33 037 Mestbeleid

Nr. 131 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 3 juli 2014

De vaste commissie voor Economische Zaken heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan Staatssecretaris van Economische Zaken over de brief van 24 juni 2014 inzake over de brief met nadere informatie ontwerpbesluit wijziging Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet (Kamerstuk 33 037, nr. 128).

De op 25 juni 2014 toegezonden vragen en opmerkingen zijn met de Staatssecretaris bij brief van 2 juli 2014 beantwoord. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Hamer

Adjunct-griffier van de commissie, Peen

Vragen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie lezen dat de Staatssecretaris zich nog beraadt op een reactie ten aanzien van een aantal zienswijzen die ontvangen zijn op het ontwerpbesluit met betrekking op het niet met terugwerkende kracht laten ingaan van de vrijstelling. De leden van de VVD-fractie vragen waarom de Staatssecretaris nog geen reactie heeft kunnen geven en in hoeverre zij nu al uitsluit dat de vrijstelling niet met terugwerkende kracht in gaat? Op welke termijn verwacht zij met een reactie te komen?

Op 1 januari jl. is de mestverwerkingsplicht in werking getreden. Deze verplichting houdt – zoals u weet – in dat álle veehouderijen met een fosfaatoverschot op bedrijfsniveau, een deel van dit overschot verplicht moeten verwerken. De mest die wordt verwerkt, wordt buiten de Nederlandse landbouw gebracht. Hierdoor wordt de druk op het stelsel van gebruiksnormen en gebruiksvoorschriften verlicht en kan op termijn evenwicht op de mestmarkt worden gerealiseerd.

Zonder afbreuk te doen aan het uitgangspunt dat de mestverwerkingplicht van toepassing is op alle veehouderijen met een fosfaatoverschot, kent de regelgeving een voorziening voor veehouderijen die hun dierlijke meststoffen niet willen laten verwerken. Dat kan bijvoorbeeld aan de orde zijn voor mestsoorten waar, vanwege een hoog gehalte aan organische stof, veel vraag naar is. De regelgeving biedt deze veehouderijen de mogelijkheid om de verwerkingsplicht over te dragen aan een andere veehouder door het afsluiten van een vervangende verwerkingsovereenkomst. De totale hoeveelheid fosfaat die moet worden verwerkt blijft gelijk en er wordt ruimte en flexibiliteit geboden aan ondernemers. Al betekent het sluiten van een vervangende verwerkingsovereenkomst een extra last voor ondernemers en mogelijk ook extra kosten voor degenen die de verwerkingsplicht overdragen.

De vervangende verwerkingsovereenkomst biedt voldoende mogelijkheden om de verplichting om strorijke mest te verwerken over te dragen. In aanvulling daarop heeft uw Kamer met het amendement-Dijkgraaf (Kamerstuk 33 322, nr. 46) beoogd om bedrijven waar overwegend strorijke mest wordt geproduceerd vrij te stellen van de verwerkingsplicht. De wijziging van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet (Ubm) voorziet in de nadere regels die gesteld moeten worden ter uitvoering van deze vrijstelling. Ik ben voornemens de wijziging van de Ubm op korte termijn voor advisering aan de Raad van State aan te bieden. Na verwerking van het advies van de Raad van State wordt de wijziging van de Ubm vastgesteld. Naar verwachting kan publicatie in de tweede helft van het najaar plaatsvinden en treedt de gewijzigde Ubm per 1 januari 2015 in werking.

Het met terugwerkende kracht in werking laten treden van de vrijstelling van de mestverwerkingsplicht voor bedrijven met strorijke mest stuit op ernstige bezwaren in de controle en handhaving. Het is namelijk niet inzichtelijk welke bedrijven in 2014 in aanmerking komen voor de vrijstelling omdat dat niet is geregistreerd bij de afvoer van het bedrijfsoverschot. Bovendien hebben gedurende het jaar geen controles kunnen plaatsvinden op de naleving van de voorwaarden omdat deze nog niet bekend waren. Omdat de regelgeving al voorziet in de mogelijkheid tot het sluiten van vervangende verwerkingsovereenkomsten en omdat per 1 januari 2015 al gebruik kan worden gemaakt van de vrijstelling voor strorijke mest, ben ik niet voornemers de vrijstelling van de mestverwerkingsplicht voor strorijke mest met terugwerkende kracht in werking te laten treden.

Daarnaast lezen de leden van de VVD-fractie dat bij het verplicht stellen van AGR/GPS in overleg met het bedrijfsleven is uitgewerkt. Kan de Staatssecretaris aangeven om welke bedrijven of vertegenwoordigers van het bedrijfsleven het gaat en hoe deze bedrijven of vertegenwoordigers van het bedrijfsleven geselecteerd zijn? Zijn zij positief over de uitwerking van de maatregel om AGR/GPS verplicht te stellen? Zo nee, waarom niet?

Het besluit om voorschriften voor vervoer van vaste mest aan te scherpen heb ik op 30 januari jl. aan uw Kamer gemeld (Kamerstuk 33 037, nr. 85). Over de uitwerking van deze maatregel is zowel op bestuurlijk als op ambtelijk niveau overleg gevoerd met vertegenwoordigers van Cumela Nederland, Transport en Logistiek Nederland en LTO Nederland. Wij delen dat er noodzaak is voor stevige maatregelen om fraude met mesttransporten aan te pakken. De geluiden uit met name de sector over de omvang van fraude met mesttransporten zijn voor mij aanleiding voor deze maatregelen.

Bij de uitwerking van het voornemen om AGR/GPS verplicht te stellen bij het transport van vaste mest hebben de brancheorganisaties met name aandacht gevraagd voor technische uitvoerbaarheid en de investeringskosten voor ondernemers.

In de technische uitwerking is ook gebruik gemaakt van de expertise van fabrikanten van AGR/GPS-apparatuur. En zoals te doen gebruikelijk is de conceptregeling voor consultatie aan de genoemde organisaties voorgelegd.

Ik ben van mening dat de nu voorliggende uitwerking voorziet in de noodzaak om de voorschriften voor transport van vaste mest beter in overeenstemming te brengen met de voorschriften voor transport voor drijfmest. En dat tegelijkertijd voldoende ruimte wordt geboden voor ondernemers om te voldoen aan de nieuwe eisen, bijvoorbeeld door een overgangstermijn te bieden waar dat nodig is. De wijzigingsregeling waarin de eisen zijn vervat moet worden voorgelegd aan de Europese Commissie, omdat in de regeling technische eisen worden gesteld aan producten. Op grond van richtlijn 98/34/EG moeten dergelijke eisen worden genotificeerd. Er geldt een standstil termijn van 3 maanden. Daarna zal de regeling worden gepubliceerd.

Vragen van de leden van de SGP-fractie mede namens de leden van de fracties van de PVV, het CDA en de ChristenUnie

De leden van de SGP-fractie, mede namens de leden van de CDA-, ChristenUnie- en PVV-fractie, hebben bezwaren bij het voornemen om het ontwerpbesluit waarin de vrijstelling van de verwerkingsplicht voor strorijke stalmest is opgenomen pas per 1 januari 2015 inwerking te laten treden. Deze leden, en ook de sector, gingen ervan uit dat de vrijstellingsbepaling al voor dit jaar zou gelden.

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op een eerder door de leden van de fractie van de VVD gestelde vraag.

Deze leden hebben ook bezwaren tegen de in eerste instantie voorgestelde voorwaarde dat het gehele oppervlak van de leefruimte in een stal bedekt moet zijn met minimaal 15 cm stro. Verschillende stalsystemen, zoals de hellingstal, voldoen niet aan deze voorwaarde, terwijl wel sprake is van overwegend strorijke stalmest. Deze leden onderkennen wel dat controle en handhaving op orde moeten zijn alvorens de vrijstellingsbepaling van kracht kan worden al dan niet met terugwerkende kracht.

Naar aanleiding van de reacties die ik heb ontvangen in de consultatieperiode, ben ik voornemens de bepaling dat de gehele leefruimte in de stal met stro ingestrooid moet zijn te verruimen tot de voorwaarde dat tenminste 2/3 moet zijn ingestrooid. Ook andere stalsystemen dan potstallen, waaronder hellingstallen, kunnen voldoen aan die voorwaarde.

Gelet op voorgaande opmerkingen willen de leden van de SGP-fractie, mede namens de leden van de CDA-, ChristenUnie- en PVV-fractie, het volgende voorstel aan de Staatssecretaris voorleggen.

Bij enkele diercategorieën is sprake van overwegend strorijke stalmest. Het gaat om vleesvee, schapen en geiten. Waarom kiest de Staatssecretaris er niet voor om deze diercategorieën generiek uit te zonderen van de verwerkingsplicht?

De betreffende vrijstellingsbepaling in de Meststoffenwet biedt daar ruimte voor. Bedrijven met minimaal 90% vleesvee, schapen en/of geiten kunnen dan zonder een hoge controlelast voor de overheid een beroep op deze vrijstellingsbepaling doen. Een dergelijke invulling van de vrijstellingsbepaling kan in de ogen van deze leden zonder problemen met terugwerkende kracht ingevoerd worden, zodat de vrijstelling ook van toepassing is voor 2014. Daarnaast kan in overleg met de sector ook voor andere diercategorieën gekeken worden of bepaalde huisvestingssystemen met overwegend strorijke mest onder de vrijstellingsbepaling zouden kunnen vallen, al dan niet via de in eerste instantie voorgestelde voorwaarden. Voor deze diercategorieën zou invoering per 1 januari 2015 dan voor de hand liggen. Deze leden horen graag wat de Staatssecretaris van dit voorstel vindt.

Het amendement-Dijkgraaf (Kamerstuk 33 322, nr. 46) biedt de mogelijkheid om bij Algemene Maatregel van Bestuur diercategorieën of stalsystemen aan te wijzen.

Bij de voorbereiding van de wijziging van de Ubm heb ik uiteraard de mogelijkheden om diercategorieën of stalsystemen aan te wijzen gewogen. Ik ben tot de conclusie gekomen dat het niet verstandig is om diercategorieën aan te wijzen, omdat dan niet kan worden uitgesloten dat ook bedrijven die andere mestsoorten dan strorijke mest produceren onder de reikwijdte van de vrijstelling zouden vallen. Dat blijkt ook uit de toelichting bij het amendement waar over de vleesveehouderij staat dat «in veel maar niet in alle gevallen wordt gewerkt met stro en dat hier potstallen of andere huisvestingssystemen vrijgesteld kunnen worden van de verwerkingsplicht».

Om maximaal zeker te stellen dat de vrijstelling alleen betrekking heeft op strorijke mest vanwege het hoge gehalte organische stof, kies ik ervoor alleen stalsystemen aan te wijzen.

Naar boven