Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
|---|---|---|---|
| Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2020-2021 | 33037 nr. V |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
|---|---|---|---|
| Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2020-2021 | 33037 nr. V |
Vastgesteld 22 oktober 2020
De leden van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat / Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit2 hebben kennisgenomen van de brief3 van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 20 juli jl. inzake diverse toezeggingen over het mestbeleid, onder meer over het plan van aanpak, derogatie en de waterkwaliteit onder derogatiebedrijven.
Naar aanleiding hiervan is op 25 september 2020 een brief gestuurd aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.
De Minister heeft op 21 oktober 2020 gereageerd.
De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.
De griffier van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat/Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, De Boer
Aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
Den Haag, 25 september 2020
De leden van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat / Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit hebben met belangstelling kennisgenomen van uw brief4 van 20 juli jl. inzake diverse toezeggingen over het mestbeleid, onder meer over het plan van aanpak, derogatie en de waterkwaliteit onder derogatiebedrijven. De leden van de fractie van GroenLinks, mede namens de fractieleden van de SP en de Partij voor de Dieren, en van de fractie van de SGP hebben naar aanleiding hiervan enkele vragen en opmerkingen.
Vragen van de leden van de fractie van GroenLinks, mede namens de fractieleden van de SP en de Partij voor de Dieren
De leden van de GroenLinks-fractie danken u voor de informatie over het mestbeleid en hebben naar aanleiding hiervan, mede namens de fractieleden van de SP en de Partij voor de Dieren een aantal vragen. Op welke wijze bereid u zich voor op de effecten van droogte op het mestbeleid en in het bijzonder voor bedrijven met derogatiestatus? Hoe bent u van plan bedrijven te helpen om meer ruimte te creëren om natuurlijke ontwikkelingen, zoals meteorologische incidenten, op te vangen zonder meteen in de problemen te komen?
In uw brief schrijft u dat de gevolgen van de stikstofproblematiek op milieu en waterkwaliteit met de Europese Commissie onderwerp van gesprek zijn geweest. Kunt u aangeven wat precies de vragen van de Commissie waren? Kunt u aangeven welke risico’s uit deze vragen kunnen voortvloeien voor de volgende derogatieperiode: voor de bedrijven die wel een derogatiestatus hebben en bedrijven die dat niet hebben? Kunt u daarbij aangeven welke aanvullende voorwaarden de Commissie heeft gesteld ten aanzien van hogere ammoniakemissies?
Vragen van de leden van de fractie van de SGP
De leden van de SGP-fractie hebben enkele vragen over de verlenging van de derogatie van de Nitraatrichtlijn. Zij constateren dat er opnieuw extra voorwaarden zijn gekoppeld aan deelname aan de derogatie, gericht op het beperken van de emissie van ammoniak. Deze leden zijn van mening dat deze extra voorwaarden gericht op het reduceren van de ammoniakemissie ver afstaan van het doel van de Nitraatrichtlijn, het voorkomen van waterverontreiniging. Bent u het met deze constatering eens? Stikstof die vervliegt kan immers niet meer uitspoelen, terwijl de depositie op oppervlaktewater beperkt is. Wilt u een juridische onderbouwing geven van de bevoegdheid om op grond van de Nitraatrichtlijn deze voorwaarden te stellen?
Tevens ontvangen deze leden graag meer inzicht in het verloop van de derogatieonderhandelingen op dit punt. Wie heeft deze voorwaarden als eerste op tafel gelegd, welke argumenten heeft de Europese Commissie gebruikt om deze voorwaarden aan de derogatie toe te voegen. En hoe is hier vanuit Nederland op gereageerd?
De leden van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat / Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit zien uw reactie met belangstelling tegemoet en ontvangen deze graag uiterlijk 23 oktober 2020.
Voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat / Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, N.J.J. van Kesteren
Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 21 oktober 2020
Hierbij stuur ik u de beantwoording van de vragen van de leden van de fractie van GroenLinks, mede namens de leden van de fracties van SP en van de Partij voor de Dieren, en de leden van de fractie van de SGP over mijn brief «diverse toezeggingen mestbeleid» van 20 juli jongstleden.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten
1
Op welke wijze bereidt u zich voor op de effecten van droogte op het mestbeleid en in het bijzonder voor bedrijven met derogatiestatus?
Antwoord
Langere perioden van droogte komen de laatste jaren steeds vaker voor en droogte kan een negatief effect op de waterkwaliteit hebben. De derogatierapportage 2018 van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) (Kamerstuk 33 037, nr. S) laat zien dat de lokale droogte in 2017 en de nationale droogte in 2018 een incidenteel effect hebben op de waterkwaliteit, welke niet leidt tot een trendbreuk.
De waterkwaliteit onder derogatiebedrijven is over het algemeen beter dan onder niet-derogatiebedrijven. Echter droogte kan een negatief effect op de waterkwaliteit hebben onder alle bedrijven. Dit is aanleiding geweest de Commissie Deskundigen Meststoffenwet (hierna: CDM) te vragen advies uit te brengen over mogelijkheden om structureel beter om te gaan met de effecten van droogte op de waterkwaliteit. Dit advies wordt op korte termijn verwacht. Dit advies betrek ik bij de invulling van het zevende actieprogramma Nitraatrichtlijn (hierna: 7e AP), die ik ter hand heb genomen en waarmee ik beoog tot een verdere verbetering van de waterkwaliteit te komen. De looptijd van dit actieprogramma is van 1 januari 2022 tot en met 31 december 2025. In mijn contouren op het toekomstig mestbeleid (Kamerstuk 33 037, nr. U) heb ik aangegeven dat een gebiedsgerichte aanpak nodig is om in de gebieden waar de waterkwaliteit achterblijft, de doelstelling te kunnen behalen. De droogte vergroot deze opgave. Dit geldt voor alle bedrijven in de droogtegevoelige gebieden, of zij nu gebruik maken van derogatie of niet. Bij de uitwerking van het 7e AP zal ik dan ook uitdrukkelijk aandacht besteden aan hoe om te gaan met de effecten van droogte op de waterkwaliteit.
2
Hoe bent u van plan bedrijven te helpen om meer ruimte te creëren om natuurlijke ontwikkelingen, zoals meteorologische incidenten, op te vangen zonder meteen in de problemen te komen?
Antwoord
In mijn antwoord op de voorgaande vraag heb ik aangegeven hoe ik in het 7e AP om wil gaan met de droogteproblematiek. Overigens wil ik er op wijzen dat een boer vanuit zijn vakmanschap ook zelf in kan spelen op natuurlijke ontwikkelingen die zich kunnen voordoen. Daarnaast kan een boer gebruikmaken van de brede weersverzekering om zich tegen schade aan gewassen door extreme en ongunstige weersomstandigheden te verzekeren.
3
In uw brief schrijft u dat de gevolgen van de stikstofproblematiek op milieu en waterkwaliteit met de Europese Commissie onderwerp van gesprek zijn geweest. Kunt u aangeven wat precies de vragen van de Commissie waren?
Antwoord
De derogatie aan Nederland voor de periode 2020–2021 betreft een verlenging van de derogatie 2018–2019 met enkele additionele voorwaarden. De Europese Commissie heeft gevraagd naar een zo actueel mogelijk inzicht in de waterkwaliteit onder derogatiebedrijven. Ook heeft de Europese Commissie vragen gesteld over recente ontwikkelingen in Nederland die gevolgen kunnen hebben voor de waterkwaliteit. Dit betrof enerzijds de stikstofproblematiek in Nederland en anderzijds de lokale droogte in 2017 en nationale droogte in 2018.
4
Kunt u aangeven welke risico’s uit deze vragen kunnen voortvloeien voor de volgende derogatieperiode: voor de bedrijven die wel een derogatiestatus hebben en bedrijven die dat niet hebben?
Antwoord
Ik richt me in de komende periode op het traject om tot een invulling van het 7e AP te komen dat per 2022 van start kan gaan. Dit actieprogramma zal de basis vormen om bij de Europese Commissie een verzoek tot verlenging van de derogatie in te kunnen indienen. Op grond van het 7e AP kan Nederland desgewenst een derogatieaanvraag indienen die afwijkt van de huidige beschikking en hierover zal een nieuwe gespreksronde met de Europese Commissie plaatsvinden, waarbij het voor de hand ligt dat de Europese Commissie wederom zal vragen om een zo actueel mogelijk inzicht in de milieusituatie in Nederland. Ik verwacht niet dat de vragen die de Europese Commissie heeft gesteld in aanloop naar de derogatiebeschikking 2020–2021 bijzondere risico’s met zich brengen voor een volgende derogatieperiode.
5
Kunt u daarbij aangeven welke aanvullende voorwaarden de Commissie heeft gesteld ten aanzien van hogere ammoniakemissies?
Antwoord
Ten eerste zijn in de derogatiebeschikking 2020–2021 verplichtingen opgenomen ter vermindering van ammoniakemissie bij mestaanwending. Deze verplichtingen komen deels overeen met de reeds bestaande verplichtingen in de Nederlandse regelgeving ten aanzien van emissiearme aanwending en brengen dus geen nieuwe verplichtingen voor de sector met zich mee. Daarnaast is een bepaling opgenomen waarin de Europese Commissie de voorwaarde stelt dat bij toepassing van de sleepvoetbemester op derogatiebedrijven op klei- en veengronden de mest alleen mag worden aangewend wanneer de buitentemperatuur 20°C of lager is.
Ook heeft de Europese Commissie middels de derogatiebeschikking 2020–2021 in artikel 9 tweede lid bepaald dat bedrijven die deelnemen aan de Vrijstellingsregeling bovengronds aanwenden van runderdrijfmest 2019–2023 niet aan de voorwaarden zoals gesteld in de beschikking voldoen wat betreft emissiearme aanwending en dus geen gebruik meer kunnen maken van de derogatie met ingang van 2021. Omdat het uitrijdseizoen dit jaar inmiddels vergevorderd was en deelnemers aan de Vrijstellingsregeling bij aanvang van het uitrijdseizoen niet konden voorzien dat dit gevolgen zou hebben voor gebruikmaking van de derogatie, heb ik bij de Europese Commissie bepleit dat 2020 gezien moet worden als overgangsjaar. De Europese Commissie is hierin meegegaan. Met ingang van 2021 zullen boeren echter wel de keuze moeten maken tussen ofwel deelname aan derogatie ofwel aan de Vrijstellingsregeling bovengronds aanwenden van runderdrijfmest.
Tot slot is als voorwaarde opgenomen dat deelnemers aan derogatie voor het einde van dit jaar gecoacht zullen worden over de stikstofmaatregelen van het Kabinet. Ik ben voornemens deze bedrijven specifiek te informeren via een nieuwsbrief en ik zal RVO.nl bij de uitvoering betrekken.
Vragen van de leden van de fractie van de SGP
1
De leden van de SGP-fractie hebben enkele vragen over de verlenging van de derogatie van de Nitraatrichtlijn. Zij constateren dat er opnieuw extra voorwaarden zijn gekoppeld aan deelname aan de derogatie, gericht op het beperken van de emissie van ammoniak. Deze leden zijn van mening dat deze extra voorwaarden gericht op het reduceren van de ammoniakemissie ver afstaan van het doel van de Nitraatrichtlijn, het voorkomen van waterverontreiniging. Bent u het met deze constatering eens? Stikstof die vervliegt kan immers niet meer uitspoelen, terwijl de depositie op oppervlaktewater beperkt is. Wilt u een juridische onderbouwing geven van de bevoegdheid om op grond van de Nitraatrichtlijn deze voorwaarden te stellen?
Antwoord
Uit het advies van de CDM over de milieueffecten bij geen derogatie5 blijkt dat derogatie positieve effecten heeft op de waterkwaliteit, het klimaat en de agrobiodiversiteit. Daar staat tegenover dat een derogatie kan leiden tot een hogere ammoniakemissie vanwege de hogere toegestane dierlijke mestgift. Deze emissie kan uiteindelijk neerslaan op het water en daarmee gevolgen hebben voor de waterkwaliteit. Dat maakt dat de Europese Commissie van mening is dat zij bevoegd is nadere voorwaarden op grond van de Nitraatrichtlijn te stellen om de depositie van ammoniak terug te dringen ten behoeve van de waterkwaliteit. De Europese Commissie heeft dit beschreven in overweging 16 van de derogatiebeschikking6 en Nederland is gehouden aan verankering hiervan in de nationale regelgeving7.
2
Tevens ontvangen deze leden graag meer inzicht in het verloop van de derogatieonderhandelingen op dit punt. Wie heeft deze voorwaarden als eerste op tafel gelegd, welke argumenten heeft de Europese Commissie gebruikt om deze voorwaarden aan de derogatie toe te voegen. En hoe is hier vanuit Nederland op gereageerd?
Antwoord
Zoals ik in de beantwoording van een soortgelijke vraag van de leden van de GroenLinks-fractie heb aangegeven, heeft de Europese Commissie in de besprekingen over verlenging van de derogatie 2020–2021 gevraagd naar de recente ontwikkelingen die van invloed kunnen zijn op de waterkwaliteit in Nederland. Op de juridische argumenten ten aanzien van de nadere voorschriften die de Europese Commissie ter vermindering van depositie van ammoniak ten behoeve van de waterkwaliteit in de derogatie heeft gesteld, ben ik in de beantwoording op eerdere vragen van uw leden ingegaan. Voor de inhoudelijke onderbouwing hiervan beriep de Europese Commissie zich op wetenschappelijke onderzoeken. In de gesprekken waren Nederland en de Europese Commissie het echter oneens over de mate waarin aan de aanvullende voorwaarden, met name ten aanzien van de door de Europese Commissie gestelde voorwaarde dat bij toepassing van de sleepvoetbemester op derogatiebedrijven op klei- en veengronden de mest alleen mag worden aangewend wanneer de buitentemperatuur 20 °C of lager is, een wetenschappelijke basis ten grondslag ligt. Ik ben dan ook niet blij met die voorwaarde en dit is in de onderhandelingen met de Europese Commissie gedeeld. In de context van de onderhandelingen en de gewenste duidelijkheid over de verlenging van de derogatie was dit echter het maximaal haalbare.
Samenstelling:
Koffeman (PvdD), Faber-van de Klashorst (PVV), Van Strien (PVV), Gerkens (SP), Atsma (CDA), N.J.J. van Kesteren (CDA) (voorzitter), Pijlman (D66), Schalk (SGP), Klip-Martin (VVD), Van Rooijen (50PLUS), Van Ballekom (VVD), De Blécourt-Wouterse (VVD), Crone (PvdA), Dessing (FVD), Gerbrandy (OSF), Van Gurp (GL), Huizinga-Heringa (CU), Kluit (GL), van der Linden (FVD) (ondervoorzitter), Meijer (VVD), Otten (Fractie-Otten), Van Pareren (FVD), Prins-Modderaar (CDA), Recourt (PvdA), Vendrik (GL), Van der Voort (D66)
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33037-V.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.