33 037 Mestbeleid

Nr. 379 BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 20 november 2020

Met deze brief informeer ik u over adviezen van de Commissie Deskundigen Meststoffenwet (CDM) met betrekking tot het mestbeleid. Hierbij bied ik u drie adviezen aan1 en geef ik aan welke vervolgstappen ik voorzie.

Advies «Effect van mesttoediening op regenwormen als voedsel voor weidevogels»

Naar aanleiding van de motie van het lid De Groot (Kamerstuk 26 407, nr. 121) waarmee uw Kamer gevraagd heeft om een weidevogelbestendig mestbeleid, heb ik de CDM gevraagd om een advies hierover uit te brengen. In dit eerste advies heeft de CDM een verkennende literatuurstudie uitgevoerd naar de mogelijke effecten van het mestbeleid en de mesttoedieningswijze op het voorkomen van regenwormen in de bodem als voedsel voor weidevogels. Daarnaast heeft de CDM in het advies een verkennende analyse gedaan naar de overige effecten van het mestbeleid die invloed kunnen hebben op weidevogels.

De CDM geeft aan dat er weinig systematisch onderzoek is geweest naar het effect dat het mestbeleid (gebruiksnormen, emissiearme mesttoediening en periode van mesttoediening) heeft op regenwormen en weidevogels. Binnen de bestaande kennis zijn er geen empirische aanwijzingen die aantonen dat er een effect is op regenwormen en weidevogels.

In de vervolgfase worden de resultaten van het CDM-advies voorgelegd aan een praktijkpanel met ervaringsdeskundigen. In dit praktijkpanel zullen onder andere boeren en vertegenwoordigers van natuurorganisaties plaatsnemen. Het panel zal worden geconsulteerd over het effect van de factoren die geïdentificeerd zijn en de samenhang ertussen, waarbij de toepasbaarheid in de praktijk van mogelijke maatregelen centraal staat. De resultaten zal de CDM gebruiken voor het opstellen van een definitief advies over hoe een meer weidevogelbestendig mestbeleid gerealiseerd zou kunnen worden. Met het praktijkpanel en het RIVM wil ik verkennen of – aansluitend bij het advies van de CDM op dit punt – monitoring in het Landelijk Meetnet Effecten Mestbeleid (LMM) haalbaar is. De conclusies van het definitieve advies worden meegenomen in het uitwerken van de contouren van het toekomstig mestbeleid. Vooral de grondgebonden veehouderij speelt een belangrijke rol in het behoud van de weidevogels op grasland. Vooruitlopend wil ik wel alvast een aantal stappen zetten om waar het nu al mogelijk is te werken aan een weidevogelbestendig mestbeleid. Zo worden bij het opstellen van het 7e actieprogramma Nitraatrichtlijn maatregelen verkend, zoals het stimuleren van organisch stofrijke meststoffen, die een positieve impact hebben op het vóórkomen van regenwormen.

Onder boeren leven veel vragen over het effect van emissiearme mesttoedieningstechnieken op bodemleven en weidevogels. Om meer inzicht te verkrijgen in de effecten wil ik een breed onderzoek naar mesttoedieningsmethoden en mestkwaliteit uit laten voeren. In mijn brief van 21 november 2019 (Kamerstuk 33 037, nr. 367) heb ik aangekondigd een vervolgonderzoek te laten doen naar de effecten van mesttoedieningsmethode op ammoniak, bodemkwaliteit en stikstofbenutting. Ik wil het effect op weidevogels en biodiversiteit laten meenemen in dit onderzoek. Dit onderzoek start met een verkennende analyse waarbij alle bestaande wetenschappelijke kennis in beeld wordt gebracht. Hierbij zal ook, voor die aspecten waarover de kennis nog ontbreekt, een plan van aanpak worden opgesteld over hoe dit in een onderzoek nader systematisch onderzocht zou kunnen worden. Bij het opstellen van het plan zullen onder andere de Technische Commissie Bodem, de Vereniging voor Behoud van Boer en Milieu, Netwerk Grondig, de Vereniging Noordelijke Friese Wouden en een multidisciplinair team van onderzoekers worden betrokken. Ik verwacht in 2021 te kunnen starten met het onderzoek.

Advies «Bouwplan en nitraatuitspoeling»

Ook stuur ik uw Kamer een advies van de CDM wat ziet op de relatie tussen bouwplannen en nitraatuitspoeling. Ik heb dit advies gevraagd naar aanleiding van verschillende gesprekken die ik heb gevoerd met belanghebbenden in het kader van het toekomstig mestbeleid. Ik ben er hierbij op gewezen dat het aandeel melkveehouderij met derogatie meer afneemt in de provincie Noord-Brabant dan in de rest van Nederland. Dit wordt ook bevestigd door een onderzoek dat Wageningen Economic Research heeft uitgevoerd.2 Daardoor zou het areaal grasland kunnen afnemen en het areaal intensieve uitspoelingsgevoelige akker- en tuinbouw kunnen toenemen. Naar aanleiding van mijn vraag heeft de CDM een verkennende analyse uitgevoerd naar de relatie tussen bouwplan en nitraatuitspoeling, als functie van grondsoort en regio.

Indicatieve berekeningen op basis van de huidige landbouwpraktijk en gebruiksvoorschriften van de CDM geven aan dat het huidige areaal uitspoelingsgevoelige gewassen in de regio «zand zuid» met de helft dient af te nemen om een nitraatconcentratie van minder dan 50mg/l in het bovenste grondwater te realiseren, bij gegeven stikstofgebruiksnormen. Het areaal uitspoelingsgevoelige gewassen in het lössgebied dient met ongeveer een derde te worden verminderd. Vooral snijmais draagt bij aan het areaal uitspoelingsgevoelige gewassen. Snijmaïs heeft een relatief hoge opbrengst en draagt bij aan beperking van de stikstofexcretie door rundvee en de ammoniakemissie uit de rundveehouderij. De CDM geeft als alternatief om zeer vroege snijmaisrassen te telen in combinatie met een vroegtijdig gezaaid nagewas. Dit gaat waarschijnlijk iets ten koste van de opbrengst, maar vermindert de uitspoeling van nitraat. Aardappelen en groenten zouden vervangen kunnen worden door granen en overige minder uitspoelingsgevoelige akkerbouwgewassen. Dit heeft forse negatieve financiële consequenties voor telers.

Het advies betreft een indicatieve analyse en gaat uit van de huidige landbouwpraktijk. Desalniettemin geeft dit advies een goede schets van de opgave en een helder signaal: we zullen flinke stappen moeten zetten gedurende de komende actieprogramma’s Nitraatrichtlijn om de doelen voor grondwaterkwaliteit in dit gebied te behalen, en tevens voor de oppervlaktewaterdoelen. In het 7e actieprogramma Nitraatrichtlijn wil ik, in lijn met hetgeen geschetst in de contouren voor het toekomstige mestbeleid, invulling geven aan deze opgave door boeren aan te zetten tot het nemen van maatregelen om uitspoeling te verminderen. In het 8e actieprogramma komt, bij onvoldoende resultaat, mogelijk aanpassing van het bouwplan in zicht. Zoals toegezegd in het AO Mestbeleid van 4 november jl. informeer ik u begin 2021 nader over de invulling van dit actieprogramma (Kamerstuk 33 037, nr. 377).

Advies «Structureel omgaan met droogte in het mestbeleid»

Zoals aangekondigd (Kamerstuk 33 937, nr. 376) stuur ik u hierbij het advies van de CDM over hoe structureel omgegaan kan worden met droogte in het mestbeleid om effecten van droogte op de waterkwaliteit te voorkomen. De CDM is gevraagd om hierover advies te geven in voorbereiding op de situatie waarin aanhoudende droogte vaker voorkomt. Door droogte nemen de nitraat-, stikstof- en fosforconcentraties in het water dat uit de wortelzone spoelt toe. Deze toename wordt veroorzaakt door een combinatie van factoren, te weten achterblijvende gewasgroei en daardoor een hoger stikstof en/of fosfaatoverschot in de bodem, de «indikking» van uitspoelingswater, veranderingen in biologische processen in bodem en sloot en veranderingen van transportroutes naar grond- en oppervlaktewater (ontstaan van scheuren).

De CDM maakt in haar advies onderscheid in «aanhoudende» droogte en «structurele» droogte. Aanhoudende droogte is in het advies gedefinieerd als een oplopend neerslagtekort tijdens het groeiseizoen. Structurele droogte is gedefinieerd als een opeenvolging van relatief droge jaren. De CDM identificeert drie factoren die bepalend zijn voor de ernst van de droogte, namelijk de grootte van het neerslagtekort, het vochtleverend vermogen van de bodem en het gewastype. De in het advies voorgestelde maatregelen gaan ook verder dan het mestbeleid, zoals hydrologische maatregelen in het waterbeheer, verbeteren van efficiënt watergebruik en het telen van meer droogte bestendige gewassen. De geadviseerde mogelijke incidentele en structurele maatregelen ten aanzien van bemesting, bijvoorbeeld uitbreiden van mestopslag en meenemen van de stikstofvoorraad in de bodem bij bemesting, behoeven verdere uitwerking in het kader van het 7de met doorkijk naar het 8ste actieprogramma Nitraatrichtlijn.

Daarbij wil ik verkennen hoe de door de CDM voorgestelde categorisering van aanhoudende en structurele droogte en de hierbij bepalende factoren meegenomen kunnen worden in bestaande monitoring als mogelijke basis voor het mestbeleid.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten

Naar boven