33 033 Wapen- en munitiebezit

Nr. 22 BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 26 juli 2018

Deze brief is bedoeld ter afdoening van een motie van en twee toezeggingen aan uw Kamer over illegale wapens. Het betreft mijn toezegging, gedaan tijdens het plenair debat over de strijd tegen het liquidatiegeweld op 4 april jl. (Handelingen II 2017/18, nr. 69, item 11), om uw Kamer te informeren of het mogelijk is om de bevoegdheden voor de politie voor het doorzoeken van vervoermiddelen op verboden wapens uit te breiden, en mijn toezegging, uitgesproken tijdens het AO strafrechtelijke onderwerpen van 18 april jl. (Kamerstuk 29 279, nr. 428), om uw de Kamer te informeren over berichtgeving dat onderdelen van vuurwapens elders in de EU of de wereld vergunningsvrij gekocht kunnen worden om vervolgens tot werkende vuurwapens te worden samengevoegd. De betreffende motie is van de leden Van Toorenburg en Arno Rutte over de verdubbeling van de strafmaat voor het illegaal bezit van automatische vuurwapens1.

De Wet wapens en munitie (Wwm) geeft opsporingsambtenaren de bevoegdheid tot doorzoeking ter inbeslagneming, zonder dat sprake is van een concrete verdenking als bedoeld in artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering. Een redelijk vermoeden dat er wapens of munitie aanwezig zijn, rechtvaardigt een doorzoeking ter inbeslagneming. Ingevolge artikel 51 Wwm geldt hetzelfde criterium ten aanzien van doorzoeking van vervoermiddelen. In het derde lid van dit artikel is bovendien bepaald dat in een veiligheidsrisicogebied als bedoeld in artikel 151b, eerste lid, of 174b, eerste lid, van de Gemeentewet, de doorzoekingsbevoegdheid op last van de officier van justitie, voor maximaal 12 uur, tegenover een ieder kan worden uitgeoefend om vervoermiddelen te onderzoeken op wapens of munitie. In het Kamerdebat van 4 april jl. werd vanuit uw Kamer geopperd dat de politie moeite zou hebben met het verschil in bevoegdheid bij normale verkeerscontroles en de hierboven beschreven bevoegdheid op doorzoeking van een voertuig op de aanwezigheid van wapens. Ik heb dat geluid niet bevestigd gekregen. Mij zijn geen andere feiten of omstandigheden bekend die er op wijzen dat de huidige bevoegdheden die aangewend kunnen worden om illegale wapens in beslag te nemen, niet zouden volstaan. Ik zie derhalve geen noodzaak om deze verder uit te breiden.

Mede gezien de berichtgeving waarnaar in het hierboven aangehaalde debat verwezen werd, hecht ik er aan te verduidelijken dat wapenonderdelen die in het buitenland mogelijk vergunningsvrij kunnen worden aangeschaft, niet zonder vergunning in Nederland geïmporteerd kunnen worden en anders een strafbaar feit opleveren. Op grond van artikel 3 van de Wet wapens en munitie geldt een vergunning- (en registratie-)plicht op onderdelen en hulpstukken die specifiek bestemd zijn voor die (vuur)wapens en van wezenlijke aard zijn.

Met de EU-Richtlijn 2017/853 inzake de controle op de verwerving en het voorhanden hebben van wapens, die per 14 september aanstaande in de lidstaten geïmplementeerd moet zijn, wordt de mogelijkheid om in andere EU lidstaten essentiële onderdelen van vuurwapens2 vergunningsvrij aan te schaffen vergaand beperkt. Vanaf genoemde datum geldt een vergunningplicht op alle in de richtlijn genoemde onderdelen van vuurwapens. Hiermee conformeren de lidstaten van de Europese Unie zich aan uitgangspunten en normen die in Nederland al sinds jaar en dag gelden. Het wetsvoorstel ter implementatie van de Richtlijn is op 29 juni jl. bij uw Kamer ingediend (Kamerstuk 34 984).

Ter uitvoering van genoemde motie is de gevraagde strafmaatverhoging meegenomen in het wetsvoorstel herwaardering strafbaarstelling actuele delictsvormen. Dit voorstel is inmiddels voor advies aan de Afdeling advisering van de Raad van State verzonden.

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus


X Noot
1

Kamerstuk 29 911, nr. 189

X Noot
2

In de gewijzigde richtlijn wordt het aantal essentiële onderdelen aanzienlijk uitgebreid. Het betreft de volgende onderdelen: de loop, de framegroep, de kastgroep (indien van toepassing zowel het bovenste als het onderste gedeelte van de kastgroep), de slede, de cilinder, de grendel of het afsluiterblok, die, als afzonderlijke voorwerpen, vallen onder de categorie waarin het vuurwapen waarvan zij deel uitmaken of waarvoor zij bestemd zijn, is ingedeeld. Zie artikel 1, lid 1 onder 2 van de richtlijn

Naar boven