uitzondering gemaakt voor personen met een uitgewerkte rechtsverhouding. De leden van de CDA-fractie missen deze uitzonderingsbepaling in het onderhavige wetsvoorstel. Welke overwegingen hebben bij deze keuze een rol gespeeld?

De aanpassingen van het Witteveenkader zal in het bijzonder een groep werknemers raken, die in 2013 58 jaar of ouder is. Deze werknemers zullen namelijk niet meer in staat zijn om de volledige 70% te behalen en zullen maximaal vierenhalve maand langer moeten doorwerken in vergelijking met het huidige Witteveenkader. Kan de regering toelichten hoe de regering hier tegenover staat en of is overwogen om voor deze groep aparte maatregelen te treffen. Graag ontvangen de leden van de CDA-fractie hierover een reactie van de regering.

De leden van de SP-fractie vragen de regering in welke sectoren het Witteveenkader volledig wordt benut. Deze leden vragen of de aanpassing van het Witteveenkader voornamelijk een gevolg heeft voor de opbouw van pensioenen van werknemers, die «zware beroepen» vervullen.

De leden van de SP-fractie constateren dat de aanpassing van het Witteveenkader per 2013 tot gevolg heeft dat de groep, die in 2013 58 jaar of ouder zijn en recht hebben op AOW voordat de verhoging ingaat, tot maximaal 4,5 maanden langer moet doorwerken voor hetzelfde pensioen. Deze leden constateren dat deze groep voornamelijk arbeidscontracten heeft, die eindigen bij 65 jaar. Zij vragen hoe deze werknemers zich daar nu op kunnen voorbereiden en of deze werknemers ook het recht krijgen om 4,5 maanden na 65 jaar door te werken.

Ten aanzien van de aanpassingen in het fiscale kader van de ouderdomsvoorzieningen constateren de leden van de D66-fractie dat de regering de pensioenrichtleeftijd van het Witteveenkader wil verhogen naar 66 jaar in 2013 en naar 67 jaar in 2015. Deze leden constateren dat het verhogen in twee stappen extra uitvoeringskosten voor pensioenfondsen en verzekeraars met zich meebrengt. Zij zijn benieuwd naar de budgettaire effecten van het één keer verhogen van de pensioenrichtleeftijd naar 67 jaar in 2014 ten opzichte van het huidige de huidige methodiek.

De leden van de ChristenUnie-fractie willen weten waarom de regering de fiscale pensioenrichtleeftijd eerder laat ingaan dan de verhoging van de AOW-leeftijd. Is dit alleen om de bezuinigingsdoelstelling van 700 miljoen op deze manier te halen of ook nog om andere redenen? Zo ja, om welke redenen gaat het dan? Ook willen deze leden welke mogelijke negatieve gevolgen de regering ziet aan het ongelijk opgaan van de fiscale pensioenrichtleeftijd en de AOW-leeftijd.

Ten aanzien van de wijzigingen in de fiscale ouderdomsvoorzieningen hebben de leden van de ChristenUnie-fractie nog enkele vragen. Kan de regering een nadere onderbouwing geven waarom de ingang van de wijzigingen van het Witteveenkader per 2012 uitvoerbaar is? Ook willen deze leden weten waarom de regering de aanpassingstermijn van één jaar voor toekomstige verhogingen van de fiscale pensioenrichtleeftijd haalbaar acht. Wat is de stand van zaken van de aanpassingen van de pensioenregelingen?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen waarom de regering voor deelnemers met een premievrije opbouw vanwege arbeidsongeschiktheid geen uitzondering maakt van de toekomstige verhogingen van de pensioenrichtleeftijd, aangezien dit wel is gebeurd bij de eerdere aanpassing van de wetgeving van het Witteveenkader en de Wet aanpassing fiscale behandeling VUT/prepensioen en introductie levensloopregeling.

Deze leden vragen voorts of de regering van mening is dat het inkomensgat van betrokkenen met een verzekering ter aanvulling op WAO- en WIA-uitkeringen niet privaat gecompenseerd kan worden? Zij willen weten of de regering hiervoor een overgangsregeling overweegt en zo ja, hoe deze overgangsregeling dan vorm zal krijgen. Zo nee, waarom vindt de regering een overgangsregeling dan niet nodig?

3.3.1. Werknemerspensioen algemeen (2e pijler)

De leden van de PVV-fractie wijzen erop dat verzekeraars in de tweede pijler circa 25% van de regelingen uitvoeren. Heeft de regering al overleg gevoerd met de verzekeraars? Wordt er bij de uitvoering rekening mee gehouden dat regelingen van pensioenfondsen en verzekeraars zoveel mogelijk uitwisselbaar zijn, teneinde de mobiliteit van werknemers te bevorderen?

3.3.2. Individuele inkomensvoorzieningen in de 3e pijler

De leden van de CDA-fractie stellen vast dat de opbouwruimte in de derde pijler wordt aangepast. Het maximale premiepercentage voor pensioenopbouw in de derde pijler wordt verlaagd. Kan de regering deze verlaging (van 17,0% in 2013 naar 15,8% in 2015) toelichten?

Deze leden vragen of de regering contact heeft gehad met de pensioenuitvoerders. Is het wetsvoorstel uitvoerbaar voor met name de verzekeraars, die voor 2013 forse aanpassingen dienen te doen? Bij eerdere wetgeving was immers voorzien in een overgangstermijn van vijf jaar.

Het lijkt de leden van de CDA-fractie waarschijnlijk dat de pensioenpremies wat kunnen dalen vanwege de verlaging van de maximale opbouwpercentages. Dit is natuurlijk ook afhankelijk van de afspraken tussen de sociale partners. Deze leden menen dat de regering de gevolgen hiervan voor de pensioenpremies echter niet heeft becijferd. Kan de regering toch een schatting hiervan geven?

De leden van de SP-fractie constateren dat in geval van het aanpassen van het Witteveenkader per 2013 het wijzigen door uitvoerders van derde pijler pensioenproducten in veel gevallen niet mogelijk zal zijn. Deze leden vragen of en hoe de regering hiermee rekening heeft gehouden.

Ten aanzien van de individuele inkomensvoorziening in de derde pijler vragen de leden van de ChristenUnie-fractie om een nadere toelichting of de aanname klopt dat een werknemer met een nagenoeg gelijkblijvend salaris in 2013 een lagere of helemaal geen fiscale ruimte zou hebben in vergelijking met 2012 en 2014. Is het dan niet logischer om het maximale percentage voor opbouw in de derde pijler per 1 januari 2014 in werking te laten treden, zo vragen deze leden. Indien de regering dit niet van mening is, om welke redenen deelt de regering dan deze conclusie niet?

3.3.3. Ouderenkorting

Ten aanzien van de ouderenkorting vragen de leden van de ChristenUnie-fractie om een nadere toelichting van de gevolgen van het afbouwen van de MKOB voor de koopkracht van ouderen met lage inkomens.

4. Uitvoering

De leden van de CDA-fractie vragen welke maatregelen nodig zijn om het onderhavige wetsvoorstel te kunnen uitvoeren.

Deze leden constateren voorts dat in het regeerakkoord is opgenomen dat de ingangsdatum van de AOW-leeftijd ook niet meer zal aanvangen op de 1ste van de maand, waarin iemand de pensioengerechtigde leeftijd bereikt, maar precies op de dag waarop iemand 65 jaar wordt. Heeft dit op enigerlei wijze ook gevolgen voor de verhoging van de AOW leeftijd naar 66 jaar? Wat zijn hiervoor de effecten voor gerelateerde maatregelen? Hoe hoog zijn de uitvoeringskosten in dit kader?

5. Financiële gevolgen

De leden van de CDA-fractie hebben vastgesteld dat het flexibel opnemen van het pensioen leidt tot mogelijke kasschuiven. Kan de regering garanderen dat deze schuiven in ieder budgetneutraal zullen zijn? Hoe wordt dit budgettair verwerkt?

Kan de regering nader toelichten of de geschetste financiering van de verhoging van het ouderdomspensioen is begroot met of zonder de jaarlijkse indexering?

Deze leden vragen voorts welke inkomenseffecten de regering verwacht van het afschaffen van de koopkrachttegemoetkoming en de ouderenkorting.

De leden van de SP-fractie vragen om een uitgebreide berekening van de koopkrachteffecten tussen 2013 en 2 040 voor 20 inkomensgroepen verdeeld op de schaal van onvolledige AOW tot € 80 000. Deze leden vragen om eveneens de onderbouwing hiervan te laten zien. Zij vragen om deze berekeningen te maken voor zowel alleenstaande als samenwonenden. De leden van de SP-fractie vragen hierbij ook de gemiddelde inkomensachteruitgang ten gevolge van het niet indexeren en korten van pensioenen te betrekken.

De leden van de SP-fractie vragen op welke wijze de doorbetaling vanaf 2020 met een jaar en vanaf 2025 met twee jaar van inkomensverzekeringen zoals de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, hiaatverzekeringen, arbeidsongeschiktheidspensioenen en arbeidsongeschiktheidverzekeringen voor zelfstandigen worden gefinancierd. Deze leden vragen of hierover afspraken zijn gemaakt met verzekeraars. Deze leden vragen voorts of het uitzonderen van bepaalde groepen van de verhoging van de AOW-leeftijd hiervoor een oplossing kan zijn. Zij vragen tevens om een overzicht van alle inkomensverzekeringen waarvoor een contractuele eindleeftijd van 65 jaar geldt. Deze leden vragen hoeveel personen dergelijke verzekeringen hebben en vragen om een inschatting van het benodigde bedrag om dit inkomensgat te dichten.

De leden van de SP-fractie vragen naar een uitgebreide financiële onderbouwing van de bijdrage van de voorgestelde maatregelen aan het houdbaarheidstekort. Deze leden vragen hierbij om prognoses van de stijgende uitkeringslasten van alle uitkeringen, behalve de AOW. Deze leden vragen voorts een prognose van de bijdrage aan de verhoging van de arbeidsparticipatie.

De leden van de SP-fractie constateren dat de introductie van de vervroegde uittreding (VUT) ertoe heeft geleid dat het WAO-risico minder verbonden is met de leeftijd. Deze leden vragen of dit juist is en welke gevolgen de verhoging van de AOW-leeftijd heeft op de toekomstige WIA- instroom. Deze leden vragen voorts of hiermee rekening is gehouden bij de extra uitgaven aan sociale zekerheid door de verhoging van de AOW-leeftijd. De leden vragen hoeveel die extra uitgaven zijn.

Deze leden vragen welke kosten er verbonden zijn aan het een jaar langer doorbetalen van de partnertoeslag voor bestaande gevallen.

De leden van de SP-fractie constateren dat het verschuiven van de AOW-opbouwperiode nadelig is voor personen, die voor hun 66ste en later 67ste levensjaar naar het buitenland emigreren. Deze leden constateren tevens dat mensen die AOW-rechten hebben ingekocht voor de periode tussen het 15de en 16de levensjaar deze premie voor niets hebben betaald. De leden van de SP-fractie verzoeken de regering het wetsvoorstel zodanig aan te passen zodat deze benadeling wordt opgeheven.

Deze leden constateren dat veel 65-plussers heel belangrijk zijn in het vrijwilligerswerk en mantelzorg. De kosten om dit belangrijke werk door betaalde krachten uit te laten voeren zijn niet meegenomen in de berekening van hoeveel geld de voorgestelde verhoging van de AOW-leeftijd oplevert. De leden van de SP-fractie vragen de regering hiernaar onderzoek te doen en dit te betrekken bij de berekeningen.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen een reactie op de vraagtekens, die de Raad van State heeft gezet bij het budgettaire plaatje van het onderhavige wetsvoorstel. Is het waar dat de regering ermee rekening houdt dat de pensioenpremies lager zullen worden vastgesteld nu de pensioenleeftijd omhoog gaat? In hoeveel gevallen schat de regering in dat de pensioenpremie echt omlaag kan nu de pensioenfondsen er zo slecht voor staan? Is er aanleiding tot een bijstelling van deze budgettaire raming?

Deze leden vragen wat de effecten zouden zijn op de arbeidsparticipatie en wat de budgettaire effecten zouden zijn als toch wordt overgegaan tot het aanscherpen van het Witteveenkader, zoals oorspronkelijk werd voorgesteld in het wetsvoorstel verhoging AOW-leeftijd naar 66 jaar? Waarom is hiervoor niet gekozen?

Zij vragen voorts wat de houdbaarheidseffecten zijn van de toezeggingen van de regering over de doorwerkbonus aan de leden van de PvdA-fractie?

De leden van de ChristenUnie-fractie stellen vast dat de regering uitgaat van een verbetering van de houdbaarheid met 0,7%, terwijl het CPB in het rapport «Vergrijzing verdeeld» uit 2010 aangeeft dat het houdbaarheidstekort op de overheidsfinanciën als gevolg van de vergrijzing 4,5% is. Waarom vindt de regering een bijdrage van 0,7% aan de verbetering van het houdbaarheidstekort voldoende?

Deze leden vragen voorts of de regering overweegt om maatregelen te treffen als blijkt dat er negatieve koopkrachteffecten ontstaan. Zo nee, waarom overweegt de regering dit niet?

6. Overig

De leden van de PvdA-fractie vragen de regering in te gaan op het commentaar van de Stichting van de Arbeid betreffende het wel of niet respecteren van de premieneutraliteitsregel in het onderhavige wetsvoorstel. Dit commentaar staat vermeld in het uitwerkingsmemorandum van het pensioenakkoord.

Deze leden wijzen erop dat in het debat met de Tweede Kamer over het pensioenakkoord op 15 september 2011 heeft de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid het volgende gezegd over de extra inkomensafhankelijke werkbonus: «Het bedrag van 40 mln. is een eerste stap. Het uiteindelijke bedrag zal naar mijn inschatting aanmerkelijk hoger liggen.» Kan de regering toelichten waarom er in het huidige wetsvoorstel in dit verband wordt gesproken over «maximaal 40 miljoen»? Indien dit een eerste stap is, wanneer volgen dan vervolgstappen en welke vervolgstappen zijn dat dan?

De leden van de CDA-fractie vragen wat de consequenties zijn als de voorgestelde wijzigingen niet op 1 januari 2013 of 1 januari 2014 in werking treden?

Deze leden stellen voorts vast dat de regering toelicht dat enkele onderdelen van het wetsvoorstel later dan 1 januari 2013 in werking zullen treden. Welke onderdelen zijn dat? Wat is hiervoor de reden? Welke consequenties verwacht de regering hiervan?

Is het waar dat de invoeringstermijn van het onderhavige wetsvoorstel acht maanden bedraagt?

Deze leden wijzen erop dat het verhogen van de pensioenleeftijd, weliswaar ook elders in Europa gebeurt, maar helaas niet op parallelle wijze. Dit speelt bijvoorbeeld in de relatie met Duitsland. Dit leidt er mogelijk toe dat grensarbeiders met aanzienlijke inkomstenverliezen geconfronteerd zullen worden. Grensarbeiders zullen gedurende een aantal jaar dan ook slechts van een ouderdomspensioen moeten rondkomen. In hoeverre zijn er effecten te verwachten van de verhoging van de AOW-leeftijd van 65 naar 66 jaar voor de grensregio’s in het kader van Europese richtlijnen? Hierbij dient naar de mening van de leden van de CDA-fractie ook gedacht te worden aan problemen met verzekeringen. Deze leden vragen op welke wijze de regering daarmee rekening heeft gehouden. Graag ontvangen zij een reactie van de regering op dit punt.

De leden van de CDA-fractie vragen of de regering heeft overwogen om behalve de standaardregelingen, die gebaseerd zijn op doorsneepremie en doorsnee-opbouw, ook een nieuwe regeling te introduceren, die is gebaseerd op doorsneepremie, maar met een degressieve opbouw voor een middelloonregeling, dat wil zeggen met een hogere opbouw voor jongere cohorten? Wat zijn de overwegingen van de regering geweest om dit al dan niet te doen?

De leden van de SP-fractie constateren dat in het wetsvoorstel er een aantal toezeggingen aan de leden van de PvdA-fractie is gedaan. Deze leden vragen naar de exacte inhoud en financiële omvang van deze toezeggingen.

De leden van de SP-fractie vragen of er gebruik kan worden gemaakt van de arbeidskorting indien iemand op 65-jarige leeftijd stopt met werken wanneer de AOW-leeftijd verhoogd is en in dat jaar € 10 000 uit de Vitaliteitsregeling opneemt.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen hoe de regering gaat zorgen voor een tijdige en duidelijke communicatie van alle verschillende wijzigingen in het onderhavige wetsvoorstel en de in te dienen samenhangende wetsvoorstellen?

De voorzitter van de commissie,

Van Gent

De adjunct-griffier van de commissie,

Lips


X Noot
1

Samenstelling:

Leden: Gent, W. van (GL), voorzitter, Hamer, M.I. (PvdA), Sterk, W.R.C. (CDA), Smeets, P.E. (PvdA), Hijum, Y.J. van (CDA), Omtzigt, P.H. (CDA), Koşer Kaya, F. (D66), Ulenbelt, P. (SP), Ortega-Martijn, C.A. (CU), Dijck, A.P.C. van (PVV), ondervoorzitter, Spekman, J.L. (PvdA), Vermeij, R.A. (PvdA), Ouwehand, E. (PvdD), Karabulut, S. (SP), Lodders, W.J.H. (VVD), Dijkgraaf, E. (SGP), Azmani, M. (VVD), Koolmees, W. (D66), Jong, L.W.E. de (PVV), Klaver, J.F. (GL), Huizing, M.E. (VVD), Besselaar, I.H.C. van den (PVV) en Berckmoes-Duindam, Y. (VVD).

Plv. leden: Voortman, L.G.J. (GL), Heijnen, P.M.M. (PvdA), Uitslag, A.S. (CDA), Klijnsma, J. (PvdA), Biskop, J.J.G.M. (CDA), Smilde, M.C.A. (CDA), Dijkstra, P.A. (D66), Kooiman, C.J.E. (SP), Schouten, C.J. (CU), Fritsma, S.R. (PVV), Çelik, M. (PvdA), Dijsselbloem, J.R.V.A. (PvdA), Thieme, M.L. (PvdD), Gesthuizen, S.M.J.G. (SP), Neppérus, H. (VVD), Staaij, C.G. van der (SGP), Aptroot, Ch.B. (VVD), Pechtold, A. (D66), Klaveren, J.J. van (PVV), Sap, J.C.M. (GL), Straus, K.C.J. (VVD), Mos, R. de (PVV) en Harbers, M.G.J. (VVD).

Naar boven