33 032 Wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek in verband met het juridisch ouderschap van de vrouwelijke partner van de moeder anders dan door adoptie

B VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR VEILIGHEID EN JUSTITIE1

Vastgesteld 5 februari 2013

Het voorbereidend onderzoek heeft de commissie aanleiding gegeven tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

1. Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij begrijpen dat de regering beoogt de mogelijkheden van het vestigen van familierechtelijke betrekkingen meer in overeenstemming te brengen met moderne samenlevingsvormen en het voor duomoeders makkelijker te maken juridisch ouder te worden. Deze leden hebben nog verschillende vragen.

De leden van de PvdA-fractie hebben met gemengde gevoelens kennisgenomen van dit wetsvoorstel. Deze leden zien het grote belang van een regeling van het sociale ouderschap voor ouders die wel een kind verzorgen en opvoeden, maar niet de biologische ouders van het kind zijn.

Dit wetsvoorstel voorziet echter niet in een regeling van het sociaal ouderschap, maar introduceert het sociale ouderschap als grond voor het juridisch ouderschap ten behoeve van de duomoeder. Enerzijds is het wetsvoorstel daarmee erg beperkt: alleen de positie van de duomoeder wordt geregeld, een regeling voor andere vormen van sociaal ouderschap ontbreekt. Anderzijds gaat het wetsvoorstel nogal ver: het sociaal ouderschap wordt niet als zodanig geregeld, maar het sociaal ouderschap van de duomoeder wordt als grond voor het vestigen van familierechtelijke betrekkingen in het afstammingsrecht geïntroduceerd. In verband hiermee hebben deze leden nog enkele vragen.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling maar ook met enige bevreemding kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. In verband met het feit, dat blijkens de hoofdlijnennotitie over het emancipatiebeleid van het vorige kabinet zo’n 25.000 kinderen opgroeien in een roze gezin, vinden zij het van belang dat deze kinderen met het oog op een stabiele thuisomgeving zoveel mogelijk in dezelfde positie verkeren als kinderen die opgroeien in een gezin waarin de ouders een heteroseksuele relatie onderhouden.2 Daarom dient de mogelijkheid te bestaan dat het sociale en het juridische ouderschap bij een homoseksuele relatie op dezelfde wijze wordt vormgegeven als bij een heteroseksuele relatie het geval is. De rechten en plichten van de beide ouders dienen op dezelfde wijze vast te staan teneinde in alle gevallen het belang van het kind optimaal te kunnen dienen. Deze leden betwijfelen echter of daartoe ook het biologische ouderschap ondergeschikt moet worden gemaakt aan het sociale ouderschap, aangezien het biologische ouderschap nu eenmaal voortkomt uit een objectief vast te stellen fysiek verschil tussen man en vrouw. Zij zijn in dit opzicht niet gelijk, maar wel gelijkwaardig. Deze leden hebben derhalve nog een aantal vragen.

De leden van de SP-fractie hebben met zorg kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden zijn groot voorstander van het treffen van een goede regeling voor het sociale ouderschap, maar zijn van oordeel dat sociaal ouderschap een eigen regeling verdient voor de vele samenlevingsvormen waarin kinderen vandaag groot gebracht worden. Deze leden betreuren dat het uitgangspunt dat het juridisch ouderschap het biologisch ouderschap volgt in dit wetsvoorstel ten behoeve van een beperkte groep sociale moeders, wordt verlaten. Sociale vaders en meer-oudergezinnen vallen niet onder dit wetsvoorstel, terwijl er voor de duomoeder de afgelopen jaren al een goede rechtspositie in het Burgerlijk Wetboek is gerealiseerd. Deze leden hebben een aantal vragen.

De leden van de D66-fractie hebben met voorzichtige belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel dat het juridisch ouderschap introduceert voor de vrouwelijke partner van de moeder van rechtswege, oftewel zonder dat daarvoor een gerechtelijke procedure nodig is. Hiermee wordt naast (het vermoeden van) het biologisch ouderschap ook het sociale ouderschap grond voor familierechtelijke betrekkingen. Deze op zich interessante ontwikkeling kan na aanvaarding van het homohuwelijk worden beschouwd als een praktische vervolgstap in de richting van de gelijke behandeling van heteroseksuele en homoparen. De Raad van State wijst er naar het oordeel van deze leden echter terecht op dat het systeem van biologische afstamming met de in dit wetsvoorstel neergelegde fictie wordt doorbroken. Zoals in recente wetgeving nog eens nadrukkelijk bevestigd, is dit systeem is de leidraad in het Nederlandse afstammingsrecht. Dit betekent dat alle consequenties van dit wetsvoorstel goed moeten worden overwogen en doordacht. In dat verband hebben deze leden nog enkele vragen.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben met instemming kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel, dat zorgt voor een betere aansluiting van de wettelijke afstammingsregels op de feitelijke gezinssituatie, en voorziet in een dringende behoefte van lesbische stellen en hun (aanstaande) kinderen. Deze leden hopen dat de wet op zeer korte termijn kan worden ingevoerd. Naar aanleiding van het wetsvoorstel hebben zij nog wel enkele vragen. Zij hopen met spoed beantwoording te ontvangen, zodat de behandeling van het wetsvoorstel voortvarend kan worden voortgezet.

Het lid van de SGP-fractie heeft kennisgenomen van het gewijzigd voorstel van wet dat

beoogt het mogelijk te maken dat kinderen automatisch afstammen van twee wettelijk

gehuwde vrouwen die gebruik hebben gemaakt van een onbekende spermadonor. Dit lid acht de introductie van deze nieuwe fictie in het afstammingsrecht niet in het belang van het kind. Het gewijzigd wetsvoorstel heeft bij dit lid ook enkele vragen doen rijzen.

2. Wijziging van het afstammingsrecht

De leden van de VVD-fractie merken op dat de regering onderhavig wetsvoorstel ziet als een logische vervolgstap op eerdere wetsvoorstellen die een geleidelijke verbetering van het lesbisch ouderschap behelsden. Deze leden zijn nog niet overtuigd dat onderhavig wetsvoorstel eerder een logische vervolgstap is op eerdere wetsvoorstellen, dan wel een fundamentele verandering in het familierecht introduceert. Zij zien het sociale ouderschap als grondslag voor het juridische ouderschap wel degelijk als een wezenlijke verandering. Zij vragen zich onder meer af waarom de regering heeft gekozen om het sociale ouderschap «onder te brengen» bij het juridische ouderschap en niet een aparte plek binnen het familierecht te geven. Waarom is niet gekozen voor uitbreiding van de regeling van rechtswege? Of aanpassing van het adoptierecht? Deze leden vernemen graag een reactie van de regering.

Deze leden constateren dat het uitgangspunt van het afstammingsrecht is dat het juridisch ouderschap zoveel mogelijk het biologisch ouderschap volgt. Met dit wetsvoorstel wordt een grondslag aan het afstammingsrecht toegevoegd, te weten het sociale ouderschap. Het sociale ouderschap wordt als het ware geperst in het juridische ouderschap. De leden van de VVD-fractie achten dit nogal gekunsteld. Bovendien kan tussen het biologisch ouderschap en het sociale ouderschap een zekere spanning bestaan. Welke grondslag gaat voor bij concurrerende aanspraken op het ouderschap? De biologische of de sociale? Kan de regering meer inzicht geven in haar voorstelling van de criteria die de rechter zou moeten hanteren? In de memorie van toelichting is deze spanning onderkend en wordt verwezen naar de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad.3 Deze rechtspraak ziet echter alleen op het verzoek om vervangende toestemming door de verwekker. De verwekker kan deze vervangende toestemming vragen op het moment dat de duomoeder nagelaten heeft het kind te erkennen. Is het kind eenmaal erkend door de duomoeder dan is er geen ruimte voor een dergelijke vervangende toestemming, tenzij de verwekker een verzoek indient tot vernietiging van de erkenning. Op welke gronden zou de rechter een dergelijk verzoek kunnen toewijzen? Deze leden vinden dat de regering daar niet duidelijk over is.

De leden van de PvdA-fractie vragen waarom de regering het tot dusver gehanteerde uitgangspunt van het afstammingsrecht dat juridisch ouderschap het biologisch ouderschap volgt, heeft losgelaten. Heeft de regering daarbij wel voldoende rekening gehouden met de belangen van het kind en met artikel 7 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK)? Ziet de regering geen mogelijke spanning tussen dit wetsvoorstel en het IVRK? De Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) is van oordeel dat het te vroeg is om vergaande wetgeving tot stand te brengen die het huidige afstammingsrecht geheel doorkruist en waarvan nog niet kan worden overzien wat de consequenties zijn. De RSJ stelt voor eerst breder onderzoek te doen naar deze belangrijke thematiek zowel op juridisch als op psychosociaal gebied. Zo zou niet alleen de situatie waarin sprake is van de geboorte van een kind binnen de relatie van twee vrouwen, maar ook andersoortige relaties waarbinnen kinderen opgroeien in ogenschouw genomen moeten worden. Waarom heeft de regering dit advies van de RSJ niet overgenomen? De RSJ acht het goed mogelijk dat andere opties, zoals het introduceren van een nieuwe rechtsfiguur, het uitbreiden van de regeling van het krijgen van gezag van rechtswege en het aanpassen van het adoptierecht, eerder in de rede liggen. Graag een reactie van de regering op dit advies van de RSJ om in feite het sociale ouderschap van een volwaardige regeling te voorzien zonder dat het afstammingsrecht doorkruist hoeft te worden.

De leden van de CDA-fractie merken op dat voor het vaststellen van de afstamming, met het oog op psychosociale en eventueel medische gegevens, kennis over de beide biologische ouders noodzakelijk is.4 Dit betekent dat voor de afstamming altijd sprake zal zijn van één vader en van één moeder. Bij het sociale ouderschap en het juridische ouderschap kan het ook voorkomen dat de bij deze vormen van ouderschap behorende rechten en plichten door de wet worden toegekend aan – en op dezelfde wijze worden uitgeoefend door – personen van verschillend of van hetzelfde geslacht. Deze leden zouden graag van de regering het commentaar op deze redenering vernemen. Zij benadrukken daarbij dat is vastgesteld dat ouders die een sociale en/of juridische relatie met hun kinderen hebben de daarbij behorende rechten en plichten in volle omvang moeten kunnen uitoefenen, zowel wanneer de ouders een heteroseksueel paar vormen als wanneer het gaat om paren van hetzelfde geslacht, mannelijk dan wel vrouwelijk.

De leden van de SP-fractie vragen op grond waarvan de regering, de in de memorie van toelichting aangehaalde passage uit het General Comment nummer 7 van 2005 uitlegt alsof hier bedoeld zou zijn dat alle gezinssituaties waarin kinderen mogelijk opgevoed worden, geperst kunnen worden in een afstammingsband.5 Ook de aangehaalde jurisprudentie inzake artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) leidt op geen enkele manier tot de conclusie dat sociaal ouderschap via de afstamming geregeld zou moeten worden. Volgens deze leden ontstaat «family-life» ook door de feitelijke verzorging door pleegouders, grootouders, stiefouders en eventueel anderen. Deze leden zijn van mening dat het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) slechts aanduidt dat al deze vormen van sociaal ouderschap als zodanig erkend kunnen worden en derhalve goed geregeld dienen te worden. Graag een reactie van de regering.

De leden van de SP-fractie verwijzen naar de opmerking van de leden van de PVV-fractie dat een breder onderzoek op zowel juridisch als psychosociaal gebied ontbreekt.6 De regering stelt zich voldoende juridisch geïnformeerd te achten op basis van eigen onderzoek, het rapport van de commissie lesbische ouderschap en interlandelijke adoptie (de commissie-Kalsbeek) en het advies van prof. C.J. Forder.7 Deze leden merken op dat de commissie-Kalsbeek zich echter niet heeft uitgesproken over doorbreking van het afstammingsrecht zoals dit wetsvoorstel dat doet. Zij merken op dat de regering stelt dat nader psychosociaal onderzoek geen toegevoegde waarde heeft. Deze leden vinden echter dat aan een juridische regeling van het sociale ouderschap breed maatschappelijk en psychosociaal onderzoek vooraf dient te gaan. Duomoederschap, zo stellen zij, is slechts één vorm van sociaal ouderschap. De regering presenteert geen samenhangende visie op sociaal ouderschap die ook ziet op opvoedende vaders, meer-oudergezinnen, stiefgezinnen, pleeggezinnen, draagmoeders en wensouders. Het blijft bij «hap-snap» regelingen. Is de regering bereid om aan deze problematiek in den brede te gaan werken? Kan de regering deze leden volgen in de redenering dat in dit wetsvoorstel niet het sociaal ouderschap wordt geregeld maar de duomoeder wordt geperst in het keurslijf van de bestaande regelingen door introductie van de fictie dat het kind mede door haar toedoen zou zijn ontstaan? Dat erkenning door een man ook soms niet aansluit op de biologische werkelijkheid verhindert niet dat dit wel het wettelijk uitgangspunt is en dat, wanneer dit niet het geval is, deze erkenning ongedaan kan worden gemaakt. Deelt de regering deze mening?

3. Procedures inzake erkenning en adoptie

De leden van de VVD-fractie lezen dat de bekende zaaddonor, die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind, het recht krijgt de rechter te verzoeken om vervangende toestemming voor erkenning. Het feit dat hij zowel de biologische vader is van het kind, alsook met het kind een ouder-kind relatie heeft, rechtvaardigt dat hij de rechter kan verzoeken om een bevestiging van deze biologische en sociale werkelijkheid. Deze leden vragen of dit betekent dat een kind meer dan twee sociale ouders kan krijgen. Namelijk de moeder, de bekende zaaddonor en de duomoeder? Het uitgangspunt dat een kind niet meer dan twee juridische ouders kan hebben, blijft in het wetsvoorstel gehandhaafd. Voor een kind is het onderscheid tussen juridisch en sociaal ouder echter niet relevant en vooral niet altijd duidelijk. Klopt het dat het kind wel meer dan twee sociale ouders kan krijgen en hoe verhoudt zich dat tot het uitgangspunt dat een kind niet meer dan twee juridische ouders kan hebben? Hoe kijkt de regering hier tegenaan? Deze leden ontvangen graag een reactie.

De leden van de CDA-fractie merken op dat bij – voor het merendeel recentelijk – tot stand gekomen wetgeving is voorzien in de toekenning van ouderschapsrechten en in het scheppen van de bijbehorende verplichtingen aan een duomoeder of duovader. Om deze rechten te verwerven of drager van de betreffende verplichtingen te worden, moeten een of meerdere rechtshandelingen worden verricht. Het gaat dan om erkenning of adoptie. Graag ontvangen deze leden een antwoord op de vraag welke handelingen een duomoeder moet verrichten (en wat de daarmee verbonden kosten bedragen en welk tijdsbeslag een en ander inneemt) om door middel van adoptie dan wel door middel van erkenning dezelfde rechten en verplichtingen te verwerven als gelden voor een partner, die als biologische ouder aanspraak op ouderschapsrechten kan maken. Meer specifiek verzoeken deze leden een overzicht van de gang van zaken, zoals die bij de thans geldende wetgeving is voorgeschreven en hoe deze feitelijk (blijkens statistische gegevens) verloopt met daartegen afgezet de veranderingen die door middel van het huidige wetsvoorstel worden beoogd.

De leden van de CDA-fractie lezen dat, in navolging van de voorstellen van de Commissie-Kalsbeek, het onderhavige wetsvoorstel het mogelijk maakt voor de duomoeder om het kind waarvan de met haar gehuwde moeder is bevallen, te erkennen. Hiermee wordt de duomoeder door middel van een rechtshandeling (die niet hoeft te zijn gebaseerd op een ware toedracht van de feiten) in staat gesteld dezelfde rechten te verkrijgen als een persoon, die een biologische band heeft met het kind. Op grond hiervan kan men zeggen, dat het sociale ouderschap «prevaleert» boven het biologische ouderschap.8 De vraag doet zich voor of het afstammingsrecht nu niet juist is gebaseerd op het uitgangspunt dat het juridisch ouderschap het biologische ouderschap volgt, waardoor een erkenner wordt vermoed de biologische ouder van het kind te zijn. Deze leden constateren dat de regering dit uitgangspunt kennelijk wil loslaten door een sociale ouder, die niet een biologische ouder kan zijn geweest, toch als zodanig te «erkennen», want hij/zij wordt vermoed de biologische ouder van het kind te zijn. Graag ontvangen deze leden een overtuigende motivering van deze keuze.

In de memorie van toelichting schrijft de regering dat het juridisch ouderschap van de duomoeder via het afstammingsrecht sneller tot stand komt dan het geval is bij adoptie.9 De leden van de SP-fractie vragen of de regering kan erkennen dat dit valse voorlichting is, of in elk geval slechts een halve waarheid? De duomoeder kan immers al voor de geboorte een adoptieverzoek bij de rechtbank indienen, waarna de beschikking van de rechtbank, die gemiddeld een week later zal verschijnen, terugwerkt tot de geboorte. Vindt de regering die ene week een rechtvaardiging voor een stelselwijziging van het afstammingsrecht? Is de regering het met deze leden eens dat er in die ene week geen sprake kan zijn van onzekerheid nu, speciaal voor de duomoeder, de lichte adoptieprocedure is geïntroduceerd waarbij het verzoek wordt toegewezen tenzij niet in het belang van het kind? Ook vragen deze leden of het de regering bekend is dat de zogenaamde lichte adoptieprocedure voor de duomoeder een procedure is zonder zitting omdat er in tegenstelling tot de gewone adoptieprocedure geen onderzoek naar het belang van het kind plaatsvindt. De rechter wijst het verzoek toe tenzij de adoptie kennelijk niet in het belang van het kind is (artikel 227 lid 4). Volgens deze leden laat de regering zich verleiden tot het meegaan in de juridische onjuistheid dat de capaciteiten van de duomoeder als ouder moeten worden «goedgekeurd».10 Deelt de regering de mening van deze leden dat deze onjuiste argumenten ontzenuwd dienen te worden in plaats van dat deze ongegronde argumenten gebruikt dienen te worden ter onderbouwing van de noodzaak van het wetsvoorstel?

De leden van de SP-fractie merken op dat de regering een mogelijke patstelling schetst: Bestaat er naar huidig recht een verschil van mening tussen de moeder en de biologische vader over de persoon van de tweede juridische ouder, dan kan de duomoeder het kind niet adopteren en kan de biologische vader het kind niet erkennen.11 Volgens deze leden, komt deze situatie niet voor. Het is echter inderdaad zo dat zonder toestemming van de moeder, geen erkenning kan plaatsvinden. Maar de duomoeder kan wel degelijk adopteren. Waarom zou zij dat niet kunnen, zo vragen deze leden. Vanwege de bepaling in artikel 228 lid, voorwaarde d? Die bepaling gaat over de juridische vader. Is de regering het met deze leden eens dat, zolang de donor niet erkend heeft, de duomoeder kan adopteren? De regering stelt dat de biologische vader ingeval van een huwelijk niet de mogelijkheid heeft een kind te erkennen.12 In artikel 200 is echter de ontkenning van het door huwelijk ontstane vaderschap geregeld. Volgens deze leden kan daarna de biologische vader het kind erkennen. Is dat juist? Zo ja, door wie, waar en wanneer worden gehuwde heteroseksuele ouders die kiezen voor donorinseminatie voorgelicht over deze consequentie?13

De leden van de D66-fractie merken op dat het voorliggende wetsvoorstel zijn basis heeft in het eerdergenoemde advies van de commissie-Kalsbeek. Dat adviesrapport oppert de mogelijkheid van erkenning van het kind door de duomoeder en gerechtelijke vaststelling van het moederschap. De commissie spreekt zich echter niet uit over de vraag of het duomoederschap van rechtswege bij geboorte moet kunnen ontstaan, zoals in het voorliggende wetsvoorstel thans wel het geval is. De commissie achtte deze vraag voorbehouden aan de wetgever. Deze leden stellen vast dat de duomoeder naar huidig recht reeds door adoptie juridisch de tweede ouder kan worden van een kind. Hiermee wordt eenzelfde rechtspositie bewerkstelligd als met het voorliggende wetsvoorstel. Het verschil is dat onder het huidige recht, waarin de duomoeder de verkorte adoptieprocedure moet doorlopen, van haar nog een wilsbesluit nodig is om het moederschap te aanvaarden. Datzelfde geldt voor de procedure van erkenning, zoals door de commissie Kalsbeek geadviseerd. Dit wilsbesluit van de duomoeder met de daarop volgende procedure is met het in dit wetsvoorstel voorliggende systeem niet meer nodig. Het juridisch ouderschap krijgt de duomoeder immers van rechtswege doordat zij met de biologische moeder gehuwd is. Deze leden vragen welke argumenten de regering ertoe heeft gebracht om deze weg te kiezen en het duomoederschap in geval sprake is van een onbekende zaaddonor niet meer afhankelijk te maken van een wilsbesluit. Een van de consequenties van het in het wetsvoorstel voorliggende systeem is bijvoorbeeld dat de duomoeder de mogelijkheid van ontkenning van het moederschap niet heeft. Die mogelijkheid is aan de biologische vader wel voorbehouden. Graag een reactie van de regering.

De regering voert voor aanvaarding van afstamming van rechtswege en tegen de adoptieprocedure aan dat de duomoeder de gerechtelijke adoptieprocedure ervaart als zouden haar capaciteiten als ouder moeten worden goedgekeurd. De leden van de D66-fractie constateren dat een onderbouwing voor deze conclusie ontbreekt. Kan de regering toelichten waarop deze aangenomen ervaring van duomoeders is gebaseerd? Een vraag die daarop aansluit is welke aanvullende voorwaarden, anders dan de noodzaak van een gerechtelijke procedure, de adoptieprocedure voor het verkrijgen van het juridisch ouderschap stelt in vergelijking tot het wetsvoorstel bij gelijke situaties, waaraan met het voorliggende wetsvoorstel voorbijgegaan kan worden? Ingeval de adoptieprocedure aanvullende voorwaarden stelt, waarom worden die voorwaarden in het wetsvoorstel niet meer noodzakelijk geacht?

De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat in het wetsvoorstel zoals dat voorligt zowel de meemoeder als de bekende donor de mogelijkheid hebben om een kind te erkennen. Mede naar aanleiding van het ingediende (en aangenomen) amendement Hennis-Plasschaert c.s. is hier bij de behandeling in de Tweede Kamer uitgebreid over gesproken. De meemoeder krijgt ook de mogelijkheid vervangende toestemming aan de rechter te vragen. Nu enerzijds naaste de biologische moeder twee personen gerechtigd zijn tot erkenning, en anderzijds de wet erkenning uitsluit als er reeds twee juridisch ouders zijn, is er derhalve sprake van «concurrentie» tussen verwekker en meemoeder ten aanzien van de erkenning, concluderen deze leden. Kan de regering aangeven hoe een en ander naar zijn oordeel in de praktijk zal gaan? Kunnen zowel de meemoeder als de verwekker het kind al voor de geboorte erkennen? Is het een kwestie van wie het eerst komt, wie het eerst maalt? Ligt derhalve de beslissing bij de biologisch moeder, die immers toestemming moet geven voor de erkenning? Kan de rechter vervangende toestemming geven als er reeds een erkenning heeft plaatsgevonden en er dus reeds twee juridische ouders zijn? Zo ja, maakt de rechter dan de eerdere erkenning ongedaan? Op welke grond dan? Zo nee, is de mogelijkheid vervangende toestemming te vragen dan geen dode mus daar verwacht mag worden dat bij de weigering toestemming te geven deze toestemming in de meeste gevallen wel aan een andere gerechtigde zal zijn verleend? Is de regering het met deze leden eens dat het eigenlijk niet mogelijk is alle belangen naar tevredenheid te waarborgen zolang het juridisch ouderschap is beperkt tot maximaal twee ouders? Zouden deze belangen niet het beste gediend zijn met het mogelijk maken van erkenning, lees het juridisch ouderschap, voor zowel de meemoeder als de bekende verwekker (onder handhaving van het vereiste van toestemming van de moeder dan wel vervangende toestemming door de rechter)? Is de regering in dat verband bereid om het aangekondigde onderzoek uit te breiden naar een onderzoek naar de mogelijkheid van meervoudig juridisch ouderschap, in plaats van slechts het meervoudig gezag?

Tot slot hebben de leden van de GroenLinks-fractie een vraag naar aanleiding van de antwoorden die bij de behandeling van dit wetsvoorstel in de Tweede Kamer zijn gegeven. In antwoord op vragen van de heer Bontes gaf de regering aan bezwaar te hebben tegen het van rechtswege juridisch ouder worden van de meemoeder wanneer er een bekende biologische vader is, omdat het dan in alle gevallen pas wanneer de moeders gaan scheiden voor de biologische vader mogelijk wordt het kind te erkennen. Hoe moeten deze leden dit begrijpen? Bedoelt de regering hier te zeggen dat bij echtscheiding van de moeders het juridisch ouderschap van de meemoeder komt te vervallen? Of is er na echtscheiding juridisch ouderschap door drie ouders mogelijk? Of is toen de juridische situatie niet juist weergegeven? Deze leden ontvangen graag een uitleg van de regering.

4. Onderscheid bekende en onbekende zaaddonor

De leden van de VVD-fractie vragen zich af of het juist is een verschil te maken tussen de bekende en de onbekende zaaddonor. De identiteit van de onbekende zaaddonor is immers altijd bekend bij de Stichting donorgegevens kunstmatige bevruchting. Een kind van zestien jaar of ouder kan deze stichting om de identificerende gegevens van de «onbekende» zaaddonor verzoeken. Bovendien, waarom wordt met dit wetsvoorstel alleen een regeling getroffen voor zogenaamde duomoeders en niet voor duovaders? Met DNA-testen kan toch onomstotelijk worden vastgesteld wie de biologische vader is? Kan de regering dit nog eens nader motiveren?

De leden van de PvdA-fractie signaleren dat in het wetsvoorstel de positie van de moeder en de duomoeder sterker is indien gebruik wordt gemaakt van sperma van een onbekende donor, dan in het geval gebruik wordt gemaakt van sperma van een bekende donor. Dit terwijl het voor een kind van groot belang is op de hoogte te zijn van zijn biologische afstamming. Zou niet een onbedoeld neveneffect van dit wetsvoorstel kunnen zijn dat lesbische stellen die een kind willen, eerder dan nu het geval is zullen kiezen voor een onbekende donor vanwege de sterkere juridische positie die moeder en duomoeder in dat geval hebben? Graag een reactie van de regering.

Deze leden constateren voorts dat de Stichting donorgegevens kunstmatige bevruchting in reactie op het conceptwetsvoorstel te kennen heeft gegeven dat een verklaring van deze stichting slechts kan inhouden dat het kind door en ten gevolge van kunstmatige donorbevruchting is verwekt, niet of de donor bij de biologische moeder bekend is. Toch dient volgens het voorgestelde artikel 198 lid 1 sub b een verklaring van de stichting te worden overgelegd, waaruit blijkt dat de identiteit van de donor aan de vrouw bij wie de kunstmatige donorbevruchting heeft plaatsgevonden onbekend is. Hoe valt dit te rijmen met het standpunt van de stichting dat een door deze stichting af te geven verklaring niet voor het beoogde doel kan dienen?

De leden van de CDA-fractie zouden graag van de regering een duidelijk overzicht ontvangen van de mogelijkheden die er bestaan voor een kind, dat is geboren uit een moeder, die een lesbische relatie heeft, om in de diverse casusposities, die het wetsvoorstel mogelijk maakt, de gegevens van zijn natuurlijke vader te kunnen achterhalen. Het gaat dan met name om de vragen wanneer er van het openbaren van dergelijke gegevens sprake kan zijn en om welke gegevens dat gaat. Tevens doet de vraag zich voor hoe de situatie is wanneer gebruik wordt gemaakt van zaadcellen van een buitenlandse (onbekende) donor.

De leden van de SP-fractie vragen of dit wetsvoorstel een betere rechtspositie verschaft aan de duomoeder ingeval gebruik wordt gemaakt van een anonieme donor dan ingeval gekozen wordt voor een bekende donor. Zo ja, was dit de bedoeling van de regering? De regering heeft advies ingewonnen bij prof. C.J. Forder over de positie van de bekende donor. Het advies de bekende donor met een nauwe persoonlijke betrekking een rechtspositie te geven ten opzichte van het kind is opgevolgd. Hoe rechtvaardigt de regering dat het kind en de bekende donor met family-life recht hebben op erkenning van hun relatie in rechte, terwijl anderzijds het gebruik maken van een anonieme donor juridisch wordt bevoordeeld. Bij een anonieme donor kan het kind pas op zijn zestiende jaar informeren naar de NAW-gegevens (naam, adres, woonplaats) en, als hij tegen de wil van de donor contact wil, naar de rechter kan stappen.

5. Andere samenlevingsvormen

De leden van de VVD-fractie merken op dat dit wetsvoorstel niet het ouderschap van de vrouwelijke geregistreerde partner van de moeder anders dan door adoptie regelt. Wijzigingen die noodzakelijk zijn om dit te regelen, zullen bij afzonderlijk wetsvoorstel worden voorgesteld. Welke redenen heeft de regering gehad om dit niet meteen in onderhavig wetsvoorstel te regelen? Welke haken en ogen ziet de regering aan het regelen van het juridisch ouderschap van de vrouwelijke geregistreerde partner van de moeder anders dan door adoptie?

De leden van de CDA-fractie begrijpen dat de regering uit een oogpunt van gelijke behandeling heeft gekozen voor de in het wetsvoorstel aangeduide aanpak. De vraag doet zich dan onmiddellijk voor waarom de regering zich daarbij heeft beperkt tot een regeling voor vrouwelijke paren van hetzelfde geslacht en niet een dergelijke omstandigheid heeft geschapen voor paren van het mannelijk geslacht. De memorie van toelichting stelt daaromtrent: «Het voorstel ziet niet op het ouderschap van twee mannen, omdat een kind niet geboren kan worden in een relatie van twee mannen.»14 Ook daarvoor geldt echter dat het sociale en het juridische ouderschap (de diverse bij het ouderschap behorende rechten en verplichtingen) op dezelfde wijze bij wet zou kunnen worden geregeld als geldt in een relatie tussen twee vrouwen. Bovendien zullen ook daarvoor eerst de familierechtelijke betrekkingen tussen een van de natuurlijke ouders en het kind moeten worden doorbroken.15

Deze leden constateren dat de regering niet voorstelt het ouderschap van de vrouwelijke geregistreerde partner van de moeder anders dan door adoptie te regelen. Daarvoor zal een aanpassingswet worden voorgesteld. Nu de positie van de geregistreerde partner voor een belangrijk deel overeenstemt met die van de partner die is gehuwd, vragen de leden van de CDA-fractie wat het motief is om voor de geregistreerde partner met een afzonderlijk wetsvoorstel (en nog wel een «aanpassingswet») te komen om de afstammingsrelatie van rechtswege tot stand te brengen.

De leden van de SP-fractie constateren dat de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak (NVvR) adviseert om een wettelijke regeling te treffen die registratie van de identiteit van de biologische vader verplicht maakt. In de memorie van toelichting stelt de regering dat een verplichting tot registratie in dat geval ook zou moeten gelden ingeval van een heteroseksuele relatie.16 Dit is naar de mening van deze leden onjuist omdat het kind er van uit mag gaan dat de echtgenoot van zijn moeder en de man die hem erkend heeft zijn biologische vader is. Als het kind daaraan twijfelt, kan deze dat vaderschap ontkennen (artikel 200 lid 1) dan wel de erkenning laten vernietigen (artikel 205 lid 1). Als het minderjarig is krijgt het daartoe een bijzonder curator. In die gevallen is registratie dus volstrekt overbodig. Registratie van het biologisch vaderschap anders dan wanneer het kind is geboren uit het huwelijk van een man en een vrouw of door een man is erkend vinden deze leden daarom een goed idee dat recht doet aan artikel 7 IVRK. Het vertrouwen dat de regering heeft in het informeren van het kind over zijn afstamming delen deze leden niet op grond van ervaring in de praktijk. Zij stellen dat het voor de moeders een moeilijk verhaal is en zij vaak de neiging hebben dat voor zich uit te schuiven. Als de informatie pas verschaft wordt als het kind vijf jaar is, is dat al te laat. In de ogen van deze leden kan de wereld van het kind, zijn vertrouwen in volwassenen kunnen instorten, zoals ook uit ervaringen met adoptie is gebleken. Graag een reactie van de regering.

De leden van de D66-fractie wijzen op de vermelding van de regering dat aan het geregistreerd partnerschap nog geen rechtsgevolgen verbonden zijn inzake afstamming, maar dat een wetsvoorstel dat daarin verandering brengt, in voorbereiding is.17 Voor de afstammingsrechtelijke gevolgen van het geregistreerd partnerschap van lesbische paren zou volgens de regering worden aangesloten bij de regeling voor gehuwde lesbische paren. Kan de regering inschatten wanneer het wetsvoorstel tot aanpassing van het geregistreerd partnerschap wordt ingediend?

Deze leden stellen ook vast dat het wetsvoorstel ertoe leidt dat het kind dat een gehuwd lesbisch paar met een bekende zaaddonor krijgt, erkend kan worden door de duomoeder of de biologische vader. Een dergelijke keuzemogelijkheid bestaat niet voor een gehuwd heteroseksueel paar dat met een bekende zaaddonor een kind krijgt. Daar verkrijgen de beide echtgenoten van rechtswege het juridisch ouderschap. De biologische vader heeft niet de mogelijkheid het kind te erkennen. De regering motiveert dit onderscheid door te wijzen op het feit dat de donor in het geval van zaaddonatie aan een heteroseksueel echtpaar niet spoedig een rol in het leven van het kind zal willen vervullen.18 De leden van de D66-fractie vragen zich af waar deze aanname op berust en waarom dit bij een lesbisch echtpaar anders zou zijn? De regering vervolgt verder dat het motief voor zaaddonatie vermoedelijk verband houdt met de onmogelijkheid (van de man) van het echtpaar om een kind te verwekken. Deze leden wijzen er op dat dit bij een lesbisch echtpaar niet anders is. Zij vragen derhalve de regering naar het dragende argument om de erkenning van het kind door de biologische vader wel mogelijk te maken bij gehuwde lesbische paren, maar niet bij gehuwde heteroseksuele paren. Door ook de erkenning van het kind door de biologische vader bij gehuwde heteroseksuele paren mogelijk te maken, zou de juridische situatie van dit kind zo veel mogelijk in overeenstemming worden gebracht met zijn feitelijke situatie. Dat het aantal gevallen beperkt is, doet daar niet aan af. In dit verband vragen deze leden zich ook af wat de stand van zaken is van het door de regering toegezegde onderzoek naar juridische bescherming van kinderen die opgroeien in meer-oudergezinnen. Zij ontvangen graag een reactie van de regering.

De leden van de GroenLinks-fractie stellen dat bij de behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer uitgebreid aandacht is besteed aan de ongelijke behandeling van gehuwde homo- en heteroparen waar het gaat om het juridisch ouderschap in geval van een bekende donor. Bij heterostellen worden beide partners van rechtswege juridisch ouder, bij lesbische stellen alleen de moeder uit wie het kind wordt geboren, terwijl haar partner alleen via erkenning juridisch ouder kan worden. De regering geeft steeds aan dit onderscheid gerechtvaardigd te vinden omdat lesbische stellen altijd een donor nodig hebben en omdat de positie van de bekende donor daardoor te zeer aangetast zou worden. Naar het oordeel van deze leden is dat een wel erg dunne onderbouwing voor het maken van onderscheid tussen hetero- en homoparen. Waarom, vragen zij, zou de positie van de bekende donor van een lesbisch stel meer beschermd moeten worden dan die van een bekende donor van een heterostel? Graag een reactie van de regering.

Het lid van de SGP-fractie vraagt of de voorgestelde wettelijke regeling niet alleen van rechtswege ouderschap doet ontstaan ingeval een kind geboren is in een wettelijk gesloten huwelijk, maar ook in geval een geregistreerd partnerschap van een vrouwelijk paar? Zo nee, wat is dan de motivering voor het onderscheid?

6. Het belang van het kind

Het sociale ouderschap wordt bepaald door de feitelijke verzorging en opvoeding van het kind, zo lezen de leden van de VVD-fractie. De feitelijke verzorging en opvoeding van het kind kunnen voortijdig worden beëindigd of toch niet lopen zoals beide moeders hadden beoogd. In dat geval blijft de duomoeder – ervan uitgaande dat aan de overige voorwaarden is voldaan – wel juridisch ouder. Welk belang heeft het kind bij het juridisch ouderschap van de voormalig of beoogd sociale ouder? Het kind heeft naar de mening van deze leden in een dergelijke situatie meer belang bij een juridische bevestiging van het biologische ouderschap. De verwekker zou weliswaar een verzoek kunnen indienen de erkenning door de moeder te vernietigen en zelf als juridisch ouder te worden aangemerkt. Dat zal niet altijd zo gebeuren en bovendien hoeft zo’n verzoek niet altijd te worden toegewezen. Waarom is er in het wetsvoorstel niet gekozen voor een zelfstandige plaats van het sociale ouderschap? Anders gesteld, waarom is het in het belang van het kind dat er gekozen moet worden tussen juridisch ouderschap dat gebaseerd is op het sociale ouderschap aan de ene kant en juridisch ouderschap dat is gebaseerd op het biologische ouderschap aan de andere kant? Deze leden ontvangen graag de reactie van de regering.

De leden van de CDA-fractie merken op dat de regering verwijst naar het rapport van de Commissie-Kalsbeek voor haar opvatting dat de bescherming van het sociaal ouderschap prevaleert boven het vasthouden aan het (vermoeden van) biologisch ouderschap. In dat rapport staat te lezen dat ouders en kind pas het gevoel hebben bij elkaar te horen als hun familieband juridisch is bevestigd.19 Deze leden vragen zich af waarop dit argument is gebaseerd. In de huidige samenleving komt het veel voor dat ouders nooit trouwen of pas trouwen nadat er een of meer kinderen zijn geboren. De vader heeft in die gevallen het kind lang niet altijd erkend. Voor sociaal ouderschap blijkt (de juridische regeling van) ouderschap geen rol te spelen. Het gaat dan immers voornamelijk om het gezag. Het staat dus in het geheel niet vast dat het belang van het kind – waarvoor de eis geldt, dat een kind zijn achtergrond kent – zou meebrengen dat het in de waan wordt gebracht, dat het van twee vrouwen afstamt. Bovendien bestaat een juridische bevestiging van het «bij elkaar horen» uit een toekenning van subjectieve rechten en plichten die in de samenleving kunnen worden afgedwongen en niet uit een fictieve voorstelling van biologische feiten. Deze leden ontvangen graag de visie van de regering hieromtrent.

De regering voert als een van de gronden voor dit wetvoorstel het belang van het kind aan, constateren de leden van de D66-fractie. Volgens de regering brengt dit wetsvoorstel het belang van het kind het meest in overeenstemming met de sociale werkelijkheid. Deze leden vragen of dit argument is gestoeld op onderzoek, en zo ja, of de regering dit onderzoek met deze commissie kan delen. Deze leden merken op dat prof. mr D.W.J.M. Pessers in een artikel in het dagblad Trouw van 5 januari 2013 bij dit argument vraagtekens heeft geplaatst.20 Zij vragen of de regering op dit artikel wil reageren.

7. Terminologie

De leden van de SP-fractie vragen zich af of in toekomstige juridisch betogen in het familierecht achter «moeder» steeds toegevoegd dient te worden «uit wie het kind is geboren»? In een juridische tekst, bijvoorbeeld een rechterlijke beschikking, kan een adoptiemoeder kortweg als «moeder« worden aangeduid omdat er weliswaar nog een andere moeder is maar deze geen gezag meer heeft. Het voorliggende wetsvoorstel introduceert twee moeders met gezag. Zou voorgesteld kunnen worden om de «moeder uit wie het kind geboren is» kortweg moeder te noemen tenzij er een tweede moeder met gezag in het spel is? Deze leden ontvangen graag een reactie van de regering.

De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat het begrip ouderschap inmiddels vele invullingen kent. Het kan gaan over biologisch ouderschap door verwekking, biologisch ouderschap door zaaddonatie, sociaal ouderschap, juridisch ouderschap of gezag.

Waar deze posities (met elk hun eigen juridische kenmerken) vroeger veelal samenvielen, is dat in steeds meer samenlevingssituaties niet meer het geval. Naar het oordeel van deze leden is het een goede zaak dat de wetgever de fictie dat het juridisch ouderschap samen valt met het biologisch ouderschap, loslaat. Waar de posities niet meer samenvallen, is het echter wel des te belangrijker om scherp te hebben over welke juridisch relevante positie we het hebben, en welke rechten en plichten eraan verbonden zijn. Een eenduidige terminologie kan helpen spraakverwarring daaromtrent te voorkomen. In dit verband hebben deze leden een aantal vragen. Allereerst merken zij op dat titel 11 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is genaamd «afstamming». Dit is een begrip dat biologisch ouderschap suggereert. Is de regering het met deze leden eens dat het juister zou zijn om deze kop te vervangen door een begrip dat preciezer aangeeft waar de titel over handelt, zoals «ouderschap», of «familierechtelijke betrekkingen»?

Nu de wet het begrip zaaddonor niet kent, heeft de Raad van State geadviseerd om in artikel 204 lid 3 het begrip «biologisch vader die niet de verwekker is» te introduceren. De regering heeft dit overgenomen, zodat deze term nu in het wetsvoorstel is opgenomen. De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat in artikel 198 echter wel wordt gesproken van de donor. Dit artikel heeft het zelfs over verwekking door donorschap. Als een donor een biologisch vader is die niet de verwekker is (artikel 204 lid 3) heeft artikel 198 het dus over verwekking door een biologische vader die niet de verwekker is. Is de regering het met deze leden eens dat dit een weinig heldere terminologie is, die tot de nodige verwarring kan leiden? Is de regering bereid om de terminologie die in de wetgeving gebruikt wordt rond ouderschap nog eens tegen het licht te houden, en zo voorstellen te doen deze helderder en eenduidiger te maken?

8. Wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap

De leden van de VVD-fractie wijzen erop dat de Rijkswet op het Nederlanderschap zal worden aangepast naar aanleiding van onderhavig wetsvoorstel. Dit, zo stellen zij, vereist een voorstel van rijkswet. In de memorie van toelichting is aangegeven dat van de zijde van de regering naar een gezamenlijke behandeling zou worden gestreefd. De Rijkswet op het Nederlanderschap is zeer recentelijk bij de Tweede Kamer ingediend. Gezamenlijke behandeling van onderhavig wetsvoorstel met het voorgenomen wetsvoorstel ligt dan ook niet voor de hand, tenzij de Tweede Kamer het voorgenomen wetsvoorstel snel zal behandelen. Welke verwachting heeft de regering en ziet zij nog mogelijkheden voor gezamenlijke behandeling?

9. Wetgeving in andere landen

De leden van de PvdA-fractie ontvangen graag van de regering een overzicht van landen met vergelijkbare wetgeving als het voorliggende wetsvoorstel en de daarmee opgedane ervaringen in die landen. Voorts wensen deze leden van de regering te vernemen of er landen zijn die het sociaal ouderschap meer algemeen in wetgeving hebben geregeld, bijvoorbeeld door het introduceren van een nieuwe rechtsfiguur.

De leden van de CDA-fractie merken op dat bij de erkenning een bewuste rechtshandeling van zowel de (natuurlijke) moeder van het kind als van de biologische vader nodig is om een afstammingsrelatie te doen ontstaan. Het is een keuze van de biologische ouders, die bij een verschil van mening door de rechter moet worden gesanctioneerd teneinde de keuze als biologische ouder te effectueren. Deze situatie verschilt daarmee fundamenteel van een van rechtswege toekenning van een afstammingsrelatie, die de regering in dit wetsvoorstel ook wil invoeren. Deze leden vernemen graag de visie van de regering waarom zij de mogelijkheid van het gefingeerde biologische ouderschap van rechtswege, dat wil zeggen zelfs zonder dat daaraan een rechtshandeling ten grondslag ligt, kennelijk vanuit internationaal rechtelijk perspectief niet zo zeker acht met het oog op het feit, dat een buitenlandse rechter (de gevolgen van) een dergelijke wettelijke mogelijkheid niet zal honoreren, en zij daarom de erkenning als een noodzakelijke vluchtweg ziet. Zij vragen daarbij of de regering niet van mening is dat het risico bestaat, dat de erkenning wegens strijd met de openbare orde in het buitenland niet wordt geaccepteerd.

Het lid van de SGP-fractie vraagt of en, zo ja, in hoeverre het van rechtswege verkregen ouderschap door een paar van het vrouwelijk geslacht op internationaalrechtelijke erkenning mag rekenen. Kan de regering meedelen in welke landen, in en buiten de Europese Unie, het huwelijk (of geregistreerd partnerschap) van personen van hetzelfde geslacht wordt erkend en daarnaast in welke landen het automatisch verkregen ouderschap door twee vrouwen zal worden erkend?

10. Reactie op adviezen

De leden van de CDA-fractie constateren dat niet alleen de Raad van State zeer kritisch adviseerde over het onderhavige wetsvoorstel. Ook de Raad voor de Rechtspraak en de Adviescommissie Familie- en Jeugdrecht van de Nederlandse Orde van Advocaten gaven aan dat de uitgangspunten van het wetsvoorstel nog niet zijn uitgekristalliseerd. Daarnaast achtte de Raad voor de Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming het te vroeg om met wetgeving te komen omdat eerst een breder onderzoek zou moeten worden gedaan naar de thematiek, waarbij ook andersoortige relaties waarbinnen kinderen opgroeien, moeten worden meegenomen. Deze leden stellen het op prijs wanneer de regering in haar antwoord expliciet wil ingaan op de in deze adviezen geuite bezwaren en suggesties.

11. Tot slot

De leden van de SP-fractie merken op dat de regering laat weten dat afspraken die de ouder met de zaaddonor maakt, rechtskracht hebben en dat deze rechtens afdwingbaar zijn.21 De regering illustreert dit met twee arresten van de Hoge Raad, maar volgens deze leden betekenen deze arresten iets heel anders en tornen zij niet aan de aloude leer dat afspraken over kinderen nietig zijn. Kinderen kunnen immers niet het voorwerp zijn van een overeenkomst, zo stellen deze leden. Overeenkomsten over kinderen hebben rechtskracht totdat zij in rechte aangevochten worden; zij zijn derhalve niet afdwingbaar. De rechter zal de afspraken toetsen aan het belang van het kind op het moment van de zitting, oftewel ex nunc. Wat de genoemde arresten wel zeggen is dat afspraken een rol kunnen spelen voor de beoordeling van de ontvankelijkheid van een verzoek, met andere woorden om te bepalen of sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking en om te beoordelen of de man vernietiging van een erkenning kan verzoeken.22 Deze leden merken op dat de Hoge Raad daarmee wederom heeft bevestigd dat een erkenning door een derde kan worden vernietigd als de moeder geen enkel te respecteren belang had bij weigering van het verzoek tot erkenning van de biologische vader. Wat tussen partijen is afgesproken speelt bij die beoordeling uiteraard een rol maar is op geen enkele wijze afdwingbaar. Deze leden vragen of de regering duidelijkheid kan scheppen door te herroepen dat afspraken over kinderen rechtens afdwingbaar zijn.

De leden van de vaste commissie voor Veiligheid & Justitie zien de reactie van de regering – bij voorkeur binnen vier weken – met belangstelling tegemoet.

De voorzitter van de vaste commissie voor Veiligheid & Justitie, Broekers-Knol

De griffier van de vaste commissie voor Veiligheid & Justitie, Van Dooren


X Noot
1

Samenstelling:

Holdijk (SGP), Broekers-Knol (VVD) (voorzitter), Kneppers-Heijnert (VVD), Kox (SP), Engels (D66), Franken (CDA), Thissen (GL), Nagel (50PLUS), Ruers (SP), Van Bijsterveld (CDA) (vice-voorzitter), Duthler (VVD), Koffeman (PvdD), Kuiper (CU), Quik-Schuijt (SP), Strik (GL), K.G. de Vries (PvdA), Knip (VVD), Hoekstra (CDA), Lokin-Sassen (CDA), Scholten (D66), De Boer (GL), De Lange (OSF), Ter Horst (PvdA), Beuving (PvdA), Koole (PvdA), Schrijver (PvdA), Reynaers (PVV), Popken (PVV), Frijters-Klijnen (PVV), Swagerman (VVD)

X Noot
2

TK 2010–2011, 27 017, nr. 74.

X Noot
3

TK 2011–2012, 33 032, nr. 3. blz. 18.

X Noot
4

Vergelijk artikel 7 IVRK.

X Noot
5

TK 2011–2012, 33 032, nr. 3. blz. 11.

X Noot
6

TK, 2011–2012, 33 032, nr. 6. blz. 7.

X Noot
7

Commissie lesbisch ouderschap en interlandelijke adoptie, «Rapport lesbisch ouderschap» en Prof. C.J. Forder, «Erkenning door de vrouwelijke partner van de moeder», eindrapport, Ministerie van Veiligheid & Justitie, 2009.

X Noot
8

TK 2011–2012, 33 032, nr. 3. blz. 6.

X Noot
9

TK 2011–2012, 33 032, nr. 3. blz. 2.

X Noot
10

TK 2011–2012, 33 032, nr. 3. blz. 7.

X Noot
11

TK 2011–2012, 33 032, nr. 6. blz. 11.

X Noot
12

TK 2011–2012, 33 032, nr. 6. blz. 24.

X Noot
13

TK 2011–2012, 33 032, nr. 6. blz. 24.

X Noot
14

TK 2011–2012, 33 032, nr. 3. blz. 2.

X Noot
15

Vergelijk TK 2011–2012, 33 032, nr. 3. blz. 3.

X Noot
16

TK 2011–2012, 33 032, nr. 3. blz. 12.

X Noot
17

TK 2011–2012, 33 032, nr. 6. blz. 6.

X Noot
18

TK 2011–2012, 33 032, nr. 6. blz. 15.

X Noot
19

Commissie lesbisch ouderschap en interlandelijke adoptie, «Rapport lesbisch ouderschap», blz. 18.

X Noot
20

Dorien Pessers, «Dit schaadt het kind: Lesbisch moederschap en de derde ouder Essay», Trouw, 5 januari 2013.

X Noot
21

TK 2011–2012, 33 032, nr. 6. blz. 3.

X Noot
22

HR 30 november 2007 en HR 12 november 2004.

Naar boven