33 032 Wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek in verband met het juridisch ouderschap van de vrouwelijke partner van de moeder anders dan adoptie

33 514 (R1998) Wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap in verband met de wijziging van Boek 1 van het Nederlandse Burgerlijk Wetboek betreffende het ontstaan van het juridisch ouderschap van de vrouwelijke partner van de moeder anders dan door adoptie

O1 VERSLAG VAN EEN NADER SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 9 december 2019

De leden van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid2 hebben kennisgenomen van de brief van de Minister voor Rechtsbescherming van 12 juli 2019»– mede ondertekend door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap – waarbij de kabinetsreactie op aanbevelingen van de Staatscommissie Herijking ouderschap is aangeboden.

Naar aanleiding hiervan is op 16 oktober 2019 een brief gestuurd aan de Minister voor Rechtsbescherming.

De Minister heeft op 9 december 2019 gereageerd.

De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde nader schriftelijk overleg.

De griffier van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, Van Dooren

BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR JUSTITIE EN VEILIGHEID

Aan de Minister voor Rechtsbescherming

Den Haag, 16 oktober 2019

De leden van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid hebben met belangstelling kennisgenomen van uw brief van 12 juli 20193 – mede ondertekend door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap – waarbij de kabinetsreactie op aanbevelingen van de Staatscommissie Herijking ouderschap (hierna: Staatscommissie) is aangeboden.

De leden van de fracties van GroenLinks en SP hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief. Zij hebbende nodige vragen over de aangekondigde wetsvoorstellen, die zij zullen stellen wanneer en indien de wetsvoorstellen aan de Eerste Kamer zullen worden voorgelegd. Voor dit moment willen deze leden echter een meer algemene vraag stellen over het traject van de herijking van het ouderschap.

Met grote belangstelling hebben de D66-fractieleden kennisgenomen van de brief en het rapport van de Staatscommissie onder leiding van de heer Wolfsen. Het kabinet kondigt drie wetsvoorstellen aan over: 1. Draagmoederschap, 2. Versterking recht op informatie over de ontstaansgeschiedenis en 3. Een vorm van deelgezag. Deze leden zullen gedetailleerd op deze wetsvoorstellen ingaan wanneer deze de Eerste Kamer zullen bereiken, maar hebben nu reeds een aantal vragen.

De leden van de fractie van de PvdA hebben met interesse kennisgenomen van de brief met hierin de voornemens tot wettelijke uitwerking van het rapport «Kind en ouders in de 2lste eeuw» van de Staatscommissie.4 Zij hebben nog een aantal vragen.

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben met belangstelling kennisgenomen van de kabinetsreactie op de aanbevelingen van de Staatscommissie. Zij lezen met instemming dat het kabinet de bescherming van het belang van het kind vooropstelt. In dat licht hebben zij enkele vragen. De leden van de SGP-fractie sluiten zich graag bij deze vragen aan.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fracties van GroenLinks en SP gezamenlijk

De instelling van de Staatscommissie heeft plaatsgevonden naar aanleiding van een toezegging gedaan in de Eerste Kamer5 en de in deze Kamer aangenomen motie-Quik-Schuijt c.s.6 De leden van de fracties van GroenLinks en SP willen graag van u vernemen of u van oordeel bent dat met de aangekondigde wetsvoorstellen volledig tegemoet wordt gekomen aan de in de motie verwoorde zorgen en wensen.

De motie vraagt om (een visie op) een samenhangende wettelijke regeling van de verhouding tussen juridische, biologische en socïale ouders en de kinderen die door hen worden opgevoed. Deze vraag werd gesteld, omdat met de toenmalige introductie van het meermoederschap (opnieuw) een «module» aan de lappendeken van het familierecht werd toegevoegd, en het de wens van de Kamer was om niet (steeds) alleen naar een nieuwe module te kijken, maar het hele stelsel, zoals dat in de loop der jaren was gegroeid, weer eens in ogenschouw te nemen.

De vraag die de leden van de fracties van GroenLinks en SP vooruitlopend op de aankomende wetsvoorstellen aan u willen voorleggen, is of u van oordeel bent dat met de voorgenomen wetgeving de gevraagde samenhangende regeling van juridisch, biologisch en sociaal ouderschap tot stand zal komen. Zo ja, kunt u die samenhangende regeling in een korte notitie uiteenzetten, zo mogelijk in combinatie met een overzicht hoe men de verschillende vormen van ouderschap verkrijgt en welke rechten en plichten eraan zijn verbonden op het gebied van gezag (beslissingsbevoegdheid), consultatie, informatie over het kind (van andere ouders en van instellingen), omgang, afstammingsinformatie voor het kind, bijdrage aan het levensonderhoud, fiscale voorzieningen, erfrecht en nationaliteit. Indien u van oordeel bent dat met de aangekondigde wetsvoorstellen nog geen sprake is van een sluitende samenhangende regeling: wat ontbreekt daar nog aan, en wat gaat u doen om alsnog tot een sluitende samenhangende regeling te komen?

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

Het kabinet stelt dat de drie onderwerpen «draagmoederschap», «informatierecht ontstaansgeschiedenis» en «deelgezag» «met voorrang» zullen worden behandeld. Houdt dit in, zo vragen de D66-fractieleden, dat het kabinet ook voornemens is andere onderwerpen die de Staatscommissie heeft aangereikt, in deze kabinetsperiode voor te stellen?

De Staatscommissie vindt terecht dat het belang van het kind bij alle wetsvoorstellen leidend moet zijn, Is de regering van plan de wetsvoorstellen voortvarend in te dienen? Welk tijdschema heeft zij voor ogen?

De leden van de D66-fractie zijn teleurgesteld dat het kabinet kiest voor een beperkte uitwerking van de regeling rond meerouderschap of volledig meerpersoonsgezag. Is dit wel in het belang van het kind dat door meerdere ouders (niet allen biologisch) wordt opgevoed? Houdt de beperkte uitwerking van de regering in dat homostellen die met anderen een kind opvoeden, geen juridische status ten opzichte van het kind kunnen krijgen? Begrijpen de D&6-fractieleden het goed dat de vrees voor een grotere kans op conflicten tussen de opvoeders de hoofdreden is om de voorstellen van de Staatscommissie op dit punt niet te volgen? Waar is deze vrees op gebaseerd? Is er een overzicht van aantallen rechtszaken van ouders/opvoeders in een meeroudersituatie dat deze vrees schraagt?

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie

De PvdA-fractieleden kunnen zich vinden in de drie onderwerpen die met voorrang in wetgeving zullen worden uitgewerkt (deelgezag, draagmoederschap en afstammingsrecht). Zij hebben eveneens met instemming kennisgenomen van het uitgangspunt dat bij de belangenafweging van alle bij ouderschap betrokken partijen het belang van het kind prevaleert. Met name door dit uitgangspunt, zo begrijpen deze leden, heeft het kabinet niet gekozen voor een verdere wettelijke uitbreiding van meerouderschap en meeroudergezag. Ook uitvoeringsproblemen zouden dit onwenselijk maken. De leden van de fractie van de PvdA betreuren deze keuze. Zij vinden het jammer dat het kabinet niet heeft gekozen het meerouderschap wettelijk vorm te geven en vragen nader te motiveren waarom het wettelijk ouderschap niet past in de door zijn gemaakte belangenafweging. Zo vragen de leden zich af of niet juist in de praktische uitwerking nog enkele stappen te zetten zijn die recht doen aan alle direct betrokken belangen, met name die van de verzorgende niet-biologische ouder. Deze leden onderschrijven het grote belang van de biologische ouder voor het kind, doch zij missen een gedegen afweging (los van praktische bezwaren) waarom een homoseksueel ouderpaar niet tevens juridisch ouder kan zijn. Op basis van de huidige wetgeving7 heeft een vrouwelijk ouderpaar meer rechten dan een mannelijk ouderpaar. Deze leden begrijpen het voornemen van het kabinet zo dat het deze ongelijkheid niet wenst te repareren. Kunt u aangeven of de voornoemde ongelijkheid niet in strijd is met artikel 1 van de Grondwet of met verdragen? De PvdA-fractieleden waarderen het dat met de voorgenomen wet over het deelgezag een deel van de praktische problemen van het ontbreken van het meerouderschap wordt ondervangen. Toch vragen zij u om uitvoeriger te motiveren waarom met deze zeer beperkte uitwerking van een van de belangrijkste aanbevelingen van de Staatscommissie is volstaan. Vindt u het wenselijk dat een homoseksuele ouder die reeds voor de conceptie heeft aangegeven het ouderschap te willen aanvaarden, in de voorgenomen wetgeving gelijk wordt gesteld met onder andere de stiefouder?

De PvdA-fractieleden zijn nieuwsgierig naar de uitwerking van de drie wetsvoorstellen, Zij vragen u een tijdspad te schetsen waarbinnen deze wetsvoorstellen voor behandeling naar de Tweede Kamer worden gestuurd. Wat betreft het wetsvoorstel over het deelgezag vragen deze leden reeds nu op basis waarvan u geen extra juridische geschillen verwacht als de stiefouder als deelgezagdrager een blokkaderecht krijgt bij een substantiële wijziging van de zorgverdeling in het licht van het substantieel hogere echtscheidingspercentage van tweede huwelijken. Op welke manier wordt het belang van het kind bij echtscheiding tussen ouder en stiefouder gewogen als de omgang met het kind door de stiefouder in een gezamenlijk verzoek door beide (voormalig) partners aan de rechter wordt verzocht?

Ten aanzien van het wetsvoorstel over draagmoederschap vragen de leden reeds nu aan u om nader te motiveren welke afwegingen er zijn gemaakt over het ontmoedigen dan wel reguleren van (commercieel) interlandelijk draagmoederschap.

Ten aanzien van het wetsvoorstel over het afstammingsrecht hebben de fractieleden van de PvdA met instemming gelezen over de voorgenomen positieve verplichting tot voorlichting door de ouder(s). Wel vragen deze leden in het geval dit niet gebeurt, op welke punten het voorstel van de regering tot kennisname door het kind afwijkt van het voorstel van de Staatscommissie. Kunt u dit op een rijtje zetten?

De leden van de fractie van de PvdA kijken met interesse uit naar beantwoording van de vragen en de uitwerking van de wetsvoorstellen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie

De leden van de fractie van de ChristenUnie zien dat het kabinet de ervaringen uit het verleden betrekt bij nieuw te treffen regelingen en dat deze daarom tijdig zullen worden geëvalueerd om de gevolgen voor de sociaal-psychologische ontwikkeling van de betrokken kinderen te kunnen bezien.

Deze leden merken op dat de sociaal-psychologische ontwikkeling van kinderen vele jaren beslaat en de regelingen al een tijd van kracht kunnen zijn voordat er duidelijk zicht is op de effecten van de nieuwe regelingen. Hoe beoordeelt u dit risico voor de betrokken kinderen? Welke maatregelen neemt u om deze risico’s te beperken?

Ten aanzien van de voornemens voor de nieuwe voor te stellen regeling omtrent draagmoederschap delen deze leden dat de ontstaansgeschiedenis, waaronder de persoon van de draagmoeder en eventuele zaad- of eiceldonoren, voor het kind ten minste te achterhalen moeten zijn (artikel 7 van het Verdrag inzake de rechten van het kind). In de kabinetsreactie wordt gememoreerd dat dit «op termijn» te achterhalen moet zijn.8 Deze leden vragen om een nadere explicatie ten aanzien van de woorden «op termijn».

In het licht van het recht op identiteit van het kind en de plicht van overheden om deze te beschermen (artikel 8 van het Verdrag inzake de rechten van het kind) vragen de leden van de fractie van de ChristenLinie waarom enkel de wensouders (en niet de draagmoeder) vanaf de geboorte als ouders op de geboorteakte komen te staan.

De leden van de fractie van de ChristenUnie zien dat het kabinet voornemens is om de registratie van gegevens over de ontstaansgeschiedenis uit te breiden. Zij lezen dat de registratie mogelijk en soms zelfs verplicht moet zijn hij draagmoederschap en in vergelijkbare situaties waarin juridische afstamming en biologische of genetische afstamming uiteenlopen. Deze leden vragen waarom in het licht van de internationale verdragen hier niet per definitie wordt gekozen voor een verplichting.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen u om te reageren op de opinie van prof. R. Hoksbergen en mr. K. de Groot9 in Trouw en daarin met nadruk in te gaan op biologische afstamming en de te beschermen identiteit van het kind.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen of er voor de regering in haar wetgevings- en beleidsvoornemens verschil bestaat tussen een draagmoeder met biologische verwantschap met het kind en draagmoeders voor wie dit niet het geval is. Zij vragen welke afwegingen de regering hierin gemaakt heeft.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen welke ontwikkelingen u ziet in de toe- of afname van draagmoederschap sinds het uitkomen van het rapport van de Staatscommissie. Zij vragen ook welke gevolgen worden beoogd en verwacht van de nieuwe aangekondigde regelgeving. De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen of er in Europees verband beleidsvoornemens hieromtrent zijn en welke positie de regering daarin inneemt.

De leden van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid zien uw reactie – bij voorkeur voor 15 november 2019 – met belangstelling tegemoet.

Een gelijkluidende brief is verzonden aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

Voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid M.M. de Boer

BRIEF VAN DE MINISTER VOOR RECHTSBESCHERMING

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 9 december 2019

De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid heeft op 16 oktober 2019 vragen gesteld over de kabinetsreactie op de aanbevelingen van de Staatscommissie Herijking ouderschap die ik op 12 januari jl. aan uw Kamer heb aangeboden.10 Met belangstelling heb ik kennisgenomen van de vragen over de in deze brief aangekondigde voorstellen. De vragen zijn gesteld door de fracties van GroenLinks en SP, D66, PvdA en van ChristenUnie en SGP. Ik beantwoord die vragen, mede namens de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, als volgt.

De leden van de fracties van GroenLinks en SP refereren aan de motie die ten grondslag heeft gelegen aan de instelling van de Staatscommissie Herijking ouderschap, de Motie Quick-Schuijt c.s.11 Daarin werd de regering, zoals deze leden terecht opmerken, verzocht een brede multidisciplinaire staatscommissie in te stellen, om een visie te ontwikkelen op en te adviseren over een samenhangende wettelijke regeling van de verhouding tussen juridische, biologische en sociale ouders en de kinderen die door hen worden verzorgd en opgevoed.

Na consultatie van de Eerste Kamer en de Tweede Kamer heeft de toenmalige Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie op 21 februari 2014 de opdracht aan de Staatscommissie gegeven.12 In deze opdracht is de nadruk gelegd op de uitgangspunten betreffende het ontstaan van juridisch ouderschap en vragen over het creëren van een wettelijke mogelijkheid tot meerouderschap, meeroudergezag en draagmoederschap. Dit heeft geleid tot het rapport van de Staatscommissie, zoals aan u aangeboden op 7 december 2016.13 In afstemming met uw Kamer is in de opdracht niet de nadruk gelegd op een stelselherziening. De Staatscommissie heeft een analyse gemaakt van het bestaande stelsel en de daarmee samenhangende knelpunten. Vervolgens heeft de Staatscommissie 68 aanbevelingen gedaan om die knelpunten waar nodig weg te nemen.

Op de belangrijkste thema’s heeft het Kabinet nu concrete en betekenisvolle stappen aangekondigd, waarmee de knelpunten in het familierecht waar nodig worden geadresseerd, rekening houdend met de verschillende opvattingen die daarover bestaan binnen de samenleving en de gevolgen voor de uitvoering. Voor een nader overzicht van het stelsel van afstamming en gezag verwijs ik, mede met het oog op een doelmatige inzet van de beschikbare capaciteit voor de aangekondigde aanpassing van het familierecht, naar het rapport van de Staatscommissie en de daarin opgenomen analyse van knelpunten.

De leden van de fractie van D66 vragen of de opmerking dat de drie onderwerpen «draagmoederschap», «informatierecht ontstaansgeschiedenis» en «deelgezag» «met voorrang» zullen worden behandeld impliceert dat het kabinet ook voornemens is de andere onderwerpen die de Staatscommissie heeft aangereikt in deze kabinetsperiode voor te stellen. Deze zinsnede moet zo worden opgevat dat aan deze voorstellen voorrang wordt gegeven ten opzichte van andere lopende en aanstaande wetgevingstrajecten in het personen- en familierecht. Voor een overzicht hiervan verwijs ik naar mijn brief aan de Tweede Kamer «voortgang adoptie en ouderschap» van 5 december 2019. Het kabinet concentreert zich op die onderwerpen die het meest pregnant naar voren komen in de discussie over de toekomst van het familierecht. Voor deelgezag en voor draagmoederschap en afstammingsinformatie is het mijn bedoeling begin 2020 een voorstel in internetconsultatie te brengen. Nagestreefd wordt indiening bij de Tweede Kamer rond de zomer van 2020.

Sommige andere aanbevelingen van de Staatscommissie worden nog nader onderzocht, zoals de procespositie van minderjarigen en de eenvoudige adoptie onder pleegouders die langdurig voor een pleegkind zorgen. De bevindingen hiervan worden begin 2020 verwacht. Voor het ontstaan van gezamenlijk gezag na erkenning ligt er een initiatiefvoorstel in de Tweede Kamer.14 Voor de andere niet in de Kamerbrief genoemde onderdelen geldt dat het kabinet geen dringende noodzaak ziet om deze op dit moment ter hand te nemen. Daarnaast is het praktisch niet mogelijk om alle gesuggereerde aanpassingen gelijktijdig ter hand te nemen.

De leden van de D66-fractie vragen voorts of de vrees voor een grotere kans op conflicten tussen de opvoeders de hoofdreden is om niet te komen met meerouderschap of volledig meerpersoonsgezag. Zij vragen tevens om een nadere onderbouwing van die vrees.

In de kabinetsreactie heb ik gewezen op de kans dat een toename van het aantal personen met uitgebreide rechten tot een kind leidt tot een toename van het aantal juridische conflicten rond dat kind. Er zijn mij geen cijfers bekend van het aantal rechtszaken van ouders/opvoeders in een meeroudersituatie om dit te kunnen staven. Dat neemt niet weg dat deze zorg bestaat bij het kabinet, en ook herhaaldelijk is geuit door rechters en wetenschappers, bijvoorbeeld tijdens het congres dat mijn ambtsvoorganger heeft georganiseerd naar aanleiding van de aanbevelingen van de Staatscommissie.15 In de kabinetsreactie heb ik er tevens op gewezen dat er nog weinig empirische gegevens zijn over de effecten van meerouderschap en meeroudergezag. Gelet op het belang van het kind bij een stabiele opvoedsituatie acht het kabinet het van belang om het conflictpotentieel voor en over een kind in diens leven van alledag zoveel mogelijk te reduceren. Het huidige kabinet ziet daarom af van een juridische regeling van meerouderschap en -gezag die verder gaat dan een regeling voor deelgezag.

In de kabinetsbrief wordt daarnaast gewezen op de administratief ingrijpende gevolgen van meerouderschap en meeroudergezag, bijvoorbeeld voor de belastingdienst en de basisregistratie personen, maar ook voor de uitvoering van de sociale zekerheid. Ook dit zijn omstandigheden waar bij de keuze voor meerouderschap en meeroudergezag rekening mee zal moeten worden gehouden.

De leden van de PvdA-fractie vragen waarom een homoseksueel ouderpaar niet tevens juridisch ouder kan zijn. Zij merken op dat daarmee een ongelijkheid bestaat ten opzichte van vrouwelijke ouderparen, waarvan zij zich afvragen of deze niet in strijd is met artikel 1 van de Grondwet en internationale verdragen.

Graag maak ik gebruik van de gelegenheid om een misverstand op dit punt weg te nemen. Het is voor een homoseksueel ouderpaar wel degelijk mogelijk om gezamenlijk juridisch ouder van een kind te zijn. Momenteel is dit mogelijk op grond van adoptie. Als gevolg van de aangekondigde voorstellen zal het voor mannenstellen straks tevens mogelijk worden om na draagmoederschap vanaf de geboorte gezamenlijk de (juridische) ouders van een kind te zijn.

De wetgeving is op dit punt niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel, zoals opgenomen in artikel 1 Grondwet en verschillende verdragen. Het uitgangspunt van gelijke behandeling laat een verschillende behandeling toe voor zover en naar mate gevallen van elkaar verschillen. Bij een vrouwenpaar zal doorgaans een van de vrouwen zelf het kind dragen. Hoewel zowel een vrouwen- als mannenpaar met een kinderwens de hulp van anderen nodig hebben, is het dragen van een kind door een draagmoeder niet vergelijkbaar met het doneren van zaad. De inbreng van een draagmoeder is substantieel groter. Zij gaat een intensieve en diepgaande relatie aan met het kind, hetgeen niet noodzakelijk geldt voor een zaaddonor. De positie van de draagmoeder is ook kwetsbaarder gedurende het traject. De aangekondigde wetgeving reflecteert deze verschillen; bij de zaaddonor is voldoende dat de intentie blijkt om geen deel uit te maken van het leven van het kind. Dan kan na de geboorte van rechtswege ouderschap ontstaan met de wensmoeders. Bij draagmoederschap zullen voorafgaand aan de zwangerschap voorlichting en counseling moeten plaatsvinden alsook een rechterlijke toets. Dit betreft noodzakelijke waarborgen ten behoeve van het belang van zowel het kind, de draagmoeder als de wensouders. Deze verschillen zijn naar mijn oordeel dan ook gerechtvaardigd.

Een andere wijze waarop mannenparen de verzorging van een kind op zich kunnen nemen is binnen een meeroudergezin. Het kabinet heeft in haar reactie duidelijk gemaakt dat voor die situatie een regeling van deelgezag zal worden getroffen. De zorgen om de toename van conflicten rond het kind is één van de redenen voor het kabinet om nu niet te komen met een regeling voor meerouderschap en -gezag.

Deze leden vragen zich verder af of in de praktische uitwerking nog enkele stappen te zetten zijn die recht doen aan alle direct betrokken belangen, met name die van de verzorgende niet-biologische ouder. Deelgezag is gericht op het oplossen van praktische problemen waar ouders, voogden en degene die daarnaast nauw betrokken zijn bij de opvoeding tegen aan lopen. In de verdere uitwerking van de contouren van het wetsvoorstel is hierbij uiteraard ook oog voor de belangen van de feitelijke meerouder.

Voor het gevraagde tijdpad verwijs ik graag naar de beantwoording van de vragen van de leden van de D66-fractie. De nadere onderbouwing van deze voorstellen zult u aantreffen in de toelichting bij de voorstellen, zoals die straks aan het parlement zullen worden voorgelegd. De door de leden van de PvdA-fractie aangestipte aandachtspunten zullen daarin uitgebreid de aandacht krijgen.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen naar het zicht op de sociaal-psychologische ontwikkeling van kinderen geboren uit draagmoederschap en hoe de risico’s van het kind worden beoordeeld.

Bij het opstellen van de regeling voor draagmoederschap wordt rekening gehouden met de beschikbare kennis over de gevolgen van donorschap, adoptie en de beperkte onderzoeken naar het welzijn van kinderen na draagmoederschap. Dit geeft met name aanleiding voor het bieden van waarborgen dat kinderen bekend zullen zijn met hun genetische en biologische afstamming alsmede de overige betrokkenen bij het draagmoederschap. De Staatscommissie heeft overigens vastgesteld dat voldoende onderzoek laat zien dat voor goed opvoederschap geen biologische of genetische relatie nodig is tussen de volwassene(n) en het kind.16 Dit laatste ook in reactie op de aangehaalde opinie in Trouw.

Voor de verplichting tot registratie van afstammingsgegevens en voor de termijn waarop kinderen toegang zullen krijgen tot hun afstammingsgegevens wordt hier verwezen naar voorstellen die zullen worden voorbereid. Ik kan daar in dit stadium nog niet op vooruit lopen. In reactie op de vraag naar een verschil tussen een draagmoeder met biologische verwantschap met het kind en een draagmoeder zonder zo’n verwantschap verwijs ik naar de kabinetsbrief, waarin er geen verschil wordt gemaakt tussen een draagmoeder die tevens de eicel levert en een draagmoeder die dat niet doet. Beide vormen van draagmoederschap komen op dit moment voor, en voor kinderen geboren uit beide vormen van draagmoederschap zal het traject goed geregeld moeten worden. De waarborgen gericht op bescherming van zowel het kind, de draagmoeder en de wensouders verschillen daarbij niet wezenlijk. Ook dit punt zal nadere aandacht krijgen in de toelichting bij de voorstellen zoals die thans worden voorbereid.

De Minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker


X Noot
1

Letter O heeft alleen betrekking op wetsvoorstel 33 032.

X Noot
2

Samenstelling:

Backer (D66), De Boer (GL) (voorzitter), Van Dijk (SGP), Van Hattem (PVV), Nooren (PvdA), Rombouts (CDA), Bikker (CU), Baay-Timmerman (50PLUS), Adriaansens (VVD), arbouw (VVD), Bezaan (PVV), De Blécourt-Wouterse (VVD), Cliteur (FVD), Dittrich (D66), Doornhof (D66), Gerbrandy (OSF), Janssen (SP), Karimi (GL), Meijer (VVD), Nicolaï (PvdD), Otten (Fractie-Otten) (ondervoorzitter), Van Pareren (FVD), Recourt (PvdA), Rietkerk (CDA), Veldhoen (GL), Van Wely (FVD)

X Noot
3

Kamerstukken I 2018/19, 33 032/ 33 514 (R1998), N.

X Noot
4

Kamerstukken I 2016/17, 33 032/ 33 514 (R1998), J.

X Noot
5

Toezegging T01829.

X Noot
6

Kamerstukken I 2013/14, 33 032/33 514 (R1998), G.

X Noot
7

Kamerstukken 33 032.

X Noot
8

Kamerstukken I 2018/19, 33 032/33 514 (R1998), N, p. 9.

X Noot
10

Kamerstukken I 2019/19, 33 032/33 514 (R1998), N.

X Noot
11

Kamerstukken I 2013/14, 33 032/33 514 (R1998), G.

X Noot
12

Kamerstukken I 2013/14, 33 750 VI/ 33 032, G.

X Noot
13

Kamerstukken I 33 032/ 33 514 (R1998), J.

X Noot
14

Kamerstukken II, 34 605.

X Noot
15

Kamerstukken II 2016/17, 33 836, 20, bijlage, p. 1.

X Noot
16

Staatscommissie Herijking ouderschap, Kind en ouders in de 21ste eeuw, Den Haag 2016, p. 147.

Naar boven