33 037 Mestbeleid

Nr. 290 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 4 juli 2018

De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de brief van 16 mei 2018 inzake de impact van het fosfaatrechtenstelsel op bedrijfsniveau (Kamerstuk 33 037, nr. 285).

De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 21 juni 2018. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Kuiken

Adjunct-griffier van de commissie, Konings

Vraag 1

Is de veronderstelling juist dat in 2018 nog geen fosfaatruimte uit de fosfaatbank toegekend zal worden, omdat de betreffende regeling nog niet afgerond is en om hoeveel fosfaatruimte zal het naar verwachting gaan?

Antwoord

De regeling voor de opzet van de fosfaatbank wordt op dit moment voorbereid. Zoals ik bij brief van 29 maart 2018 (Kamerstuk 33 037, nr. 281) aan uw Kamer heb gemeld, streef ik naar openstelling van de regeling per 1 september 2018. De openstellingsperiode zal waarschijnlijk 4 weken beslaan. In vervolg hierop dient een zorgvuldige beoordeling plaats te vinden. Ondernemers moeten bovendien eerder dan in de laatste maand van het kalenderjaar duidelijkheid hebben over de vraag of zij extra ruimte krijgen. Als dit niet het geval is, zouden zij nog in een zeer laat stadium rechten bij moeten kopen, of dieren moeten afstoten. Dit alles maakt dat ik er op dit moment vanuit ga dat in 2018 uit de fosfaatbank toegekende fosfaatproductieruimte, in het kalenderjaar 2019 kan worden benut. Daarbij wil ik de kanttekening plaatsen dat de fosfaatproductieruimte die uit de fosfaatbank kan worden toegekend, afhankelijk is van de ruimte die er is binnen de Europese kaders, zoals in mijn antwoorden bij het Schriftelijk Overleg van 30 mei 2018 vermeld (Kamerstuk 33 037, nr. 288). Daarnaast is de hoeveelheid fosfaatrechten in de fosfaatbank afhankelijk van de afroming van fosfaatrechten die gedurende het jaar verhandeld worden. Ik kan daarover nu dus nog geen uitsluitsel geven (voor de hoeveelheid rechten in de fosfaatbank tot nu toe verwijs ik naar het antwoord op vraag 9).

Vraag 2

Bent u voornemens melkveebedrijven met een proefstalstatus en latente stalruimte in verband met de invoering van het fosfaatrechtenstelsel tegemoet te komen via toekenning van fosfaatruimte uit de fosfaatbank dan wel via de knelgevallenregeling?

Antwoord

De fosfaatbank staat open voor iedereen die aan de voorwaarden voldoet. Dat betekent dat proefstalstatushouders evenals andere melkveehouders bij openstelling van de fosfaatbank een aanvraag kunnen indienen. Mits zij grondgebonden of jong en grondgebonden zijn. De proefstalstatus op zichzelf is hierbij geen onderscheidende factor.

Vraag 3

Heeft u het voornemen, gezien het feit dat de nationale fosfaatproductie in 2017 ruim onder het fosfaatplafond uitkwam (vijf miljoen kilogram lager) en de verwachting dat dit in 2018 ook het geval zal zijn, om niet elke kleine overschrijding van sectorale fosfaatplafonds aan te pakken door het toepassen van een generieke korting?

Antwoord

Door middel van de afspraken in het kader van het 6e Actieprogramma Nitraatrichtlijn is Nederland gehouden aan de sectorale productieplafonds. Bij een overschrijding van één van deze plafonds moet ik optreden. Het wettelijke instrument daarvoor is het toepassen van een korting op de fosfaatrechten (voor melkvee) en/of de dierrechten (voor varkens en pluimvee bij overgang).

Vraag 4

Hoeveel fosfaatproductie is naar verwachting gemoeid met de aangekondigde warme sanering van de varkenshouderij, los van de vraag van wat met de «vrijkomende» fosfaatruimte gedaan wordt?

Antwoord

Ik voer op dit moment intensief overleg met betrokken partijen (provincies, gemeenten, coalitie vitalisering varkenshouderij) over de invulling van de in het Regeerakkoord aangekondigde warme sanering van de varkenshouderij. Ik kan op dit moment nog niet vooruitlopen op de uitkomst van die overleggen. Naast genoemde overleggen zijn de Europese staatsteunkaders bepalend voor de reikwijdte en invulling van de maatregelen. Ik voer hierover op dit moment tevens verkennende gesprekken met het Directoraat-Generaal AGRI van de Europese Commissie. Zoals toegezegd zal ik uw Kamer voor het zomerreces informeren over een nadere invulling van de aangekondigde maatregelen.

Vraag 5

Overweegt u nog een aanpassing van de Meststoffenwet met het oog op een beter functioneren van het fosfaatrechtenstelsel, zoals het schrappen van de afroming bij beperkte leasetransacties om het melkveehouders makkelijker te maken aan het eind van het jaar de mestboekhouding rond te krijgen?

Antwoord

De afroming bij de overdracht van fosfaatrechten is bepalend voor de fosfaatproductieruimte die middels de fosfaatbank beschikbaar kan komen. Het schrappen van de afroming bij leasetransacties zou het effect van de fosfaatbank – het stimuleren van een grondgebonden melkveehouderij – verminderen. De Europese Commissie heeft bij haar goedkeuring op de staatssteunnotificatie van het stelsel het belang benadrukt van het stimuleren van grondgebondenheid middels de fosfaatbank. De genoemde aanpassing overweg ik daarom op dit moment niet.

Vraag 6

Is bij de onderhandelingen over de verlening van de derogatie gesproken over het verrekenen van in het buitenland afgezette mest van het fosfaatplafond aangezien die mest geen effect heeft op de waterkwaliteit in Nederland? Zo ja, hoe staat de Europese Commissie hiertegenover en bent u bereid om hiervoor te blijven pleiten in de besprekingen over het volgende actieprogramma?

Antwoord

Zoals ik in de aanbiedingsbrief bij het zesde actieprogramma Nitraatrichtlijn (Kamerstuk 33 037, nr. 250) heb aangegeven, heeft de Europese Commissie (EC) niet ingestemd met de wens onder strenge voorwaarden verwerkte mest in beperkte mate buiten beschouwing te laten bij het vaststellen van de naleving van de sectorplafonds. De diensten van de EC zien dit als een verruiming van de sectorplafonds. Over deze wens is dan ook niet verder gesproken in de onderhandelingen over derogatie. Het opstellen van het zevende actieprogramma zal parallel lopen met de herbezinning op het mestbeleid. Op dit moment kan ik nog niet vooruitlopen op de inhoudelijke invulling daarvan.

Vraag 7

Behoort structurele verdere aanscherping van het fosforgehalte in voer tot de mogelijkheden? Zo ja, heeft dit gevolgen voor de diergezondheid en hoeveel fosfaat kan hier maximaal structureel mee worden bespaard?

Antwoord

In de overeenkomst met de veevoederindustrie is een maximum bruto fosfor-gehalte van gemiddeld 4,3 g/kg óf een maximum fosfor/ruw-eiwitratio van gemiddeld 2,2 over het totale assortiment melkveemengvoeders overeengekomen. Omdat gemiddelde normen worden gehanteerd, kan op bedrijfsniveau maatwerk worden geleverd zodanig dat de diergezondheid en het dierenwelzijn niet in het gedrang komen. Verdere aanscherping van het fosforgehalte in het veevoer is daarom vrijwel niet mogelijk.

Vraag 8

Bent u bereid het eenmalig toe te staan om een hoeveelheid productierechten om te zetten in fosfaatrechten (zie de motie van de leden Geurts en Dijkgraaf, Kamerstukken 34 532 en 34295, nr. 76)?

Antwoord

Het omzetten van varkens- en pluimveerechten naar fosfaatrechten betekent feitelijk een ontschotting tussen de verschillende sectoren. Momenteel overstijgt de hoeveelheid rechten het fosfaatproductieplafond voor de melkveehouderij. Zoals ik in mijn antwoorden bij het Schriftelijk Overleg van 30 mei 2018 (Kamerstuk 33 037, nr. 288) heb vermeld, heeft de Europese Commissie aangegeven dat de hoeveelheid verstrekte fosfaatrechten het sectorale fosfaatproductieplafond niet mag overschrijden. Het sectorale fosfaatproductieplafond is vastgelegd in het zesde Actie Programma Nitraatrichtlijn en bij de staatssteungoedkeuring op het fosfaatrechtenstelsel.

Vraag 9

Hoeveel fosfaatrechten zitten er inmiddels in de fosfaatbank?

Antwoord

Fosfaatrechten zijn vrij verhandelbaar. Bij iedere transactie wordt 10% van de overgedragen rechten afgeroomd. Overdracht van fosfaatrechten aan eerste-, tweede- of derdegraads bloed- of aanverwanten en door erfopvolging is bij wet vrijgesteld van de afroming bij overdracht. De afroming van 10% komt in de fosfaatbank. Tot en met 7 juni 2018 bevat de fosfaatbank bijna 145.000 kilogram fosfaatrechten, zie hiervoor ook het antwoord op vraag 37.

Vraag 10

Hoeveel fosfaatrechten verwacht u aan het einde van dit jaar in de fosfaatbank?

Antwoord

De omvang van het aantal kilogrammen fosfaat dat aan het einde van het jaar in de fosfaatbank is opgenomen, is mede afhankelijk van het aantal overdrachten dat met 10% is afgeroomd. Dit gaat om overdrachten waarbij geen sprake is van een overdracht van fosfaatrechten aan eerste-, tweede- of derdegraads bloed- of aanverwanten of als gevolg van erfopvolging.

De ontwikkeling van de handel in fosfaatrechten is afhankelijk van marktomstandigheden, deze laten zich lastig voorspellen. Er is daarom geen uitspraak te doen over het verwachte aantal kilogrammen fosfaat dat aan het eind van het jaar in de fosfaatbank zit.

Vraag 11

Kunt u toelichten of boeren met onvoldoende bezetting voor hun proefstal-beschikkingen deze beschikkingen kwijtraken? Zo ja, welke gevolgen heeft dat?

Antwoord

Boeren met een proefstalstatus raken hun proefstalbeschikking niet kwijt bij een onvoldoende bezetting. Indien de betreffende ondernemer door een onvoldoende stalbezetting niet aan zijn verplichtingen kan voldoen, behoudt hij de lagere emissiefactor die aan de proefstal is verbonden. De stal kan dan echter niet worden gebruikt ter ondersteuning van de bredere introductie van het betreffende stalconcept.

Vraag 12

Hoe kunnen boeren hun proefstalstatus behouden, terwijl in hun stal niet voldoende dieren zijn gehuisvest om representatieve metingen te kunnen doen en bent u bereid om te kijken of hier iets aan gedaan kan worden?

Antwoord

Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 49.

Vraag 13

Hoe lang is op dit moment de behandeltijd van de diverse zaken bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) en de rechtbank met betrekking tot bezwaar en beroep bij het fosfaatreductieplan en bij de melding knelgeval en bezwaar en beroep bij de beschikking fosfaatrechten?

Antwoord

RVO.nl heeft ruim 10.000 bezwaren ontvangen in het kader van de Regeling fosfaatreductieplan 2017. De doorlooptijd van de behandeling van deze bezwaren is gemiddeld 12 weken.

RVO.nl heeft ruim 5.900 bezwaren ontvangen tegen de beschikking tot vaststelling van het op het bedrijf rustende fosfaatrecht.

De doorlooptijd van de behandeling van deze bezwaren is gemiddeld 11 weken.

In het kader van het fosfaatrechtenstelsel zijn er reeds 2000 bezwaren behandeld en in 95% van de gevallen zijn deze bezwaren tijdig behandeld of is er met instemming van de ondernemer verder uitstel overeengekomen. Bij dossiers waarin ook een knelgeval speelt is veelal een langere termijn overeengekomen dan in reguliere dossiers.

Beroepen: Op 26 juli 2018 zijn zes beroepszaken bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) gepland in het kader van het fosfaatreductieplan. In één zitting worden voor deze zes beroepszaken de belangrijkste zaakoverstijgende onderwerpen behandeld. Doel hiervan is een oordeel te vormen over een aantal centrale vragen, dat als uitgangpunt kan dienen voor het vervolg. De behandeling van beroepen wordt daarom door het CBb aangehouden tot aan de uitspraak.

Bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) zijn 2490 knelgevallen gemeld in het kader van het fosfaatrechtenstelsel.

Circa 1690 knelgevallen-dossiers hebben naast een beroep op de knelgevallenvoorziening ook een bezwaarschrift ingediend tegen de initiële fosfaatrechtenbeschikking. Naar aanleiding van een uitspraak van het CBb op 2 mei 2018 moet het knelgeval tegelijk met het bezwaar worden behandeld. Het oordeel op de melding knelgeval zal meegenomen worden bij de beslissing op bezwaar. RVO.nl streeft ernaar om alle bezwaren waarbij ook sprake is van een knelgeval binnen de daarvoor gestelde termijn te behandelen en waar nodig zo spoedig mogelijk aanvullende informatie op te vragen. In die gevallen worden met de indieners veelal aanvullende afspraken gemaakt over de behandeltermijn.

Voor de circa 800 knelgevallen waarbij de relatie geen bezwaarschrift heeft ingediend tegen de initiële fosfaatrechtenbeschikking is de gemiddelde doorlooptijd circa 14 weken. Voor het beoordelen van de aanmelding is vaak aanvullende informatie nodig. De termijn waarbinnen deze aanvullende informatie wordt aangeleverd is van invloed op de behandeltermijn.

Vraag 14

Hoeveel melkveebedrijven zijn er al aangemerkt als knelgeval?

Antwoord

Er zijn 2490 knelgevallen gemeld in het kader van het fosfaatrechtenstelsel. Het merendeel van deze meldingen heeft betrekking op een melkveebedrijf.

De beoordeling van deze knelgevallen (eventueel in combinatie met de behandeling van bezwaar) vindt op dit moment plaats, hierdoor is het niet mogelijk om een volledig beeld te schetsen over het aantal melkveebedrijven dat als knelgeval aangemerkt wordt.

Voor de verdere beantwoording verwijs ik naar het antwoord op vraag 13.

Vraag 15

Op welke termijn verwacht u de 2.400 aanvragen voor de knelgevallenvoorziening beoordeeld te hebben?

Antwoord

Ik vind het belangrijk dat deze ondernemers snel weten waar zij aan toe zijn. In het belang van deze ondernemers moet deze duidelijkheid wel op basis van zorgvuldigheid worden verschaft. RVO.nl stelt alles in het werk om de grote hoeveelheid aanvragen zorgvuldig en binnen de wettelijke termijnen te behandelen. Wettelijk geldt een termijn van 8 weken, die eenmaal met 6 weken kan worden verlengd. Daar waar naast een knelgeval ook een bezwaar tegen de initiële fosfaatrechten beschikking is ingediend, zijn met de indieners aanvullende afspraken gemaakt over de behandeltermijn.

Vraag 16

Hebben alle bedrijven die niet binnen de termijn een reactie kregen na hun knelgevallenvoorziening-aanvraag een verzoek gehad voor aanvullende informatie? Zo nee, wat gaat u daaraan doen?

Antwoord

RVO.nl streeft ernaar om alle meldingen binnen de daarvoor gestelde termijn op te pakken en waar nodig aanvullende informatie op te vragen. Daar waar naast een knelgeval ook een bezwaar tegen de initiële fosfaatrechten beschikking is ingediend, zijn met de indieners aanvullende afspraken gemaakt over de behandeltermijn.

Vraag 17

Binnen welke termijn krijgen alle bedrijven die niet binnen de termijn een reactie kregen na hun

knelgevallenvoorziening-aanvraag een reactie?

Antwoord

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 16.

Vraag 18

Bent u bereid om fosfaat van de nertsenhouderij te laten kopen door de melkveehouderij? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Voor de fosfaatproductie in de nertsenhouderij geldt geen stelsel van productierechten. Deze fosfaatproductieruimte is daarmee dus niet verhandelbaar is. Bovendien heeft de Europese Commissie aangegeven dat de fosfaatproductie de melkveehouderij en de hoeveelheid verstrekte fosfaatrechten het sectorale fosfaatproductieplafond niet mogen overschrijden. Het overhevelen van fosfaatproductieruimte van de nertsenhouderij naar de melkveehouderij zou de overschrijding van het fosfaat productieplafond voor de melkveehouderij juist doen toenemen.

Vraag 19

Is het in rekening brengen van een derogatievergunning, terwijl de derogatie ten goede komt aan meer grasland, onder derogatiebedrijven de waterkwaliteit goed is en andere Europese landen hier geen vergoeding voor vragen, gerechtvaardigd?

Antwoord

Op grond van het profijtbeginsel wordt vanaf 2019 een vergoeding gevraagd aan de landbouwer die een derogatievergunning aanvraagt. Dit is gebruikelijk voor vergunningen en conform het kabinetsbeleid aangaande het doorrekenen van kosten, zoals neergelegd in het rapport «Maat houden» uit 2014. Daarin is tevens bepaald dat de vergoeding maximaal de werkelijke kosten bedraagt. De Nederlandse keuze om kosten voor vergunningen door te rekenen aan degene die daarvan profijt ondervindt, is nationaal beleid. In de afweging van belangen om de kosten vanaf 2019 door te rekenen is meegenomen dat de landbouwer die derogatie aanvraagt, daarvan zelf economisch en financieel voordeel heeft en zelf in staat is de keuze te maken om al dan niet derogatie aan te vragen.

Vraag 20

Wat kan u ertoe brengen om wel te starten met een duurzame en geborgde pilot Kringloopwijzer?

Antwoord

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn beantwoording bij het Schriftelijk Overleg van 30 mei 2018 (Kamerstuk 33 037, nr. 288). Ik heb hier aangegeven dat hoewel niet bij alle bedrijven die geblokkeerd zijn geweest in verband met de geconstateerde onregelmatigheden met de registraties van runderen in het Identificatie & Registratiesysteem sprake is geweest van opzet zijn er ook bedrijven waarbij dat wel degelijk het geval lijkt. Als het financieel gewin groot is, bestaat er nu eenmaal een prikkel om gegevens onjuist te registreren. Dit risico is ook aanwezig wanneer de Kringloopwijzer bepalend wordt voor de hoeveelheid geproduceerde mest. Daarbij geeft de NVWA aan dat de Kringloopwijzer op dit moment nog niet te handhaven is. Ik blijf met de sector in overleg over de ontwikkeling van de Kringloopwijzer, maar voorzie niet dat op korte termijn met een pilot Kringloopwijzer in relatie tot fosfaatrechten gestart kan worden.

Vraag 21

Wanneer verwacht u de derogatiebeschikking voor 2018–2019?

Antwoord

De derogatiebeschikking is op 31 mei 2018 verleend door de Europese Commissie en op 4 juni 2018 gepubliceerd. De beschikking met nummer (EU) 2018/820, is te vinden via: https://eur-lex.europa.eu/legal-content/EN/TXT/?uri=OJ:L:2018:137:TOC

Vraag 22

Wat is het tijdspad voor de onderhandelingen over het volgende actieprogramma en voor de derogatie voor de periode 2020–2024?

Antwoord

Logischerwijs kan de Europese Commissie slechts een derogatiebeschikking verlenen gekoppeld aan de periode waarvoor het actieprogramma geldt. Het huidige actieprogramma geldt voor de periode 2018–2021 en de Europese Commissie heeft derogatie verleend voor de jaren 2018 en 2019 met de mogelijkheid om een aanvraag voor verlenging in te dienen. Wanneer er overeenstemming is bereikt met de Europese Commissie over de in te dienen handhavingsstrategie (uiterlijk 30 september 2018) zal ik met de Commissie in gesprek gaan over verlenging van de derogatie voor de jaren 2020 en 2021.

Het zevende actieprogramma voor de periode 2022–2026 zal qua planning nauwe samenhang kennen met het traject van herbezinning van het mestbeleid dat ik ben gestart. Een nieuwe derogatieaanvraag voor die jaren zal tegen die tijd en in die context moeten worden bezien.

Vraag 23

Hoe wordt het «gat» tussen de prognose fosfaatrechten en toegekende rechten verklaard?

Antwoord

Zoals ik heb beschreven in mijn brief van 29 maart 2018 (Kamerstuk 33 037, nr. 281) heeft het «gat» tussen de prognose van de fosfaatproductie en de toegekende rechten verschillende oorzaken. Ten eerste zijn de fosfaatrechten ook toegekend voor de productie van meststoffen door dieren buiten de melkveehouderij. Ten tweede worden de rechten op forfaitaire basis toegekend. Voor het bepalen van de prognose van de fosfaatproductie van 2018 maakt het CBS zoveel mogelijk gebruik van de werkelijke gegevens. De werkelijke gegevens kunnen ertoe leiden dat de (prognose van de) werkelijke fosfaatproductie anders uitvalt dan bij raming op basis van de forfaitair toegekende rechten te verwachten is.

Vraag 24

Klopt het dat Europese Commissie uitsluitend stuurt op het totale fosfaatplafond, zoals zij dat ook meldt in bijvoorbeeld het Environment Comité?

Antwoord

Zoals ook in het 6e Actieprogramma Nitraatrichtlijn is vastgelegd, houdt de Europese Commissie Nederland zowel aan de nationale als aan de sectorale productieplafonds. Daarnaast betreft het fosfaatrechtenstelsel door de Europese Commissie goedgekeurde staatssteun. In dat verband heeft de Europese Commissie aangegeven dat de hoeveelheid verstrekte fosfaatrechten het sectorale fosfaatproductieplafond voor de melkveehouderij niet mag overschrijden

Vraag 25

Waarom laat u de Europese Commissie de fosfaatproductie niet afrekenen op daadwerkelijk geproduceerd fosfaat, zoals oorspronkelijk is vastgelegd in het fosfaatplafond?

Antwoord

De Europese Commissie houdt Nederland aan de daadwerkelijk geproduceerde hoeveelheden fosfaat. Aangezien het fosfaatrechtenstelsel goedgekeurde staatssteun betreft, moet Nederland ook het aantal toegekende rechten verantwoorden. In dit verband heeft de Europese Commissie aangegeven dat de hoeveelheid fosfaatrechten het sectorale fosfaatproductieplafond voor de melkveehouderij niet mag overschrijden.

Vraag 26

Kan er een duidelijk overzicht komen van welke bevoegdheden voor handelen met betrekking tot het fosfaatrechtenstelsel een nationale aangelegenheid zijn en welke voorbehouden zijn aan de Europese Commissie?

Antwoord

Binnen de Europese Unie gelden onder meer regels over het milieu en over staatssteun. Op grond van de Nitraatrichtlijn moeten de lidstaten actieprogramma’s opstellen om de waterverontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen te verminderen en te voorkomen. Een belangrijk onderdeel van het zesde actieprogramma is het fosfaatrechtenstelsel. De Europese Commissie heeft geoordeeld dat met de invoering van het fosfaatrechtenstelsel staatssteun gemoeid is. Dit stelsel moet dus voldoen aan de Europese staatssteunregels. In dat verband bevat het stelsel ook elementen die verder gaan dan verplicht is op grond van de Nitraatrichtlijn. De Europese Commissie is de enige instantie die bevoegd is om te oordelen of de door de lidstaten te verlenen staatssteun toelaatbaar is, onder toezicht van het Europees Hof van Justitie. De Europese Commissie heeft het fosfaatrechtenstelsel goedgekeurd.

Het invoeren, uitvoeren en toezicht houden op de naleving van het fosfaatrechtenstelsel zijn bevoegdheden van de lidstaat. De bevoegdheden die de Minister daarbij heeft zijn geregeld in de Meststoffenwet. Nederland moet zorgen dat dit overeenkomstig de relevante Europese regels gebeurt. Op grond van artikel 17 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (hierna: VEU) ziet de Europese Commissie daarop toe. In dat verband controleert de Europese Commissie of bij de uitvoering van het fosfaatrechtenstelsel gehandeld wordt conform het goedkeuringsbesluit.

Bevoegdheid

Bevoegd

Uitvoering bevoegdheid

(m.b.t. fosfaatrechtenstelsel)

Milieu

Opstellen actieprogramma’s

LS

 

Ontvangen van actieprogramma’s

EC

 

Uitvoeren actieprogramma’s

LS

> Invoeren fosfaatrechtenstelsel (regelgeving)

> Uitvoeren fosfaatrechtenstelsel, o.a.:

– Vaststellen fosfaatrecht

– Registreren fosfaatrecht

– Korting op fosfaatrecht

– Knelgevallenvoorziening toepassen

– Fosfaatbank

Toezicht op naleving nationale regelgeving ter uitvoering actieprogramma

LS

Toezicht op naleving fosfaatrechtenstelsel door landbouwers

Toezicht op uitvoering actieprogramma’s door LS

EC

 

Algemeen toezicht op naleving EU milieuregels door LS

EC

 

Staatssteun

Notificeren staatssteunmaatregelen

LS

 

Goedkeuren staatssteunmaatregelen

EC

 

Uitvoeren staatssteunmaatregelen

LS

Vaststellen op het bedrijf rustende fosfaatrecht

Toezicht op naleving aan staatssteunverlening verbonden nationale voorschriften

LS

Toezicht op naleving fosfaatrechtenstelsel door landbouwers

Toezicht op uitvoering staatssteunmaatregelen door LS

EC

 

Algemeen toezicht op naleving staatssteunregels door LS

EC

 

Vraag 27

Waarom houdt de Europese Commissie zich bezig met het aantal toegekende fosfaatrechten (in de brief staat dat de Europese Commissie vindt dat deze teruggebracht moeten worden naar een lager niveau)?

Antwoord

De Europese Commissie houdt toezicht op de naleving van de Europese milieu en staatsteunregels door de lidstaten. In dat kader is het fosfaatrechtenstelsel door de Europese Commissie goedgekeurd. Nu de goedkeuring is verleend, controleert de Europese Commissie of de uitvoering van het stelsel voldoet aan de verleende goedkeuring. In dat verband heeft de Europese Commissie aangegeven dat de hoeveelheid rechten onder het sectorale plafond moet worden gebracht.

Vraag 28

Waar stelt de Europese Commissie dat er niet meer rechten mogen worden uitgegeven dan waar het plafond ruimte voor biedt?

Antwoord

De Europese Commissie heeft dit laten weten tijdens diverse ambtelijke overleggen over het fosfaatrechtenstelsel. Het sectorplafond is als norm vastgelegd bij de staatssteungoedkeuring.

Vraag 29

Hoe vaak heeft u er bij de Europese Commissie voor gepleit om de fosfaatproductie die buiten het Nederlandse milieu wordt afgezet, te kunnen salderen?

Antwoord

Hiervoor verwijs ik naar het antwoord op vraag 6. Dit is in de periode augustus tot en met december 2017 in de contacten met de Europese Commissie aan de orde geweest.

Vraag 30

Klopt het dat ongeveer 35 miljoen kg fosfaat geëxporteerd wordt?

Antwoord

Dit cijfer is niet actueel. Uit cijfers van RVO.nl blijkt dat in 2017 40,2 miljoen kg fosfaat is geëxporteerd. (https://www.rvo.nl/sites/default/files/2017/11/Overzicht_%20export_%20dierlijke_%20mest_%20per_%20jaar.pdf)

Vraag 31

Wanneer komt de officiële derogatiebeschikking?

Antwoord

Hiervoor verwijs ik naar het antwoord op vraag 21.

Vraag 32

Tot wanneer loopt het convenant met de veevoederindustrie inzake de hoeveelheid fosfaat in veevoer?

Antwoord

NZO, LTO Nederland, NEVEDI en de VLB hebben met elkaar een overeenkomst gesloten waarin afspraken worden gemaakt over de hoeveelheid fosfor in melkveemengvoer. Deze overeenkomst loopt van 1 januari tot en met 31 december 2018. Ruim voor de einddatum wordt bekeken of de overeenkomst kan worden beëindigd dan wel herzien en daarna verlengd.

Vraag 33

Waarom wordt voor de uitwerking van knelgevallen, bijvoorbeeld de starters, in overleg met de Europese Commissie getreden?

Antwoord

Zoals bekend, is het fosfaatrechtenstelsel door de Europese Commissie goedgekeurd in het kader van staatssteun. De verschillende onderdelen van het stelsel zijn in de goedkeuringsprocedure meegenomen. Zo ook de algemene maatregel van bestuur waarin de aanvullende categorieën knelgevallen zijn vastgelegd. Ook de knelgevallenvoorziening moet immers passen binnen de Europese staatssteunregels. Over een aanpassing van de knelgevallenvoorziening is dan ook overleg met de Europese Commissie nodig om te voorkomen dat met een aanpassing ongeoorloofde staatssteun wordt verleend.

Vraag 34

Hoe is bij de knelgevallenregeling voor starters de 50 procent onderbouwd en is dit juridisch houdbaar?

Antwoord

Zoals in de brief aan uw kamer van 12 juli 2017 (Kamerstuk 34 532, nr. 100) is aangegeven, heeft de onafhankelijke Commissie knelgevallen fosfaatrechten (Commissie Kalden) geadviseerd om voor starters een tegemoetkoming te hanteren van 50% van het verschil tussen de feitelijke melkveebezetting op 2 juli 2015 en de op die datum aanwezige stalcapaciteit.

De Commissie Kalden geeft aan dat er reden kan zijn om bepaalde situaties als knelgeval te erkennen, maar dat volledige compensatie tot een veel hogere generieke korting zou leiden voor andere melkveehouders en daarom jegens hen disproportioneel zou zijn. Een gedeeltelijke compensatie brengt tevens tot uitdrukking, dat de betrokken ondernemers met hun beslissingen zelf ook verantwoordelijkheid dragen voor de situatie waarin zij zijn terecht gekomen. De Commissie geeft aan dat melkveehouders en hun financiers konden voorzien dat op enig moment na afschaffing van het Europese melkquotastelsel de introductie van productiebeperkende maatregelen aan de orde zou zijn. De commissie adviseert een compensatie van 50% van het verschil tussen de feitelijke bezetting en de mogelijke bezetting.

Om de door de Commissie Kalden genoemde redenen is de verhoging van het fosfaatrecht voor starters in het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet vastgesteld op 50% van het verschil tussen de fosfaatproductie op de peildatum en de hoeveelheid fosfaat die geproduceerd had kunnen worden met de op de peildatum aanwezige stalcapaciteit.

Vraag 35

Hoe wordt de extra ruimte voor starters omschreven?

Antwoord

Indien ik overeenstemming kan bereiken met de Europese Commissie zal ik het initiatief nemen om de algemene maatregel van bestuur zodanig aan te passen dat ondernemers die op de peildatum beschikten over melkvee (jongvee), maar nog geen melk produceerden, ook in aanmerking kunnen komen voor compensatie.

Vraag 36

Wat wordt verstaan onder stalcapaciteit voor deze specifieke groep starters? Gaat dit om bestaande stalcapaciteit of in aanbouw zijnde capaciteit?

Antwoord

Het betreft de aanwezige stalcapaciteit. Een stal in aanbouw biedt geen capaciteit voor het houden van melkvee.

Vraag 37

Hoeveel fosfaatrechten zijn er in de eerste vijf maanden van 2018 afgeroomd ten behoeve van de fosfaatbank? Kunt u een overzicht per maand verstrekken?

Antwoord

In onderstaand overzicht staat per maand het aantal afgeroomde fosfaatrechten (kg fosfaat) dat is toegevoegd aan de fosfaatbank. De cijfers zijn afgerond.

Per maand:

01–2018

24.500

02–2018

39.500

03–2018

30.000

04–2018

28.500

05–2018

17.500

06–20181

4.000

X Noot
1

t/m 7 juni 2018

Vraag 38

De toekenning van fosfaatrechten uit de fosfaatbank is nog niet uitgewerkt; wanneer kan de Kamer deze tegemoet zien?

Antwoord

De regeling voor de opzet van de fosfaatbank wordt op dit moment voorbereid. Ik streef naar afronding van de regelingstekst deze maand. Zo spoedig mogelijk daarna zal ik de relevante sectorvertegenwoordigers consulteren, waarna de regeling wordt voorgehangen aan uw Kamer.

Vraag 39

Waarom kiest u er niet voor om de fosfaatrechten uit de fosfaatbank voor 2018 niet uit te geven, maar in te zetten als overbrugging voor de knelgevallen?

Antwoord

De fosfaatbank is een instrument ter bevordering van grondgebondenheid en jonge boeren. Het is geen knelgevallenvoorziening. Hiervoor bestaat een aparte voorziening, bedoeld om de negatieve gevolgen van het fosfaatrechtenstelsel te mitigeren voor categorieën melkveehouders die onevenredig worden geraakt. Alle bedrijven behorend tot zo’n categorie komen onder dezelfde voorwaarden voor compensatie in aanmerking. Dat gegeven van gelijke gevallen gelijk behandelen, verhoudt zich niet goed tot de beperkte hoeveelheid rechten in de fosfaatbank en de kans om door uitloting niet voor rechten uit de fosfaatbank in aanmerking te komen. De hoeveelheid fosfaatrechten die beschikbaar is voor de fosfaatbank is immers beperkt. Indien sprake is van een groep melkveehouders die onevenredig wordt getroffen, kan de beperkte ruimte in de fosfaatbank geen reden zijn om slechts een deel van die categorie melkveehouders te compenseren. Voorts moet, zoals de Commissie Kalden aangeeft in haar advies, de mate van compensatie worden bepaald op basis van een afweging tussen de mate waarin bepaalde categorieën melkveehouders disproportioneel worden getroffen en de mogelijk disproportionele effecten die het treffen van een voorziening kan hebben voor andere melkveehouders, waarvoor dan minder fosfaatproductieruimte beschikbaar is. Ook de mate van compensatie kan dus niet slechts afhankelijk zijn van de beschikbare ruimte in de fosfaatbank.

Vraag 40

Welke concrete stappen hebben de banken na het gesprek met u gezet om knelgevallen met financiële risico’s te begeleiden?

Antwoord

De banken waren al bezig met een beoordeling van de individuele gevallen, zij hebben aangegeven deze beoordeling zorgvuldig voort te zetten. Mijn brief van 29 maart 2018 biedt ook de banken meer duidelijkheid over de kaders waarbinnen de overheid opereert.

Vraag 41

Kunt u aangeven wanneer er precies duidelijkheid is voor de vleesveehouderij? Is dit nog voor de zomer?

Antwoord

Ik acht het van groot belang dat de vleesveehouderij spoedig weet waar zij aan toe is. In mijn brief aan uw Kamer van 29 maart jl. (Kamerstuk 33 037, nr. 281) heb ik aangegeven te streven naar invoering van de beleidsregel en de vrijstellingsregel per 1 juli a.s. Ik ben hiervoor echter afhankelijk van overleg met de Europese Commissie, dit overleg is momenteel nog gaande. Ik kan op dit moment dan ook nog geen uitsluitsel geven over wanneer de aangekondigde regels in werking kunnen treden.

Vraag 42

Geldt de duidelijkheid voor de vleesveehouderij dan ook voor gecombineerde bedrijven met bijvoorbeeld melkvee en vleesvee?

Antwoord

Ook voor bedrijven waar zowel melkvee als vleesvee wordt gehouden zal de beleidsregel verduidelijken voor welk jongvee men over rechten moet beschikken.

Vraag 43

Kunt u uitgebreid ingaan op de controle rond Identificatie en Registratie (I&R), waarbij u tevens ingaat op de vragen hoe vaak en door wie hierop controle plaatsvindt en of er een automatisch meldsysteem is als er dieren met regelmaat worden afgevoerd naar een ander bedrijf niet zijnde een veehandelaar?

Antwoord

Bij de controle in het kader van de vrijstellingsregeling fosfaatrechten zoogkoeienhouderij zal gebruik gemaakt worden van de I&R registratie.

Jongvee dat gehouden wordt op een vleesveebedrijf dat zich aangemeld heeft voor de vrijstellingsregeling, wordt op basis van hun individuele I&R nummers nagetrokken/gevolgd, zodat achteraf gecontroleerd kan worden of deze dieren later niet alsnog op melkveebedrijven worden gehouden. Indien uit controle blijkt dat in een kalenderjaar een bepaald vrouwelijk rund is afgevoerd naar een melkproducerend bedrijf of op een later moment op een melkproducerend bedrijf gehouden wordt, dan geldt de vrijstelling niet en had de betreffende ondernemer over fosfaatrechten voor al zijn melkvee moeten beschikken.

Het ontwerp van een automatisch meldsysteem voor deze situatie is complex. Voorlopig zet ik daarom in op gezamenlijke controle door NVWA en RVO.nl middels de I&R registratie in combinatie met fysieke controles.

Vraag 44

Kunt u garanderen dat melkvee die eenmaal code 120 heeft gekregen nooit meer teruggezet kan worden naar een code die betrekking heeft op melk leverend of droogstand?

Antwoord

Zoals ik in het Schriftelijk Overleg van 30 mei 2018 (Kamerstuk 33 037, nr. 288) heb aangegeven, vindt de controle op fosfaatrechten plaats op basis van de werkelijke situatie. Uitgangspunt is de definitie van melkvee in de wet. De diercoderingen worden niet door de overheid geregistreerd. Voor de controle op het fosfaatrechtenstelsel wordt gebruik gemaakt van de I&R gegevens van het bedrijf, en de gegevens betreffende de melkleveranties. RVO.nl en NVWA doen een risicoanalyse op basis waarvan fysieke controles plaatsvinden. Als een weidekoe in een later stadium opnieuw melkkoe wordt, zal de betreffende ondernemer met terugwerkende kracht over fosfaatrechten moeten beschikken.

Vraag 45

Waarom is in de rapportage van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) geen correctie doorgevoerd vanwege de leegstaande stallen inzake fipronil?

Antwoord

De prognose van het CBS is bedoeld om een beeld te krijgen van de fosfaat- en stikstofproductie in 2018. Hoewel er in een aantal gevallen nog steeds sprake is van leegstand van stallen, verwacht het CBS dat deze leegstand af zal nemen. De invloed van de leegstand op de totale fosfaat- en stikstofproductie door de pluimveehouderij zal daarmee in 2018 beperkt zijn. In de volgende prognose zal het aantal stuks pluimvee gebaseerd zijn op de opgave in de Landbouwtelling. Eventuele leegstand die dan nog voorkomt, is dan automatisch verdisconteerd.

Vraag 46

Hoeveel stallen staan er nog leeg in verband met de fipronilaffaire en wat betekent dit voor de fosfaatproductie?

Antwoord

Leegstand tussen de ronden is gebruikelijk en kan korter of langer duren. Reden van leegstand wordt niet geregistreerd. Voor zover bekend bij de NVWA staan op dit moment 22 stallen leeg.

De exacte gevolgen van leegstand op de fosfaatproductie in de pluimveehouderij zijn nog niet bekend, maar zoals in het antwoord op vraag 45 aangegeven, zullen deze naar verwachting beperkt zijn.

Vraag 47

Op basis van welke gegevens en analyses is de samenstelling van krachtvoer en ruwvoer bepaald? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven?

Antwoord

De samenstelling van mengvoer van melkvee en varkens in de prognose is gebaseerd op gegevens van Nevedi. Voor de jaarlijkse publicatie van de fosfaat- en stikstofproductie door CBS wordt voor alle mengvoer en enkelvoudig droog voer gebruik gemaakt van voerjaaroverzichten van RVO.nl.

Gegevens over de afzet en de samenstelling van vochtrijke krachtvoeders zijn afkomstig van de Overleggroep Producenten Natte Veevoeders (OPNV).

Voor ruwvoer worden de graslandopbrengsten gebaseerd op jaarlijks CBS-onderzoek naar graslandgebruik, de snijmaïsopbrengsten zijn gebaseerd op gegevens van het bedrijveninfomatienet van Wageningen Economic Research. De samenstelling van ruwvoer is gebaseerd op gegevens van Eurofins Agro. Deze gegevens betreffen heel Nederland.

Vraag 48

Waarom worden de cijfers van de landbouwtelling voor het CBS gebruikt en vanaf volgend jaar de gegevens van I&R? Zijn daar grote verschillen te verwachten? Zo ja, welke?

Antwoord

Het CBS maakt voor het bepalen van de fosfaat- en stikstofproductie gebruik van de cijfers die bij de huidige stand van zaken het meest betrouwbaar zijn. Dat betekent dat voor rundvee de gegevens uit het I&R worden gehanteerd. Voor andere diercategorieën worden rechtstreeks de gegevens van de landbouwtelling gehanteerd, de basis voor deze categorieën is de opgave die ondernemers doen bij RVO.nl. Blijkens nieuwe inzichten kan het I&R ook voor andere diercategorieën als basis dienen, daarom zal het I&R in 2018 ook voor pluimvee, schapen en geiten ten grondslag liggen aan de berekening van de fosfaat- en stikstofproductie. Voor varkens blijkt het I&R onvoldoende detailgegevens te bevatten. Er valt op dit moment nog niets te zeggen over eventuele verschillen.

Vraag 49

Welke gevolgen voor de toekomst van de melkveehouderij kan het niet of onvoldoende beschikbaar zijn van proefstallen hebben?

Antwoord

In proefstallen vinden metingen plaats van de ammoniakemissie van nieuwe stalsystemen. Innovatieve veehouders en toeleverende bedrijven dragen met het testen van nieuwe systemen bij aan het tot stand komen van innovaties op dit gebied. Deze werkwijze blijkt succesvol te zijn, en draagt daarmee bij aan een toekomstbestendige melkveehouderij. Tot een bepaald niveau zijn aanvullende maatregelen mogelijk om met een lagere stalbezetting ook aan de meetverplichtingen, verbonden aan de proefstalstatus, te voldoen. Hierbij gaat het onder meer om het afsluiten van stalgedeelten. Alleen in uitzonderlijke omstandigheden kunnen de metingen niet worden volbracht.

Vraag 50

Hoeveel bedrijven hebben hun beschikking fosfaatrechten nog niet ontvangen, wat is de reden hiervan en worden deze bedrijven geconfronteerd met boetes?

Antwoord

Het merendeel van de bedrijven heeft in januari 2018 de beschikking fosfaatrechten ontvangen. Ondernemers die menen in aanmerking te komen voor fosfaatrechten en geen beschikking hebben ontvangen kunnen hiertoe een verzoek indienen bij RVO.nl. Enkele honderden ondernemers hebben hiervan gebruik gemaakt, voornamelijk bedrijven waar vleesvee wordt gehouden. De bedrijven waar vleesvee wordt gehouden ontvangen hun beschikking na afstemming met de Europese Commissie over de beleidsregel met betrekking tot jongvee en de vrijstellingsregeling voor zoogkoeienhouders. Dit om te voorkomen dat betreffende ondernemers ten onrechte fosfaatrechten toegekend krijgen. De ondernemers die geen vleesvee houden ontvangen zo spoedig mogelijk na hun verzoek een beschikking fosfaatrechten.

Vraag 51

Klopt het dat er bij RVO nog steeds een achterstand is in het verwerken van bezwaren?

Antwoord

Nee, dit klopt niet. Inmiddels hebben ruim 5900 ondernemers bezwaar ingediend met betrekking tot de fosfaatrechten. Ik vind het belangrijk dat deze ondernemers snel weten waar zij aan toe zijn. In het belang van deze ondernemers moet deze duidelijkheid wel op basis van zorgvuldigheid worden verschaft. RVO.nl stelt alles in het werk om de grote hoeveelheid bezwaarschriften zorgvuldig en binnen de wettelijke termijnen af te handelen. Wettelijk geldt een termijn van 6 weken, die eenmaal met 6 weken kan worden verlengd. Voor een eventuele verdere verlenging van de beslistermijn is instemming van de ondernemer vereist of moet sprake zijn van het opvragen van aanvullende informatie. Zoals ook in de beantwoording op vraag 13 aangeven, zijn er reeds 2000 bezwaren met betrekking tot de fosfaatrechten behandeld en in 95% van de gevallen zijn deze bezwaren tijdig behandeld of is de beslistermijn verlengd met instemming van de ondernemer.

Vraag 52

Kunt u in een schematisch overzicht aangeven: de hoeveelheid bezwaren en klachten en overige? Kunt u dit uitsplitsen naar aard van het bezwaar, klacht of overig? Kunt u hierbij een overzicht geven van wanneer het bezwaar, klacht of overig is ingediend?

Antwoord

Onderstaande tabel geeft een overzicht van de ingediende bezwaren en klachten met betrekking tot het fosfaatreductieplan en het fosfaatrechtenstelsel. Het is mij niet duidelijk wat met de term overig wordt bedoeld, deze komt daarom niet terug in de tabel. Gelet op met name het grote aantal ingediende bezwaren is een uitsplitsing in aard en indieningsdata binnen de gevraagde termijn van beantwoording niet te geven.

 

Bezwaren

Klachten

Fosfaatreductieplan 2017

10.716

11

Fosfaatrechtenstelsel

5.900

13

Vraag 53

Klopt het dat er nog bezwaren open staan die al in 2017 zijn ingediend?

Antwoord

Dit klopt, deze bezwaren hebben betrekking op de Regeling Fosfaatreductieplan 2017. Een groot deel van de relaties heeft gevraagd om uitstel om financiële stukken aan te kunnen leveren ter onderbouwing van hun zaak.

Vraag 54

Klopt het dat er bedrijven zijn die in de eerste weken van januari bezwaar hebben gemaakt en nu nog geen uitsluitsel hebben? Zo ja, om hoeveel bedrijven gaat dit?

Antwoord

Dit klopt, dit gaat om 63 bedrijven. In ruim de helft van deze zaken is de beslistermijn met instemming van de ondernemer verlengd. In de overige gevallen is de beslistermijn overschreden, RVO.nl streeft ernaar deze zo spoedig mogelijk te behandelen. Oorzaak van de vertraagde afhandeling van deze zaken is het nog lopende overleg met de Europese Commissie over de oplossingsrichting voor vleesvee.

Vraag 55

Hoeveel weken (of maanden) duurt het voordat een bezwaar wordt opgepakt? Zit er verschil in de aard van het bezwaar? Zo ja, welke?

Antwoord

Elk bezwaarschrift wordt binnen maximaal 2 weken na binnenkomst opgepakt en in het kader van zorgvuldigheid wordt elke ondernemer binnen deze 14 dagen gebeld door de behandelend jurist.

De aard van het bezwaar verschilt per onderwerp en qua gronden. Dit bepaalt mede de complexiteit van een bezwaarzaak. De complexiteit van een zaak invloed hebben op de doorlooptijd.

De doorlooptijd van de behandeling van bezwaren in het kader van de Regeling fosfaatreductieplan 2017 is gemiddeld 12 weken.

De doorlooptijd van de behandeling van bezwaren in het kader van fosfaatrechten is gemiddeld 11 weken.

Zie ook het antwoord op vraag 13.

Vraag 56

Hoeveel klachten zijn er over de behandeling/afhandeling van fosfaatrechten bij de Nationale ombudsman terecht gekomen?

Antwoord

Zoals bij vraag 52 aangegeven zijn er in het kader van het fosfaatrechtenstelsel 13 klachten ingediend in het kader van het fosfaatrechtenstelsel.

Voordat een klacht wordt behandeld door de Nationale ombudsman moet deze eerst door de klager worden gemeld bij de overheidsinstantie waar de klacht over gaat.

Het is mij niet bekend hoeveel van de 13 klachten over het fosfaatrechtenstelsel er bij de Nationale ombudsman zijn ingediend.

Vraag 57

Waarom blijft de pilot Kringloopwijzer achterwege nu blijkt dat de fraude veel minder omvangrijk was dan in eerste instantie gedacht?

Antwoord

Hiervoor verwijs ik naar het antwoord op vraag 20.

Vraag 58

Klopt het dat de status van proefstal in gevaar komt bij bedrijven die hun stal niet volledig hebben benut en hoe gaat u met deze situatie om?

Antwoord

Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 49.

Vraag 59

Kunt u uitgebreid reageren op de concept-Algemene Maatregel van Bestuur van de actiegroep Innovatief uit de Knel?

Antwoord

De groep Innovatief uit de Knel heeft zich ingespannen voor ondernemers met onomkeerbare investeringsverplichtingen die als gevolg van het fosfaatrechtenstelsel in de problemen komen.

Innovatief uit de Knel heeft hiertoe onder meer een voorstel gedaan over een aanvulling op de bestaande AMvB om ondernemers met onomkeerbare investeringsverplichtingen te helpen. Dit voorstel is met mij en mijn ambtenaren gedeeld en besproken.

Het voorstel van Innovatief uit de Knel bestaat eruit de AMvB knelgevallen uit te breiden. Hiertoe wordt een extra categorie bedrijven gedefinieerd. Het gaat dan om melkleverende bedrijven die tussen 1 januari 2013 en 31 december 2015 onomkeerbare financiële verplichtingen zijn aangegaan voor het (ver)bouwen van een melkveestal.

Ondernemers moeten als bewijs aantonen dat zij:

  • Voor 2 juli 2015 de noodzakelijke vergunningen voor de (ver)bouw hebben aangevraagd;

  • Tussen 1 januari 2013 en 31 december 2015 onomkeerbare financiële verplichtingen zijn aangegaan;

  • Tussen 1 januari 2013 en 31 december 2015 zijn gestart met de bouw van een stal;

  • Ten minste € 250.000 hebben geïnvesteerd in de (ver)bouw van een stal;

  • Op 1 januari 2017 de bouwwerkzaamheden hebben voltooid.

De compensatie betreft een aanvulling van de fosfaatrechten tot de volledige fosfaatproductiebehoefte van het bedrijf. Indien het bedrijf niet grondgebonden is, wordt wel de generieke korting toegepast.

Er wordt een drempel voorgesteld van een verschil van tenminste 10% tussen het toegekende aantal rechten en de behoefte.

Proefstalstatushouders met een beschikking afgegeven voor 31 december 2015 en onomkeerbare investeringsverplichtingen aangegaan tussen 1 januari 2013 en 31 december 2015 worden volledig gecompenseerd.

Innovatief uit de Knel schat in dat middels deze aanpassing 800 melkveebedrijven worden bereikt en circa 1,3 miljoen kilogram aan rechten wordt toegekend.

Ik heb waardering voor de inzet van Innovatief uit de Knel om tot een concreet voorstel te komen.

Ik neem u graag mee in de hoofdlijnen van mijn reactie op dit voorstel.

In het proces om te komen tot een omschrijving van een knelgevallencategorie voor investeerders, is Innovatief Uit de Knel met hetzelfde probleem geconfronteerd als de Commissie Kalden. Het is niet goed mogelijk om de groep bedrijven die als knelgeval zou moeten worden aangemerkt af te bakenen. De voorwaarden die door Innovatief uit de Knel zijn opgesteld zijn onvoldoende sluitend om de categorie scherp te definiëren. Dit betekent dat de categorie ondernemers die wordt geholpen met de voorgestelde voorziening niet per definitie meer wordt getroffen door het fosfaatrechtenstelsel dan ondernemers die buiten die categorie vallen. Ook is niet in te schatten hoeveel fosfaatrechten er gemoeid zouden zijn met deze faciliteit. Het cijfer van 1,3 miljoen kilogram is daarmee onzeker. Mede gelet op de onzekerheden ten aanzien van de geprognosticeerde fosfaatproductie in 2018 en het feit dat er reeds meer rechten zijn toegekend dan het productieplafond, zou bij invoering van het voorstel van Innovatief uit de Knel een extra generieke korting op de rechten die zijn toegekend aan niet-grondgebonden melkveehouders nodig zijn om overschrijding van het plafond te voorkomen.

Naast deze algemene overwegingen wil ik een aantal onderdelen van het voorstel nader belichten. Innovatief uit de Knel neemt ondernemersbeslissingen mee die in de periode van 1 januari 2013 tot 31 december 2015 hebben geleid tot investeringen. Dit is een jaar eerder dan de startdatum van de Commissie Kalden en loopt door na de peildatum van 2 juli 2015. Deze periode is erg ruim en doordat deze doorloopt tot na de peildatum, omvat deze ook een periode waarin ondernemers mogelijk hadden kunnen afzien van hun investering. Er is geen sluitende onderbouwing voor deze verruimde periode.

Verder stelt Innovatief uit de Knel voor dat ondernemers een absoluut bedrag van € 250.000 moeten hebben geïnvesteerd in hun bedrijf. Daarmee worden kleinere bedrijven, waarvoor een kleinere investering grote consequenties kan hebben, uitgesloten. Tegelijkertijd komen grote bedrijven, waarvoor een dergelijke investering wellicht niet onoverkomelijk is, wel in aanmerking. Verder volgt uit voorgelegd voorstel dat de bedrijven volledig worden gecompenseerd. Daarbij wordt geen rekening gehouden met de gevolgen voor andere melkveehouders, voor wie minder fosfaatproductieruimte overblijft. Zie hierover ook het antwoord op vraag 39.

Al met al moet ik helaas concluderen dat het Innovatief uit de Knel, net als de Commissie Kalden, niet is gelukt om een voorziening uit te werken die disproportionele gevolgen van het fosfaatrechtenstelsel zou mitigeren zonder dat de proportionaliteit van het stelsel voor andere melkveehouders in het geding komt.

Vraag 60

Hoeveel fosfaat wordt er geëxporteerd naar landen waar schaarste heerst?

Antwoord

De belangrijkste bestemmingen voor geëxporteerde mest zijn Duitsland, Frankrijk en België. Daarnaast wordt er ook mest geëxporteerd naar Polen en Tsjechië, echter de hoeveelheid is beperkt (<1%).

Vraag 61

Kunt u inzichtelijk maken hoeveel biodynamische bedrijven koeien hebben moeten inleveren in verband met het door de sector bedachte fosfaatreductieplan, inclusief het aantal koeien?

Vraag 62

Kunt u inzichtelijk maken hoeveel biologische bedrijven koeien hebben moeten inleveren in verband met het door de sector bedachte fosfaatreductieplan, inclusief het aantal koeien?

Vraag 63

Kunt u inzichtelijk maken hoeveel gangbare bedrijven koeien hebben moeten inleveren in verband met het door de sector bedachte fosfaatreductieplan, inclusief het aantal koeien?

Antwoord op vragen 61, 62 en 63

De aard van het fosfaatreductieplan maakt dat ik geen zicht heb op het aantal bedrijven dat dieren heeft moeten afstoten als gevolg van het fosfaatreductieplan en de hoeveelheid dieren die het betreft. Ondernemers konden ervoor kiezen om geen dieren af te stoten, maar een geldsom te betalen (een hoge geldsom of een solidariteitsgeldsom). Hoe verschillende ondernemers hier per subsector mee om zijn gegaan heb ik niet in beeld. Wel geeft de vierde kwartaalrapportage fosfaatreductieplan van het CBS die ik bij brief van 23 januari aan uw Kamer heb verzonden (Kamerstuk 33 037 nr. 252) een overzicht van het aantal dieren waarmee de melkveehouderij in totaal is gekrompen. Ik wil erop wijzen dat de schade voor de sector als geheel groot zou zijn geweest indien de maatregelen van het fosfaatreductieplan waren uitgebleven.

Vraag 64

Kunt u inzichtelijk maken hoeveel bedrijven er vallen onder de definitie van grondgebondenheid van de organisatie Netwerk GRONDig en kunt u daarbij eveneens inzichtelijk maken hoeveel grondgebonden bedrijven (volgens de definitie van Netwerk GRONDig) koeien hebben moeten inleveren in verband met het door de sector bedachte fosfaatreductieplan, inclusief het aantal koeien?

Vraag 65

Kunt u inzichtelijk maken hoeveel bedrijven er vallen onder de definitie van grondgebondenheid van LTO Nederland, en kunt u daarbij eveneens inzichtelijk maken hoeveel grondgebonden bedrijven (volgens de definitie van LTO Nederland) koeien hebben moeten inleveren in verband met het door de sector bedachte fosfaatreductieplan, inclusief het aantal koeien?

Antwoord op vragen 64 en 65

In 2016 was circa een derde van de melkveebedrijven grondgebonden. Zowel LTO/NZO als Netwerk GRONDig hanteren een strengere definitie, volgens welke minder bedrijven als grondgebonden zijn aan te merken. Aangezien deze definities afwijken van de wettelijke bepalingen en de registratiesystemen die daarop gebaseerd zijn, heb ik de gevraagde aantallen niet beschikbaar. Verder verwijs ik naar het antwoord op de vragen 61, 62 en 63.

Vraag 66

Kunt u inzichtelijk maken hoeveel koeien van zeldzame rassen er in Nederland gehouden worden, inclusief een onderverdeling naar type bedrijf: gangbaar, biologisch en biodynamisch?

Antwoord

De Stichting Zeldzame Huisdierrassen (SZH) geeft onderstaande cijfers over het aantal dieren van zeldzame huisdierrassen ouder dan twee jaar. Een onderverdeling naar gangbaar biologisch of biodynamisch is niet beschikbaar.

Ras aantallen 2017

> 2 jaar totale populatie

>2 jaar melkvee

Lakenvelder

2.200

100

Fries Hollands

2.129

2.129

Roodbont Fries

400

300

Blaarkop

1.603

800

Brandrood

1.150

100

Witrik (zeldzaam kleurslag)

500

200

Bron: SZH (2018).

Vraag 67

Kunt u inzichtelijk maken hoeveel koeien van zeldzame rassen er naar de slacht gebracht zijn in verband met het door de sector bedachte fosfaatreductieplan, inclusief een onderscheid tussen gangbare, biologische en biodynamische bedrijfstypen?

Antwoord

Mijn ministerie heeft de gevraagde aantallen niet systematisch beschikbaar. Volgens de SZH waren er eind 2017 20% minder runderen van zeldzame rassen dan in 2016 hetgeen betekent dat er ongeveer 2.000 dieren afgevoerd zijn. Een deel daarvan heeft betrekking op afvoer van koeien van zeldzame rassen gehouden op melkveebedrijven, hetgeen betekent dat de oorzaak van de afvoer niet zonder meer kan worden toegeschreven aan het fosfaatreductieplan 2017.

Vraag 68

Kunt u inzichtelijk maken wat de financiële schade is van het door de sector bedachte fosfaatreductieplan voor alle biodynamische bedrijven in verhouding tot de totale omzet in de biodynamische melkveehouderij?

Vraag 69

Kunt u inzichtelijk maken wat de financiële schade is van het door de sector bedachte fosfaatreductieplan voor alle biologische bedrijven in verhouding tot de totale omzet in de biologische melkveehouderij?

Vraag 70

Kunt u inzichtelijk maken wat de financiële schade is van het door de sector bedachte fosfaatreductieplan voor alle gangbare bedrijven in verhouding tot de totale omzet in de gangbare melkveehouderij?

Antwoord op vragen 68, 69 en 70

Ik neem aan dat met financiële schade gedoeld wordt op de financiële gevolgen voor bedrijven van het afvoeren van melkvee. Daarvoor verwijs ik naar het antwoord op de vragen 61, 62 en 63. Ten algemene merk ik wel op dat de reductie van de melkveestapel zowel in het belang van het milieu als in het economisch belang van de sector zelf was. Vandaar dat de sector zelf maatregelen heeft voorgesteld en uw Kamer wetgeving hiertoe heeft aangenomen. Hoewel er dus sprake kan zijn van financiële schade op bedrijfsniveau, zou de schade voor de sector als geheel groter zijn indien de maatregelen waren uitgebleven.

Vraag 71

Is de veronderstelling juist dat bij de toekenning van fosfaatrechten en de bepaling van de bijbehorende omvang van 85,4 miljoen kilogram het effect van het voerspoor niet is meegenomen?

Antwoord

Dit is juist. Ik vind het belangrijk om te markeren dat de toekenning van de rechten is bepaald op basis van de situatie in 2015.

Bij brief van aan uw Kamer van 12 juli 2017 (Kamerstuk 34 532, nr. 100) is de grondslag van de toekenning van de fosfaatrechten uiteengezet. Aan de basis van de toekenning ligt de forfaitaire fosfaatproductie op de peildatum, berekend aan de hand van de hoeveelheid melkvee op 2 juli 2015 en de excretieforfaits voor het jaar 2015.

De resultaten van het voerspoor worden wel meegenomen voor de bepaling van de werkelijke productie van fosfaat in een kalenderjaar.

Vraag 72

Is de veronderstelling juist dat de Europese Commissie vooral de garantie wenst dat de fosfaatproductie onder het nationale fosfaatplafond blijft, met als afgeleide de garantie dat de fosfaatproductie van de melkveehouderij onder het melkveefosfaatplafond blijft, en dat de omvang van de toegekende fosfaatrechten ten opzichte van het melkveefosfaatplafond in dat opzicht minder relevant is mede vanwege de effecten van het voerspoor?

Antwoord

De Europese Commissie kijkt zowel naar de naleving van de productieplafonds als naar de hoeveelheid toegekende fosfaatrechten, in verband met de staatssteungoedkeuring. Zie verder het antwoord op vraag 27.

Vraag 73

Is het mogelijk om melkveehouders voor 10 procent voor hun totaal aan fosfaatrechten, fosfaatrechten te laten leasen zonder afroming of op andere wijze flexibiliteit mogelijk te maken?

Antwoord

Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 5.

Vraag 74

Is de veronderstelling juist dat ten aanzien van de startende bedrijven die op 2 juli 2015 hoofdzakelijk of uitsluitend jongvee hadden en extra fosfaatrechten toegekend kunnen krijgen bij «de op 2 juli 2015 aanwezige stalcapaciteit voor melkvee» ook de in aanbouw zijnde stalcapaciteit meegenomen wordt, omdat de onomkeerbare financiële verplichtingen ook de in aanbouw zijnde stalcapaciteit betreffen?

Antwoord

Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 36.

Vraag 75

Waarom vallen startende bedrijven die op 2 juli 2015 nog geen melk leverden en op de peildatum ook nog geen jongvee hadden, maar wel een nieuwe stal hebben gebouwd en onomkeerbare financiële verplichtingen zijn aangegaan nog steeds buiten de knelgevallenregeling, terwijl de omvang van de betreffende groep bedrijven naar verwachting miniem is en er ook sprake kan zijn van omschakeling naar een biologische melkveehouderij?

Antwoord

De Commissie Kalden heeft in haar afweging scherp oog gehad voor de proportionaliteit van de voorziening. Dat wil zeggen dat in de weging van verschillende elementen niet alleen het belang van degenen die met een knelgevallenvoorziening worden geholpen is beschouwd, maar ook het belang van degenen die daar de rekening voor betalen. De Commissie Kalden heeft daarom geadviseerd maximaal zeker te stellen dat het effect van de knelgevallenvoorziening wordt beperkt

tot een stijging van het generieke kortingspercentage met maximaal 1%-punt. Daartoe heeft de commissie de categorieën strikt gedefinieerd. Zoals ik in mijn brief van 16 mei 2018 (Kamerstuk 33 037, nr. 285) heb vermeld, ben ik voornemens de knelgevallenvoorziening aan te passen, zodat ook starters die later dan 2 juli 2015 zijn gaan melken in aanmerking kunnen komen voor de knelgevallenvoorziening. Daarmee blijf ik in lijn met het advies van de Commissie Kalden, mits ik de voorwaarde dat op de peildatum melkvee (jongvee) aanwezig was overeind houdt. De Commissie Kalden heeft de noodzaak van een heldere afbakening steeds in het oog gehouden en op een zorgvuldige manier bepaald aan de hand van welke criteria een melkveehouder kan aantonen een nieuw bedrijf te zijn begonnen. Daar sluit ik bij aan in de keuze om de categorie starters niet te verruimen tot bedrijven die op de peildatum nog geen jongvee hadden.

Vraag 76

Bent u zich ervan bewust dat in de brief van 2 juli 2015 (Kamerstuk 33 979, nr. 98) en de brief van 3 maart 2016 (Kamerstukken 33 979 en 33037, nr. 108) de indruk werd gewekt bij starters dat indien zij onomkeerbare investeringsverplichtingen waren aangegaan zij aanspraak zouden kunnen maken op de knelgevallenvoorziening en is het daarom aan hen te wijten dat zij ervoor gekozen hebben om door te gaan in 2015 en 2016, aangezien zij pas in september 2016 met het sturen van de wet voor de invoering van een stelsel van fosfaatrechten naar de Tweede Kamer ermee werden geconfronteerd geen aanspraak te kunnen maken op de knelgevallenvoorziening?

Antwoord

Ik ben mij ervan bewust dat de aankondiging van het fosfaatrechtenstelsel onrust heeft veroorzaakt bij veel melkveehouders. Ik begrijp ook goed dat ondernemers op dat moment hebben gezocht naar houvast in de communicatie vanuit de overheid. Ik deel de opvatting niet dat ondernemers ervan uit konden gaan dat zij hoe dan ook in aanmerking zouden kunnen komen voor een knelgevallenvoorziening. Aangezien er op dat moment nog geen wetsvoorstel lag, laat staan een verdere uitwerking van de knelgevallencategorieën en de compensatie die daarvoor zou worden geboden, konden zij daar niet op rekenen.

Vraag 77

Op welke termijn komt u met de algemene maatregel van bestuur voor de aanpassing van de knelgevallenvoorziening voor bedrijven die niet melkten, maar wel jongvee hadden op 2 juli 2015 en waarom heeft u toestemming nodig voor deze aanpassing van de knelgevallenvoorziening van de Europese Commissie?

Antwoord

Ondernemers die in de problemen zijn geraakt door het fosfaatrechtenstelsel en mogelijk aanspraak zouden kunnen maken op de gewijzigde knelgevallenvoorziening, moeten zo snel mogelijk weten waar zij aan toe zijn. Zoals ik ook in mijn antwoord op vraag 5 aangeef, moet een aanpassing van de algemene maatregel van bestuur met de Europese Commissie worden besproken. Ik ga er vanuit dat de Europese Commissie snel een oordeel zal geven over de voorgenomen wijziging. Tot die tijd kan ik echter nog geen termijn noemen voor deze aanpassing van de knelgevallenvoorziening.

Vraag 78

Waar baseert u uw conclusie op dat de categorie ondernemers met onomkeerbare financiële verplichtingen onvoldoende is af te bakenen, terwijl via criteria als het beschikken over een voor 2 juli 2015 aangevraagde vergunning, het aantonen van binnen een bepaalde termijn voor 2 juli 2015 aangegane onomkeerbare financiële verplichting (accountantsverklaring), het aantonen dat voor 2 juli 2015 is begonnen met de bouw van nieuwe stalruimte voor melkvee, een ondergrens voor het investeringsbedrag en het aantonen dat de nieuwe stal voor een bepaalde datum na 2 juli 2015 is opgeleverd, voor een duidelijke afbakening gekozen kan worden?

Antwoord

Mijn conclusie is mede gebaseerd op het advies van de Commissie Kalden. De Commissie geeft een sterke onderbouwing van haar constatering dat het niet mogelijk is om de categorie ondernemers met onomkeerbare financiële verplichtingen zodanig af te bakenen dat wordt voorkomen dat de knelgevallenvoorziening disproportioneel uitpakt voor niet-grondgebonden ondernemers, gegeven de extra korting die hen treft. De meeste in de vraag genoemde criteria zijn van toepassing voor een groot deel van de melkveehouders, en daarmee niet onderscheidend genoeg. Het criterium van een absolute ondergrens voor het investeringsbedrag zou bovendien grote ondernemers bevoordelen boven kleinere, waarvoor de legitimatie ontbreekt. Niet voor niets heeft de Commissie Kalden in haar poging een categorie te omschrijven gewerkt met een percentage van het balanstotaal. Ook daarmee is het helaas niet gelukt om tot een geschikte afbakening te komen.

Vraag 79

Bent u bereid te bekijken hoe tijdelijke, aflopende ontheffingen voor fosfaatrechten, gedurende bijvoorbeeld vijf jaar voor een percentage van de volledige stalbezetting bij de modernste, milieuvriendelijkste stallen (bijvoorbeeld Maatlat Duurzame Veehouderij stallen gebouwd sinds 2013), mogelijk soelaas kunnen bieden aan een aantal knelgevallen?

Antwoord

De juridische basis voor het verstrekken van (tijdelijke) ontheffingen in het fosfaatrechtenstelsel is artikel 38a. In dat artikel is deze mogelijkheid beperkt tot grondgebondenheid en jonge boeren. Dit biedt dus geen juridische basis om ontheffingen te verstrekken aan (categorieën) van knelgevallen.

Vraag 80

Kunt u inzicht geven in uw argumenten voor de keuze geen borgstelling of garantstelling te geven, als voorgesteld door de commissie-Kalden, voor knelgevallen met onderbezetting en daardoor te hoge financiële lasten?

Antwoord

Het borgstellingsinstrumentarium staat open voor ondernemers die hiermee geholpen zijn. Zoals ik in mijn brief van 29 maart 2018 (Kamerstuk 33 037, nr. 281) heb geschreven, biedt dit instrumentarium echter geen soelaas voor de genoemde knelgevallen. De banken financieren immers voornamelijk op basis van cash flow.

Vraag 81

Ziet u mogelijkheden om fosfaatrechten uit de fosfaatbank al dan niet tijdelijk voor knelgevallen in te zetten?

Antwoord

Voor het antwoord verwijs ik naar het antwoord op vraag 39.

Vraag 82

Kunt u een volledig overzicht geven van de argumenten die biologische melkveehouders hebben aangevoerd ter ondersteuning van hun verzoek om vrijstelling van het fosfaatrechtenstelsel en uw reactie op elk van deze argumenten?

Vraag 83

Bent u het ten principale eens met het uitgangspunt dat groene koplopers ondersteund en waar mogelijk beloond zouden moeten worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wordt dit uitgangspunt niet toegepast voor biologische melkveehouders onder het fosfaatrechtenstelsel?

Vraag 84

Waarom kan een uitzondering voor biologische melkveehouders niet aan de orde zijn, wat zouden de gevolgen hiervan concreet zijn en op welke onmogelijkheden stuit een dergelijke uitzondering?

Antwoord op vragen 82, 83 en 84

Er zijn diverse organisaties van biologische melkveehouders die mij hebben verzocht om de biologische melkveehouderij vrij te stellen van het fosfaatrechtenstelsel. De samenhang in hun pleidooi is dat er een grote groep biologische melkveehouders is die in de financiële problemen is geraakt door het fosfaatrechtenstelsel, de partijen wijzen erop dat de biologische melkveehouderij geen gebruik kan maken van de derogatie. Daarnaast geven zij aan dat dit deel van de sector voorop loopt waar het gaat om duurzaamheidsdoelstellingen. En dat er groeipotentie is voor biologische zuivel. Ik ben van mening dat ondernemers die voorop lopen in duurzaamheid een belangrijke rol vervullen. Hiervoor verdienen zij ook alle lof.

In de beantwoording van het schriftelijk overleg van 31 mei jl. ben ik ingegaan op de verzoeken van de organisaties van biologische melkveehouders. Ik refereer ook aan de aanbiedingsbrief bij het wetsvoorstel van 8 september 2016 (Kamerstuk, 33 979, nr. 141). Hierin wordt aangegeven dat de Europese Commissie voor het mestproductieplafond (in termen van stikstof en fosfaat) geen onderscheid maakt naar biologisch of gangbaar, grondgebonden of niet-grondgebonden of naar de afzet van de geproduceerde mest.

In dezelfde brief, evenals in de memorie van toelichting bij de wijziging van de Meststoffenwet in verband met de introductie van het fosfaatrechtenstelsel (Kamerstuk 34 532, nr.3) wordt met betrekking tot de biologische melkveehouderij aangegeven dat het veelal grondgebonden karakter van deze sector maakt dat de meeste biologische melkveehouders zijn uitgezonderd van de generieke korting van 8,3% ten opzichten van de peildatum. Dat betekent dat die ondernemers voor zover zij niet zijn gegroeid sinds 2 juli 2015, hun bedrijfsvoering ongehinderd voort kunnen zetten. In mijn brief van 16 mei 2018 (Kamerstuk 33 037, nr. 285) ben ik nader in gegaan op het recente verzoek van de biologische melkveehouderij voor een vrijstelling voor deze sector onder het fosfaatrechtenstelsel. In lijn met bovengenoemde brief van 8 september 2016 heb ik aangegeven dat het fosfaatrechtenstelsel tot doel heeft de fosfaatproductie van de Nederlandse melkveehouderij te borgen. Al het melkvee in Nederland draagt bij aan de productie van fosfaat onder het melkveeplafond. Daarom heeft de wetgever (waaronder de Staten-Generaal) de keuze gemaakt de fosfaatregelgeving voor al het melkvee en dus ook voor het biologische melkvee te laten gelden. Het uitzonderen van bepaalde groepen melkvee betekent dat gegeven de gekozen systematiek de borging van het fosfaatplafond voor de melkveehouderij wordt losgelaten.

Vraag 85

Bent u ervan op de hoogte dat de directeur van het directoraat-generaal Milieu van de Europese Commissie het volgende aan de organisatie Netwerk GRONDig heeft geschreven: «As organic farming is more beneficial to the environment than intensive farming, the growth of organic dairy farming in the Netherlands would indeed help alleviate some of the considerable pressure on the environment resulting from the intensive livestock sector. Therefore, taking into account the specificity of the organic farming sector, it could be justified to grant organic dairy farmers a more favourable regime. However, it is the responsibility of the Dutch Authorities to allocate the phosphate rights in accordance with its manure law, including the granting of possible exemptions»?

Antwoord

De organisatie Netwerk GRONDig heeft de door u aangehaalde e-mail aan mijn departement doorgestuurd.

Vraag 86

Hoe oordeelt u over de redenering van de directeur van het directoraat-generaal Milieu van de Europese Commissie en deelt u de argumentatie dat het te verdedigen is om biologische melkveehouders onder een gunstiger regime te brengen? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Ik lees dat de betreffende directeur, net als ik, de biologische melkveehouderij een warm hart toedraagt. Maar ik lees in dezelfde e-mail ook dat Nederland moet garanderen dat de productie van fosfaat en stikstof uit dierlijke mest onder de afgesproken plafonds blijft. Waarvoor onder andere het fosfaatrechtenstelsel de garantie moet bieden. Bovendien sluit de mail af met de opmerking dat Nederland de fosfaatrechten conform de Meststoffenwet moet alloceren. Deze wet is door uw Kamer aangenomen en door de Europese Commissie goedgekeurd en kent geen uitzondering voor de biologische melkveehouderij.

Vraag 87

Deelt u de aanname dat de groep gecertificeerde, biologische melkveehouders af te bakenen is?

Antwoord

Ja.

Vraag 88

Hoe verhoudt uw beantwoording in het verslag van het schriftelijk overleg Stand van zaken fosfaatrechten (Kamerstuk 33 037, nr. 288) («De voorgenomen vrijstellingsregeling is in voorbereiding. Ook hierover voeren we overleg met de relevante sectorvertegenwoordigers en met de Europese Commissie») zich tot het niet verlenen van vrijstelling aan de biologische melkveehouders en houders van zeldzame runderrassen?

Antwoord

De vrijstellingsregeling die in voorbereiding is, betreft de vleesveehouderij. Deze sector, waartoe dus ook de runderen van zeldzame rassen die worden gehouden voor de productie van vlees behoren, draagt niet bij aan de productie van fosfaat en stikstof onder de sectorale plafonds voor melkvee. De vleesveehouderij valt namelijk onder de categorie «overig». De biologische melkveehouderij en de melkveehouderij met zeldzame runderrassen dragen hier wel aan bij.

Vraag 89

U schrijft in het verslag van het schriftelijk overleg Stand van zaken fosfaatrechten (Kamerstuk 33 037, nr. 288) dat een vrijstellingsregeling «controleerbaar en handhaafbaar» moet zijn; deelt u de aanname dat een vrijstelling voor biologische melkveehouders en voor houders van zeldzame runderrassen «controleerbaar en handhaafbaar» zou zijn?

Antwoord

De controleerbaarheid en handhaafbaarheid van een regeling hangt samen met de wijze waarop deze kan worden vormgegeven. Om de redenen die ik heb genoemd in mijn antwoorden op de vragen 82, 86 en 88 ben ik echter niet voornemens een vrijstellingsregeling voor te bereiden voor biologische melkveehouders en houders van zeldzame runderrassen.

Vraag 90

Is voorafgaand aan het afwijzen van vrijstellingsverzoeken door biologische melkveehouders en houders van zeldzame runderrassen aan de Europese Commissie gevraagd hoe ze dergelijke vrijstellingen zou beoordelen?

Antwoord

De beoordeling van de verzoeken die de biologische sector en de houders van zeldzame rassen doen, is een nationale verantwoordelijkheid. Met de Europese Commissie is gedeeld dat Nederland de fosfaatproductie van de melkveehouderij als geheel borgt. Met uw Kamer is het fosfaatrechtenstelsel vastgesteld. Binnen deze kaders heb ik de verzoeken afgewogen en beoordeeld. Aangezien het kader duidelijk is, is overleg met de Europese Commissie over genoemde specifieke verzoeken niet nodig.

Vraag 91

Kunt u aangeven of een vrijstellingsregeling voor biologische melkveehouders en houders van zeldzame runderrassen op juridische en / of praktische onmogelijkheden stuit? Met andere woorden: kan een dergelijke uitzondering niet of is het een politieke keuze om het wel of niet te doen?

Antwoord

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 82. Een uitzondering voor deze sectoren zou betekenen dat het fosfaatproductieplafond voor melkvee niet langer geborgd is. De wetgever heeft er bij de vaststelling van het fosfaatrechtenstelsel voor gekozen dit risico niet te nemen, en heeft biologische melkveehouders en houders van zeldzame huisdierrassen dan ook niet uitgezonderd bij het vaststellen van het fosfaatrechtenstelsel.

Vraag 92

Kunt u aangeven hoeveel procent van de totale hoeveelheid fosfaat van de Nederlandse veehouderij veroorzaakt wordt door biologische melkveehouders?

Antwoord

Een exact antwoord vergt nadere studie. Navraag bij het CBS leert dat het aannemelijk is dat ongeveer 1% van de fosfaatproductie in de melkveehouderij door biologisch melkvee wordt veroorzaakt. Daarbij merk ik op dat de biologische sector zelf aangeeft groeipotentie te hebben

Vraag 93

In hoeverre is in de prognose van het CBS voor de fosfaatproductie van melkvee in 2018 het effect van de generieke korting verwerkt?

Antwoord

De generieke korting van 8,3% heeft betrekking op de toekenning van de fosfaatrechten. Ondernemers dienen in de loop van 2018 te zorgen dat hun veestapel in overeenstemming is met het aantal (toegekende en gekochte) rechten. De hoeveelheid rechten bepaalt immers de omvang van de veestapel. In de prognose van het CBS worden de I&R gegevens per 1 april 2018 gehanteerd. Te verwachten valt dat een deel van de melkveehouders al is gaan reduceren en een deel uitgaat van de aankoop van fosfaatrechten. Het is daarom niet vast te stellen in hoeverre het effect van de korting van 8,3% al doorwerkt in de prognose. Tegelijkertijd is ook niet te zeggen hoeveel ondernemers momenteel onbenutte rechten bezitten die lopende het jaar nog zullen worden benut voor uitbreiding van het aantal dieren.

Vraag 94

Is de veronderstelling juist dat de prognose van het CBS voor de fosfaatexcretie van de melkveestapel in 2018 gebaseerd is op de grootte van de melkveestapel op 1 april 2018, en dat de verwerking van de generieke korting door melkveehouders op zichzelf in de loop van het jaar nog een daling van het aantal stuks melkvee op kan leveren ten opzichte van de melkveestapel op 1 april 2018? Om welke hoeveelheid fosfaat gaat het dan naar verwachting?

Antwoord

Zoals ook in het antwoord op vraag 93 aangegeven kan het zijn dat melkveehouders hun veestapel nog moeten verkleinen. Tegelijkertijd kan het zijn dat ondernemers momenteel nog over onbenutte rechten beschikken. Er is daarom geen uitspraak te doen over verwachte daling of stijging.

Vraag 95

Welke bijdrage levert het «voerspoor fosfaatreductieplan» in 2018 aan fosfaatvermindering als het wordt doorgezet in 2018?

Vraag 96

Is het voerspoor onderdeel van de CBS-prognose voor 2018? Zo nee, welk effect heeft het doorzetten van het voerspoor in 2018 op de CBS-prognose?

Antwoord

Het CBS gaat uit van de werkelijke gegevens. Zo ook van de werkelijke fosforgehalten in mengvoer. De cijfers hierover worden op kwartaalbasis door Nevedi aan het CBS aangeleverd. Zoals in de monitoringsrapportage is aangegeven wordt voor de prognose van het CBS uitgegaan van een fosforgehalte van 4,1 procent in overeenstemming met het actuele cijfer Dat is lager dan de 4,3% die is afgesproken in het voerspoor. Voortzetting van het voerspoor betekent daarmee geen extra reductie.

Vraag 97

Is de verwachting reëel dat, gezien het feit dat het aantal stuks vrouwelijk jongvee tot één jaar op 1 april 2018 bijna een kwart lager lag dan het aantal stuks vrouwelijk jongvee van één jaar en ouder, het aantal stuks vrouwelijk jongvee van één jaar en ouder evenals bijbehorende fosfaatproductie in de loop van het jaar zal afnemen?

Antwoord

Dit is niet te voorspellen. De opbouw van de veestapel wordt niet alleen bepaald door de opbouw van de veestapel in Nederland op dit moment. Dieren kunnen immers ook elders vandaan worden aangevoerd. De keuzes van ondernemers zijn hierin bepalend. Als ondernemers ervoor kiezen om hun fosfaatrechten zoveel mogelijk te benutten voor het houden van melkkoeien in plaats van jongvee, kan de fosfaatproductie in de loop van het jaar ook nog toenemen, binnen de ruimte die de fosfaatrechten bieden.

Vraag 98

Kunt u een schatting geven van het gemiddelde aantal aanwezige runderen in 2017 in de volgende categorieën:

  • Biologisch-dynamische melkveehouderij;

  • Melkveehouderij – zeldzame runderrassen (excl. dubbeldoel);

  • Melkveehouderij – zeldzame runderrassen (uitsluitend dubbeldoel);

  • Biologische melkveehouderij (excl. de drie bovenstaande categorieën)?

Antwoord

Het gemiddeld aantal melkkoeien per bedrijf in 2017 bedraagt naar schatting:

Biologische melkveehouderij

75

Biologisch-dynamische melkveehouderij

61

Melkveehouderij – zeldzame runderrassen

65

De zeldzame runderrassen in de melkveehouderij zijn allemaal dubbeldoeldieren. Er is grote variatie in het aandeel zeldzame runderen per melkveebedrijf.

Vraag 99

Kunt u een schatting geven van de gemiddelde daadwerkelijke fosfaatexcretie per rund per jaar in de volgende categorieën:

  • Biologisch-dynamische melkveehouderij;

  • Melkveehouderij – zeldzame runderrassen (excl. dubbeldoel);

  • Melkveehouderij – zeldzame runderrassen (uitsluitend dubbeldoel);

  • Biologische melkveehouderij (excl. de drie bovenstaande categorieën)?

Antwoord

Het bepalen van de daadwerkelijke fosfaatexcretie voor een specifiek runderras binnen een specifieke bedrijfsvoering vergt specialistisch en langdurig onderzoek. Er is bovendien geen aanleiding om aan te nemen dat de fosfaatexcretie van deze categorieën (met name de zeldzame runderrassen) lager zou zijn dan die van gangbare runderrassen, die op een gangbare wijze worden gehouden en evenveel melk geven. Gangbare melkveerassen zijn gefokt op een zo efficiënt mogelijke melkgift, en op zo min mogelijk verlies aan mineralen.

Vraag 100

Kunt u een overzicht geven van het aantal melkveebedrijven waarbij de gemiddelde melkproductie per koe boven de 11.500 kg ligt, uitgesplitst over de jaren 2013 tot het meest recente jaar waar gegevens van zijn, en het aantal melkgevende koeien dat op deze specifieke bedrijven aanwezig is?

Antwoord

Zoals ik aan uw Kamer heb gemeld bij brief van 20 december 2017 (Kamerstuk 33 037, nr. 248) heb ik een nulmeting uit laten voeren. Daaruit blijkt dat er in 2015 en 2016 respectievelijk 64 en 54 bedrijven waren met een gemiddelde melkproductie per koe boven de 11.500 kilogram.

De cijfers voor 2017 heb ik nog niet beschikbaar.

Naar boven