33 032 Wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek in verband met het juridisch ouderschap van de vrouwelijke partner van de moeder anders dan door adoptie

Nr. 5 VERSLAG

Vastgesteld 9 december 2011

De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet genoegzaam voorbereid.

Inhoudsopgave

1.

Wijzigingsvoorstellen

1

2.

Wijziging van het afstammingsrecht

6

3.

Commissie lesbisch ouderschap en interlandelijke adoptie

7

4.

Begrippen inzake ouderschap

7

5.

Belangrijkste wijzigingen

7

 

a. Duomoederschap van rechtswege

7

 

b. Erkenning

9

 

c. Versterking positie zaaddonor die in nauwe persoonlijke betrekking staat tot kind

9

6.

Consequenties voor het internationaal privaatrecht

10

7.

Artikel 7 IVRK en ouderschap

11

8.

Het recht van het kind op afstammingsinformatie

11

     

Artikelsgewijze toelichting

12

 

Artikel I, onder D

12

 

Artikel I, onder G en H

12

 

Artikel I, onderdeel J

13

1. Wijzigingsvoorstellen

De leden van de VVD-fractie hebben met zeer veel belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetvoorstel. Deze leden zien dit wetsvoorstel als een belangrijke stap in de juridische gelijkstelling en ook verdergaande emancipatie van homoseksuelen in Nederland. De introductie van het sociale ouderschap voor het vestigen van familierechtelijke betrekkingen, naast (het vermoeden van) het biologische ouderschap, kan dus op hun instemming rekenen. Dit wetsvoorstel wordt door deze leden ook van grote emotionele waarde geacht. Wel hebben zij nog een aantal vragen en een enkele opmerking.

Deze leden kunnen zich zeer wel vinden in de brief die het COC Nederland op 30 november 2011 naar de leden van de Vaste Kamercommissie voor Veiligheid en Justitie heeft gestuurd. Zij vragen de regering uitgebreid in te gaan op de in deze brief geformuleerde suggesties en aandachtspunten. Het betreft ten eerste het introduceren van de vervangende toestemming tot erkenning ook voor de duomoeder. Ten tweede het introduceren van een juridisch bindend donorschapsplan. Ten derde wordt voorgesteld geen onderscheid te maken in de regeling voor ouderschap van rechtswege.

Ook ontvangen voornoemde leden graag een gedetailleerde reactie van de regering op het artikel van Prof. dr. C. Forder «Recht van het kind op persoonsgegevens van de bekende zaaddonor: De ambtenaar van de burgerlijke stand als hoeder van de kinderrechten» in het tijdschrift B&R 2010, p. 342–345.

Voorts merken deze leden op dat zij meer sympathie hebben voor de term meemoeder in plaats van duomoeder zoals ook gebezigd in Vlaanderen.

Voornoemde leden merken op dat in de memorie van toelichting wordt gesteld dat dit wetsvoorstel niet het ouderschap regelt van de geregistreerde partner anders dan door adoptie. Wijzigingen die noodzakelijk zijn om dit te regelen, zullen bij afzonderlijk wetsvoorstel worden voorgesteld. Wat wordt hiermee precies bedoeld? Kan de regering bevestigen dat de rechten van lesbische geregistreerde partners niet anders zullen worden dan die van heteroseksuele geregistreerde partners?

Deze leden merken op dat aan het bestaan van meeroudergezinnen in het wetsvoorstel onvoldoende aandacht of erkenning lijkt te worden gegeven. Meer in het algemeen wordt de suggestie gewekt dat anoniem donorschap wordt verkozen boven bekend donorschap. Voornoemde leden vragen of de regering dit werkelijk zo bedoeld heeft? Graag ontvangen zij daarop een reactie.

De leden van de PvdA-fractie zijn zeer verheugd dat er nu een voorstel ligt om juridisch positie van de duomoeder wettelijk (bijna) gelijk te stellen met de positie van de (vermoedelijke) vader. Deze leden achten het van groot belang dat de juridisch ongelijkheid wordt opgeheven en dat de duomoeder zich vanaf de geboorte van het kind moeder mag noemen. Dit is in het belang van de kind, in het belang van de duomoeder en in het belang van het gezin. Deze uitgangspunten zijn belangrijk nog los van het juridisch voordeel van dit voorstel ten aanzien van het erfrecht en afstammingsrecht. Bij rechten horen ook plichten. Als deze wet inwerking treedt, zal de duomoeder zich ook moeten realiseren dat zij na een scheiding van de biologisch moeder onderhoudsplichtig is ten aanzien van het kind.

Voornoemde leden merken op dat in dit wetsvoorstel expliciet is uitgesloten dat twee mannen binnen een huwelijk van rechtswege vader worden. Dat heeft te maken met de aanwezigheid van de biologisch moeder. Deze leden begrijpen dat. Toch willen zij naar de toekomst kijken. Acht de regering het mogelijk dat, door middel van draagmoederschap, de vaders van rechtswege ouder worden omdat de moeder het kind slechts heeft gedragen en gebaard ten gunste van de vaders?

De leden van de PVV-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende voorstel van wet. Naar aanleiding daarvan brengen deze leden de navolgende vragen en op- en aanmerkingen naar voren.

Het wetsvoorstel vormt een grote stap in de richting van een wettelijke regeling van de juridische positie van kinderen die binnen een relatie van twee vrouwen worden geboren. Het wetsvoorstel ziet niet op het ouderschap van twee mannen, omdat een kind niet geboren kan worden in een relatie van twee mannen. Als twee mannen samen het ouderschap over een kind wensen uit te oefenen, dienen daartoe eerst de familierechtelijke betrekking tussen de juridische moeder en het kind te worden doorbroken. Zoals de regering aangeeft in de memorie van toelichting vereist dit tussenkomst van een rechter. Voornoemde leden vragen waarom de mogelijkheid van een gerechtelijke vaststelling van het vaderschap in geval van het ouderschap van twee mannen, naast de mogelijkheid van adoptie, niet in het wetsvoorstel is opgenomen. Zij vragen of het niet opnemen van deze mogelijkheid niet in strijd is met de gelijke behandeling van mannen en vrouwen.

De regering heeft aangegeven binnenkort met een wetsvoorstel te komen om afstamming binnen een geregistreerd partnerschap van man en vrouw te regelen. Daarnaast zal er een aanpassingswet worden voorbereid, waarin mede het ouderschap van de vrouwelijke geregistreerde partner van de moeder anders dan door adoptie wordt geregeld. De leden van de PVV-fractie vragen waarom de regering ervoor heeft gekozen dit in een ander wetsvoorstel te regelen en niet door middel van een nota van wijziging op te nemen in het voorliggende wetsvoorstel.

Voornoemde leden merken op dat verschillende organisaties hun zorgen hebben geuit over het ontbreken van een breder onderzoek naar deze thematiek op zowel juridisch als psychosociaal gebied. Zij vragen waarom de regering geen breder onderzoek heeft laten uitvoeren.

Het COC Nederland heeft aanbevolen de mogelijkheid te creëren voor het opstellen van een donorschapsplan met een juridisch bindende status. Deze leden vragen hoe de regering aankijkt tegen het opnemen van een donorschapsplan.

Deze leden vragen of de regering kan aangeven hoeveel lesbische partners gebruik zullen gaan maken van de nieuwe regeling. Voorts vragen zij hoeveel adoptieprocedures jaarlijks plaatsvinden van lesbische paren.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel, dat in gang is gezet na advies van de Commissie lesbisch ouderschap en interlandelijke adoptie (Commissie-Kalsbeek) en een conceptvoorstel van de voormalige minister van Justitie.

Blijkens de hoofdlijnennotitie over het emancipatiebeleid van het huidige kabinet (Kamerstuk 27 017, nr. 74) groeien in Nederland zo’n 25 000 kinderen op in een roze gezin. Nu nog krijgt de duomoeder in een lesbische relatie niet automatisch een relatie tot het kind dat haar partner krijgt, ook niet als beiden zijn getrouwd. De duomoeder kan de juridische band met haar kind alleen veilig stellen door middel van een tijdrovende en kostbare adoptieprocedure. Gevolg is dat duizenden kinderen die opgroeien bij een lesbisch (echt)paar jarenlang in juridische onzekerheid verkeren.

Voornoemde leden vinden het een goede zaak dat de regering met dit wetsvoorstel deze kinderen eenzelfde juridische positie wil verlenen als kinderen die zijn geboren in heteroseksuele relaties. Zij vinden het belangrijk dat kinderen opgroeien in een stabiele thuisomgeving en zijn van oordeel dat de feitelijke (reële) gezinssituatie van kinderen moet worden beschermd. Dat is voor kinderen die twee moeder of vaders hebben niet anders dan voor kinderen met een vader en een moeder.

Het wetsvoorstel geeft voor deze leden aanleiding tot de volgende vragen.

Zij vragen de regering hoe zij verwacht dat onderhavig wetsvoorstel zal worden ontvangen door mannelijke homoseksuele paren. Het ligt voor de hand dat zij zich zullen afvragen waarom het ouderschap van de duovader niet op vergelijkbare wijze geregeld wordt. Een duovader zal, ervan uitgaande dat zijn partner al juridisch vader is, aangewezen blijven op een dure en tijdrovende adoptieprocedure. Verwacht de regering dat mannenparen dit verschil met vrouwenparen als discriminerend zullen ervaren? Ziet de regering de codificatie van het moederschap van de duomoeder van rechtswege als een eindstation in de lijn die is ingezet met de openstelling van het burgerlijk huwelijk voor paren van gelijk geslacht of voorziet zij in de nabije toekomst nog nieuwe ontwikkelingen?

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij hebben hierover de volgende vragen en opmerkingen.

Deze leden vragen de regering om een reactie op het voorstel van COC Nederland om een donorschapsplan met een juridisch bindende status te introduceren, waarin de biologische moeder, de duomoeder (respectievelijk de niet-biologische vader) en de biologische vader (en zijn eventuele partner) bindende afspraken kunnen neerleggen over de rol die zij elk zullen spelen bij de verzorging en opvoeding van het kind. Het vastleggen van deze afspraken zou mogelijk meer duidelijkheid en zekerheid kunnen geven en onenigheid en onduidelijkheid achteraf, wat niet in het belang van het kind zou zijn, kunnen voorkomen. Graag ontvangen deze leden een reactie op dit voorstel.

Om zoveel mogelijk recht te doen aan de positie van het kind, de moeder, de zaaddonor, zijn eventuele partner en de niet-biologische ouder (duomoeder of niet-biologische vader) denken voornoemde leden dat het van groot belang is om de weloverwogen afspraken die worden gemaakt over de positie van de zaaddonor (en zijn eventuele partner) neer te leggen in een donorschapsplan en dat een juridische status te geven. Voor een dergelijke rechtsfiguur bestaat reeds een precedent in het Nederlands recht. Het betreft het zogenaamde ouderschapsplan dat ex-echtelieden met kinderen op dienen te stellen wanneer zij gaan scheiden. Het donorschapsplan zou optioneel moeten zijn. De betrokkenen mogen dergelijke afspraken maken. Eventueel kan men het plan in goed overleg wijzigen.

De leden van de SP-fractie wijzen op de opmerking van de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA) dat de mogelijke botsing van nog onvoldoende gewogen en uitgekristalliseerde belangen van betrokkenen (kind, moeder, duomoeder en donor) een voorzienbare verzwaring van de werkdruk van rechters oplevert. Graag ontvangen zij daarop een reactie.

Deze leden vragen of het voornemen nog steeds is twee andere wetsvoorstellen gelijktijdig in werking te laten treden, namelijk het wetsvoorstel met betrekking tot het geregistreerd partnerschap en de wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap. Wanneer zullen deze wetsvoorstellen bij de Kamer worden ingediend?

De leden van de D66-fractie hebben verheugd kennisgenomen van voorliggend voorstel. Zij merken op dat de behandeling van dit voorstel bijzonder lang op zich heeft laten wachten en menen dat een spoedige behandeling wenselijk is, zowel in het belang van het kind als om de onzekerheid over juridisch ouderschap van duomoeders weg te nemen. Hierbij benadrukken deze leden dat de aanpassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap niet onnodig tot verdere vertraging mag leiden. Voorliggend voorstel voorziet in de verdere juridische gelijkstelling en emancipatie van homoseksuelen en wordt derhalve door deze leden met enthousiasme ontvangen. Desalniettemin hebben zij wel enkele opmerkingen en vragen en zien zij ruimte om het voorstel te verbeteren.

Deze leden vragen waarom in het wetsvoorstel niet gekozen is voor de mogelijkheid voor een duomoeder (respectievelijk de niet-biologische vader) om middels de rechter vervangende toestemming tot erkenning te vragen. Deze leden menen dat die toevoeging aan het wetsvoorstel zal voorzien in het in evenwicht brengen van de positie van alle drie de betrokken volwassenen. Voornoemde mogelijkheid is door de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken, de Raad voor de rechtspraak (Rvdr), de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak (NVvR) en het COC Nederland als wenselijk aangemerkt. Voornoemde leden ontvangen dan ook graag een reactie op voorgaande.

Voornoemde leden vragen de regering te reageren op de suggestie van het COC Nederland een optioneel (juridisch bindend) donorschapplan te introduceren.

Het voorliggende wetsvoorstel regelt dat een vrouw het adoptiefkind van de adoptiemoeder kan erkennen. Het wetsvoorstel biedt deze mogelijkheid niet voor een man die het kind wil erkennen waarvan zijn mannelijke partner als gevolg van adoptie vader is geworden. Kan de regering toelichten waarom voor deze constructie gekozen is?

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met kritische belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij brengen in herinnering niet te hebben kunnen instemmen met de in 2002 ingevoerde mogelijkheid tot adoptie door echtgenoten van hetzelfde geslacht en het in 2007 behandelde wetsvoorstel in verband met verkorting van de adoptieprocedure en wijziging van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie in verband met adoptie door echtgenoten van gelijk geslacht tezamen. Deze leden hebben op een aantal punten behoefte aan een nadere onderbouwing en toelichting op het onderhavige wetsvoorstel.

Voornoemde leden merken op dat het voorstel regelt dat naast het vermoeden van het biologisch ouderschap het sociale ouderschap als grond wordt geïntroduceerd voor het vestigen van familierechtelijke betrekkingen. De regering stelt dat dit wetsvoorstel een logische vervolgstap is op een reeks van wettelijke maatregelen die in de afgelopen jaren is genomen. Deze leden constateren daarentegen dat met dit wetsvoorstel wordt teruggekomen op de expliciete keuze die in 2005 is gemaakt voor de versoepelde adoptieprocedure in plaats van de afstammingsrechtelijke gelijkstelling van biologisch en sociaal ouderschap, die toen ook aan de orde was. Het wetsvoorstel zwakt niet enkel de biologische band af, maar introduceert ook het sociale ouderschap als grond voor het vestigen van een familierechtelijke relatie. Deze leden verzoeken de regering dan ook nader te onderbouwen dat dit wetsvoorstel geen fundamentele wijziging is ten opzichte van de eerder ingeslagen weg.

De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel dat beoogt het juridisch ouderschap van de tweede moeder automatisch te laten ontstaan. Zij kunnen hiermee niet instemmen. Deze leden hechten aan het uitgangspunt dat ieder kind zoveel mogelijk recht heeft op een moeder en een vader. Zoals ook de Afdeling advisering van de Raad van State al aangeeft, betreft dit wetsvoorstel een fundamentele wijziging van het afstammingsrecht. Uitgangspunt hierbij is niet langer het biologisch ouderschap. Dat zorgt niet alleen voor de noodzaak principiële kanttekeningen te maken, maar ook punten van juridische en internationaalrechtelijke aard. De gekozen constructie zorgt namelijk voor complexe familieverhoudingen.

Uit de memorie van toelichting blijkt niet of er onderzoek is gedaan naar het aantal duomoeders dat gebruik zal maken van deze regeling. Kan de regering aan de hand van onderzoek een inschatting geven hoeveel kinderen per jaar worden geboren binnen een huwelijk tussen twee vrouwen? Hoeveel adopties door een duomoeder vinden er jaarlijks plaats? In hoeveel gevallen gaat het om een situatie waarbij sprake is van een onbekende zaaddonor?

Voornoemde leden merken op dat de regering stelt dat de positie van kinderen geboren in een lesbische relatie zoveel mogelijk in overeenstemming wordt gebracht met die van kinderen geboren uit een huwelijk tussen man en vrouw. Deze leden vragen of de gekozen oplossing inderdaad zoveel mogelijk aansluit bij die van kinderen geboren in een huwelijk tussen man en vrouw. Zou het voor de betrokken kinderen niet duidelijker en meer in overeenstemming met de biologische afstamming zijn om in alle gevallen een vader en een moeder te hebben?

2. Wijziging van het afstammingsrecht

De leden van de SP-fractie delen de mening van de regering dat het belang van het kind voorop moet staan, ook bij dit wetsvoorstel waarmee het afstammingsrecht wordt veranderd. Het belang van het kind is er inderdaad mee gediend dat er zo min mogelijk twijfel en onduidelijkheid kan ontstaan en bestaan over de vraag wie juridisch ouder van het kind is, maar ook van wie het kind biologisch gezien afstamt. Daarbij moet volgens deze leden belang worden gehecht aan de positie van overige betrokkenen, zoals de biologische ouders, alsook aan de duidelijkheid van de regels zodat conflicten hierover of onzekerheid zoveel mogelijk kan worden voorkomen. Vindt de regering dat hier voldoende aan is voldaan?

Voornoemde leden vragen de regering een reactie te geven op de suggestie die in de Eerste Kamer reeds eerder is gedaan een staatscommissie herziening familierecht in te stellen, mede vanwege het feit dat boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) complex en onoverzichtelijk is geworden vanwege alle wijzigingen van de laatste jaren.

De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat tegen de afstammingsrechtelijke gelijkstelling in 2005 een drietal bezwaren bestonden, zoals beschreven in de brief van de toenmalige minister van Justitie (Kamerstuk 28 457, nr. 23) Deze leden verzoeken de regering voor elk van deze bezwaren gemotiveerd aan te geven waarom deze bezwaren nu niet meer zouden gelden.

Voornoemde leden onderschrijven het belang van een goede regeling en bescherming van de rechtspositie van het kind en de ouder. De Afdeling advisering van de Raad van State constateert echter in haar advies dat het achterliggende doel van het voorstel, te weten de gelijkstelling van kinderen geboren in relaties van twee vrouwen met die geboren in heteroseksuele relaties, langs de weg van een eenvoudige lichte adoptieprocedure is gerealiseerd. Hiermee is binnen het kader van de adoptie voor kinderen met twee vrouwelijke ouders een rechtspositie gecreëerd die volledig gelijk is aan die van kinderen geboren uit een huwelijk van man en vrouw. Deze leden verzoeken de regering dan ook nader toe te lichten wat de meerwaarde is van dit wetsvoorstel, dat het doorbreken rechtvaardigt van het huidige uitgangspunt van het afstemmingsrecht, namelijk dat voor de vestiging van familierechtelijke betrekkingen zoveel mogelijk wordt aangesloten via de biologische afstamming.

De leden van de ChristenUnie-fractie verzoeken de regering nader te motiveren, waarom voorbij is gegaan aan de kritiek van de Raad voor de Strafrechttoepassing en Jeugdbescherming, die stelt dat de in het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind (IVRK) verankerde rechten en belangen van het kind leidend zouden moeten zijn en daarom van mening is dat het nu te vroeg is om, al dan niet onder politieke druk, vergaande wetgeving tot stand te brengen die het huidige afstammingsrecht geheel doorkruist en waarvan nog niet kan worden overzien welke de consequenties daarvan zijn.

De leden van de SGP-fractie merken op dat de regering de invoering van dit wetsvoorstel niet ziet als een fundamentele wijziging. Deze leden zijn het in dit opzicht eens met de Afdeling advisering van de Raad van State die wel spreekt van een fundamentele wijziging, omdat niet langer het biologische, maar ook het sociale ouderschap grond voor afstamming wordt. Graag ontvangen voornoemde leden inzicht in alle andere situaties binnen de Nederlandse wetgeving waarbij er sprake is van rechtstreekse afstamming zonder biologische (bloed)band. Kan de regering hiervan een volledig overzicht geven?

In het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State zijn de drie redenen genoemd die er eerder toe hebben geleid dat de regering niet voor ouderschap van rechtswege heeft gekozen. Deze leden vragen de regering voor elk van deze drie redenen aan te geven waarom zij nu niet meer zouden gelden als bezwaar tegen de in dit wetsvoorstel gemaakte keuzes.

3. Commissie lesbisch ouderschap en interlandelijke adoptie

De leden van de PvdA-fractie merken op dat in het rapport van de Commissie-Kalsbeek uit 2007 wordt geadviseerd de duomoeder via een andere weg dan adoptie een juridisch status te geven. Vier jaar lang hebben duomoeders via omslachtige en dure wegen hun juridische status moeten verwerven. De Kamer heeft verschillende keren een oproep gedaan aan de regering om voortvarend te werk te gaan en snel met voorstellen te komen. Voornoemde leden zijn benieuwd naar de reden dat het zolang heeft geduurd voordat het wetsvoorstel bij de Kamer is ingediend. Wat waren de knelpunten waardoor er vier jaar op wetgeving gewacht moest worden? In het voorstel krijgt de duomoeder geen plaats in de wet. Waarom niet?

4. Begrippen inzake ouderschap

De leden van de VVD-fractie merken op dat in de memorie van toelichting wordt vermeld dat voor de rechtspositie van de bekende zaaddonor van belang is of hij in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind en dat dit afhangt van de omstandigheden van het geval. Kan de regering dit nader toelichten? Wat moet precies worden verstaan onder omstandigheden van het geval?

De leden van de SGP-fractie merken op dat bij erkenning het criterium dat de zaaddonor in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat van belang is. De regering stelt dat het biologisch vaderschap daarvoor onvoldoende is. Graag vernemen deze leden van de regering aan wat voor soort bijkomende omstandigheden precies moet worden gedacht. Wanneer is er sprake van een nauwe persoonlijke band?

5. Belangrijkste wijzigingen

a. Duomoederschap van rechtswege

De leden van de PvdA-fractie merken op dat de bekende zaaddonor in dit voorstel een belangrijke rol krijgt. De duomoeder kan, als de zaaddonor bekend is, niet van rechtswege moeder worden. Aan de ene kant introduceert de regering het sociaal ouderschap en vervolgens beperkt zij het juridisch ouderschap. Hoe groot acht de regering de kans dat bij een lesbisch huwelijk de biologische moeder tegen de wil van de duomoeder besluit de zaaddonor het juridisch ouderschap te gunnen? Als deze kans klein is, waarom heeft de regering niet overwogen om als uitgangspunt te nemen ouderschap van rechtswege voor de duomoeder met de mogelijkheid om dit aan te vechten bij de rechter. Als de regering streeft naar een zo groot mogelijke gelijkheid tussen het huwelijk tussen personen van verschillend geslacht en het huwelijk tussen personen van hetzelfde geslacht, waarom dan niet aansluiten bij de gewoonte die nu al geldt, dat in alle gevallen de andere ouder van rechtswege juridisch ouder wordt.

Deze leden vragen of het klopt dat wanneer binnen het huwelijk van een heterostel een kind geboren wordt waarvan de man niet de biologische vader is, de biologische vader er recht op heeft om zijn kind te erkennen. Zo nee, weegt in dit geval het vermoeden van biologisch vaderschap zwaarder?

Een ander ongelijkheid doet zich voor als zowel de bekende biologisch vader als de duomoeder weigeren het kind te erkennen. In dat geval is er binnen het huwelijk één juridische ouder. Dit zal niet gebeuren als van rechtswege de duomoeder juridisch ouder wordt. Wil de regering daarop ingaan en gemotiveerd aangeven waarom het niet wenselijk is dat duomoeder juridisch ouder wordt binnen het huwelijk. Wil de regering in haar beantwoording meenemen het uitgangspunt van deze wet namelijk de positie van de duomoeder en het sociaal ouderschap?

De leden van de PVV-fractie merken op dat het ouderschap van de niet-biologische moeder niet van rechtswege tot stand komt wanneer een ongehuwd lesbisch paar gebruik heeft gemaakt van een onbekende donor. De niet-biologische moeder kan alleen met medewerking van de moeder juridisch ouder worden, maar ze kan zelf geen vervangende toestemming vragen. Deze leden vragen waarom er niet voor deze mogelijkheid is gekozen.

Als de leden van de CDA-fractie het goed zien, krijgt de duomoeder die met een vrouw getrouwd is, alleen het ouderschap van rechtswege als het lesbische paar gebruikmaakt van een anonieme donor. Deze leden wijzen erop dat het ook voor heteroparen mogelijk is om gebruik te maken van een donor, bijvoorbeeld omdat de echtgenoot onvruchtbaar blijkt te zijn. Klopt het dat hij in zo’n geval altijd van rechtswege het ouderschap verkrijgt? Kan de regering uitleggen waarom zij zulks niet voorstelt voor een gehuwd lesbisch paar?

De leden van de SP-fractie constateren dat de onbekende zaaddonor voor het kind een onbekende blijft, in ieder geval totdat het kind de leeftijd van zestien jaar heeft bereikt. Is die grens niet te hoog gelegd? Zou een kind vanaf de leeftijd van twaalf jaar hiertoe wellicht in staat moeten worden gesteld of wellicht reeds eerder? Graag ontvangen zij een beschouwing hierover.

Deze leden vragen de regering toe te lichten waarom er bijvoorbeeld niet voor is gekozen te regelen dat iedere donor zich beschikbaar stelt voor een minimaal contact met het kind, zodat het kind ook mogelijkheden heeft zijn of haar biologische ouder te kennen.

Voornoemde leden vragen een reactie op de opmerking van de Stichting donorgegevens kunstmatige bevruchting, dat de verklaring die wordt afgegeven door deze stichting de informatie moet bevatten dat de biologische vader van het kind wel of geen rol zal spelen in de opvoeding en verzorging, maar dat deze stichting dat veelal niet weet en niet kan vaststellen. Hoe wordt dit opgelost?

De leden van de D66-fractie vragen of de regering de mogelijkheid ziet om ouderschap van rechtswege voor de duomoeder niet alleen te laten ontstaan bij gebruik van een onbekende zaaddonor, maar ook bij een bekende zaaddonor. Deze leden menen dat dit beter recht doet aan de gelijkstelling van de duomoeder aan de rechtspositie van de niet-biologische vader in een heteroseksueel ouderpaar. De argumentatie van de regering zien deze leden op dit onderwerp niet als overtuigend. Graag ontvangen zij een reactie van de regering op dit punt.

De leden van de SGP-fractie merken op dat één van de genoemde bezwaren tegen een adoptieprocedure is dat de gang naar de rechter wordt gezien als goedkeuring van haar capaciteiten als ouder. Deze leden vragen in dit verband aandacht voor de vergelijkbare situatie waarin kinderen worden geadopteerd binnen een heteroseksuele relatie. Ook in die gevallen moeten toekomstige ouders aan allerlei verplichtingen voldoen. Zou dat niet eveneens kunnen worden beschouwd als twijfel aan de capaciteiten als ouder van de potentiële adoptieouders?

Voornoemde leden constateren dat de Afdeling advisering van de Raad van State erop wijst dat er eveneens een lichte adoptieprocedure voor duomoeders blijft bestaan. Betekent deze keuze dat de regering erkent dat er internationaalrechtelijk zoveel bezwaren aan de automatische erkenning zitten, dat het behoud van de lichte adoptieprocedure noodzakelijk is? Maakt de invoering van de automatische erkenning het vanuit internationaal perspectief niet onnodig moeilijk, omdat er diverse methoden zijn van vestiging van het afstammingsrecht?

b. Erkenning

De leden van de VVD-fractie merken op dat het conform het wetsvoorstel mogelijk wordt dat de vrouwelijke partner van een vrouw juridisch ouder wordt door het erkennen van een door haar vrouw geadopteerde kind. Deze mogelijkheid lijkt echter te worden uitgesloten voor homoseksuele mannen. Klop dat? Zo ja, kan de regering aangeven waarom een homoseksuele man niet het kind kan erkennen waarvan zijn man als gevolg van adoptie vader is geworden?

De leden van de CDA-fractie merken op dat wanneer sprake is van een bekende donor, de duomoeder het kind kan erkennen op het gemeentehuis en aldus juridisch ouder kan worden. Deze leden zouden graag van de regering willen weten welke rechten de donor dan nog kan doen gelden. Wanneer er een conflict ontstaat tussen enerzijds de moeder en de duomoeder en anderzijds de donor, kan de laatste dan bijvoorbeeld nog een omgangsregeling afdwingen?

De leden van de SGP-fractie merken op dat de regering stelt dat bij de erkenning de moeder in beginsel besluit wie de juridische ouder van het kind wordt. Deze leden vragen of dit niet het risico in zich heeft dat bij conflicten eenzijdig naar het belang van de moeder wordt gekeken, zonder dat de belangen van de vader en het kind zelf hierbij in overweging worden genomen?

c. Versterking positie zaaddonor die in nauwe persoonlijke betrekking staat tot kind

De leden van de CDA-fractie merken op dat het wetsvoorstel de bekende zaaddonor die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind de mogelijkheid wil geven om de rechter om vervangende toestemming voor erkenning te verzoeken. Deze leden zijn het hiermee eens. Onder het huidige recht staat een zaaddonor met familie- en gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM), op flinke achterstand als de moeder toestemming voor erkenning weigert. Hij zal moeten aantonen dat de moeder geen enkel te respecteren belang heeft bij haar weigering. De voorgestelde regeling brengt mee dat de rechter de belangen van de zaaddonor, de moeder, de duomoeder en het kind tegen elkaar moet afwegen. Het feit dat de donor en de biologische vader van het kind is en met het kind een ouderkind relatie heeft, rechtvaardigt dat hij de rechter kan verzoeken om een juridische bevestiging van deze biologische en sociale werkelijkheid. Zien voornoemde leden het goed dat de donor wel maar de duomoeder niet het recht heeft om vervangende toestemming voor erkenning te verzoeken? Zo ja, kan de regering dit verschil nader toelichten? Klopt het dat in geval van een conflict tussen de moeder, de duomoeder en de donor, het de biologische moeder is die besluit of de bekende zaaddonor of de duomoeder de juridische ouder wordt van het kind?

De leden van de SP-fractie constateren dat ouderschap van rechtswege ontstaat indien het kind geboren is binnen het huwelijk van twee vrouwen en er sprake is van een onbekende donor, omdat dan op voorhand vaststaat dat deze donor geen rol zal spelen in de opvoeding. Is er sprake van een bekende donor, dan kan de duomoeder juridisch ouder worden door erkenning. Echter, de zaaddonor kan de rechter vervangende toestemming te vragen voor erkenning. Hoe zal dit nu in zijn werk gaan indien hier onenigheid over komt te ontstaan? In hoeverre heeft de moeder uit wie het kind geboren is hierin een beslissende (of allesbepalende) stem? Hoeveel vrijheid heeft de rechter hierin? Kan uitgebreider worden toegelicht wanneer er sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind?

6. Consequenties voor het internationaal privaatrecht

De leden van de VVD-fractie merken op dat in de memorie van toelichting wordt gesteld dat als het ouderschap en/of gezag van de meemoeder niet erkend wordt in dat andere land, het kan zijn dat de moeder (in noodgevallen) geen beslissingsbevoegdheid heeft. Deze leden vernemen graag hoe bovenstaande zich verhoudt tot het vrij verkeer van werknemers als bedoeld in de artikelen 45 tot en met 48 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU). Verder acht de regering voorlichting over het meemoederschap in de internationale context van groot belang. Kan de regering aangeven hoe hieraan invulling zal worden gegeven?

De leden van de PVV-fractie merken op dat de regering ervoor heeft gekozen om de eenvoudige adoptieprocedure te handhaven naast de nieuwe regeling vanwege het risico dat de afstammingsrechtelijke betrekkingen in het buitenland niet zullen worden erkend. Kan de regering op voorhand al aangeven in welke landen de afstammingsrechtelijke betrekkingen sowieso niet zullen worden erkend?

De leden van de SP-fractie vragen of het mogelijk is voor twee moeders die het ouderschap van rechtswege hebben verkregen of wegens erkenning alsnog het kind adopteren, bijvoorbeeld omdat zij naar het buitenland wensen te vertrekken en in het betreffende land slechts een adoptie zou worden erkend.

De leden van de D66-fractie merken op dat duomoeders wiens ouderschap anders dan door adoptie tot stand is gekomen de mogelijkheid hebben de rechter te verzoeken te verklaren dat de duomoeder de juridische ouder is van het kind. Deze leden vragen of deze maatregel afdoende is wanneer een (tijdelijke) verhuizing naar het buitenland aan de orde is. Kunnen lesbische ouderparen naast erkenning of ouderschap van rechtswege overgaan tot adoptie van hun kind, om zich zo te verzekeren van de erkenning van het ouderschap door buitenlandse autoriteiten? Welke mogelijkheden hebben zij in dit geval? Voornoemde leden ontvangen graag een nadere uiteenzetting op dit punt van de regering.

De leden van de SGP-fractie merken op dat het duomoederschap in vrijwel alle landen niet wordt erkend. De juridische erkenning van het automatisch moederschap van de echtgenote van de moeder van het kind zorgt dus ook voor problemen van internationaalrechtelijke aard. De regering spreekt in de memorie van toelichting over de noodzaak van voorlichting door de overheid over het duomoederschap in internationaalrechtelijke context. Deze leden vragen of de regering met deze voorlichting bedoelt actieve voorlichting richting de duomoeders of het geven van voorlichting over hun juridische positie op verzoek van de juridische ouders.

Verder vragen deze leden of er door dit wetsvoorstel op geen enkele wijze druk op andere landen wordt uitgeoefend om ook tot erkenning van het juridische ouderschap van de duomoeder te komen direct via wetgeving of indirect vanwege toepasselijkheid van verdragsrechtelijke normen.

7. Artikel 7 IVRK en ouderschap

De leden van de SP-fractie vragen om een reactie op de opmerkingen van de Rvdr dat het belang van het kind wel vaak genoemd wordt in de toelichting, maar onvoldoende is uitgewerkt en onderbouwd. De Rvdr wijst ondermeer op het recht van het kind om zoveel mogelijk te worden verzorgd en opgevoed door degene van wie het afstamt zoals opgenomen in artikel 7 IVRK. Dit roept de vraag op of de wetgever dit recht zonder nadere motivering als keuzemogelijkheid ter vrije beoordeling laat aan de moeder, de duomoeder en de biologische vader. Ook als het gaat om de consequenties voor het internationaal privaatrecht wordt onvoldoende uitgewerkt wat het voor een kind zou kunnen betekenen als in het buitenland het ouderschap van een van zijn ouders niet wordt erkend. De Rvdr noemt het voor de rechtspraktijk van groot belang hier meer duidelijkheid over te krijgen. Graag ontvangen deze leden een uitgebreide toelichting en nadere motivering van het belang van de voorgestelde wijzigingen voor het kind.

8. Het recht van het kind op afstammingsinformatie

De leden van de SP-fractie wijzen erop dat de kennis en ervaring die is opgedaan in de (ontwikkelings)psychologie en de pedagogiek tot de conclusie leidt dat het voor de identiteitsontwikkeling van een kind belangrijk is dat er geen vraagtekens zijn omtrent de afstamming. Deze leden vragen hoe belangrijk de regering het vindt voor het kind om te weten van wie het afstamt. Welke waarborgen biedt dit wetsvoorstel hiervoor?

Voornoemde leden vragen een uitgebreidere reactie op de suggestie van de NOvA en van de NVvR om de regels voor het bewaren en beschikbaar stellen en houden van afstammingsinformatie bij donorinseminatie uit te breiden.

De leden van de SP-fractie lezen in de memorie van toelichting dat de wenselijkheid van een verplichte registratie van biologisch ouderschap in het kader van dit wetsvoorstel is overwogen. Veel aandacht wordt in de memorie van toelichting besteed aan de mogelijkheid dat die registratie kan leiden tot onrust in het gezin of verstoring van de relaties. Deze leden begrijpen dit niet goed. Waarom kan het niet zo zijn dat er wel een plicht tot registratie van de biologische ouder (donor) zou bestaan, maar dat het recht op raadpleging van die registratie (het daadwerkelijk verschaffen van de informatie) aan het kind is voorbehouden vanaf een nader te bepalen leeftijd? Waarom zou dit onrust en conflict met zich meebrengen? Waarom zou dit niet kunnen?

De leden van de SGP-fractie merken op dat de regering heeft overwogen om te komen tot een verplichte registratie van de identiteit van de biologische vader van het kind. Deze leden vragen of de stelling van de regering opgaat dat een dergelijke verplichting dan ook zou moeten gelden voor kinderen geboren uit een heteroseksuele relatie. Bij die laatste relatie is immers als uitgangspunt de veronderstelling gerechtvaardigd dat het kind biologisch afstamt van de beide partners, terwijl het bij een kind dat geboren wordt binnen de lesbische relatie per definitie onmogelijk is dat de beide partners de biologische ouders zijn van het kind. Zou de regering in het licht van dit onderscheid willen aangeven waarom er toch sprake zou zijn van gelijke gevallen die beide tot verplichte registratie zouden moeten leiden?

De regering geeft aan dat conflicterende belangen van volwassenen die betrokken zijn bij een kind kunnen leiden tot verstoring van de rust en harmonie in het gezien door claims van de biologische vader. De leden van de SGP-fractie vragen of dit probleem niet reeds inherent is aan de betrokkenheid van drie ouders bij het kind, wat door registratie niet automatisch wordt versterkt. Zou het voor het kind niet duidelijker zijn wanneer hij of zij altijd op eenvoudige wijze te weten kan komen wie zijn vader is? Op welke manier is in dit verband het belang van de vader en het belang van het kind precies gewogen?

Artikelsgewijze toelichting

Artikel I, onder D

De leden van de SGP-fractie lezen dat in artikel 19e wordt voorgesteld om ook de moeder uit wie het kind niet geboren is te verplichten tot het doen van aangifte. Deze leden constateren dat de consequentie van deze verplichting is dat zowel de biologische vader als de partner van de biologische moeder verplicht zijn om aangifte te doen. Kan de regering aangeven wat de precieze gevolgen hiervan zijn? Wat zijn de consequenties indien beide betrokkenen aangifte van de geboorte doen? Op welke manier dient de ambtenaar van de burgerlijke stand uit te maken welk van beide betrokkenen hij moet volgen in bijvoorbeeld de keuze van de namen?

Artikel I, onder G en H

De leden van de VVD-fractie merken op dat in de memorie van toelichting wordt opgemerkt dat uit de geboorteakte van het kind duidelijk zal moeten blijken wie de moeder is uit wie het kind is geboren en wie de andere juridische moeder is. Ontstaat het ouderschap van de duomoeder van rechtswege, dan blijkt dit voor de ambtenaar van de burgerlijke stand uit de verklaring van de Stichting donorgegevens kunstmatige bevruchting. Komt dit overeen met The Human fertilisation and Embryology Act 2008 uit het Verenigd Koninkrijk? Kan de regering ook concreet aangeven op welke punten voornoemde Act en dit wetsvoorstel verschillen?

Is de regering verder van mening dat aan de ouders ook de mogelijkheid moet worden geboden om de naam van de bekende donor in de geboorteakte op te laten nemen?

De leden van de SGP-fractie lezen dat in artikel 198 een voorziening wordt getroffen indien de echtgenote van de moeder is overleden. Deze leden maken uit de tekst van artikel 198, eerste lid, onder b, op dat bij geboorte na overlijden van deze echtgenote maar eveneens nadat de biologische moeder intussen hertrouwd is, er sprake is van drie moeders: de biologische moeder, haar overleden echtgenote en haar nieuwe echtgenote, die op grond van het eerste deel van dit artikelonderdeel de moeder wordt. Is deze conclusie juist? Is dit wat de regering met deze regeling beoogt?

De leden van de SGP-fractie hebben ook een vraag bij de verhouding tussen de artikelen 1:198 en 1:199 BW. Begrijpen zij het goed dat een kind dat wordt geboren na kunstmatige donorbevruchting uit een door de dood ontbonden huwelijk tussen een man en een vrouw bij hertrouwen van de vrouw met een vrouwelijke partner deze vrouw automatisch het juridisch ouderschap krijgt, terwijl bij een nieuw huwelijk met een mannelijke partner de overleden echtgenoot het juridisch ouderschap krijgt? Kan hier een nadere toelichting bij gegeven worden?

Artikel I, onderdeel J

De leden van de CDA-fractie lezen in de memorie van toelichting dat de voorgestelde uitbreiding van artikel 1:204, derde lid, van het BW ook gevolgen heeft voor de mogelijkheid tot het verzoek van vernietiging van de erkenning door de niet-biologische ouder door de zaaddonor die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind. Op grond van jurisprudentie van de Hoge Raad kan de verwekker verzoeken om de vernietiging van de erkenning door de niet-biologische vader en zal volgens de memorie van toelichting deze rechtspraak naar analogie van toepassing moeten worden geacht op de donor. Kan de regering duidelijk maken uit welke bepaling in het wetsvoorstel voortvloeit dat een donor een verzoek kan indienen tot vernietiging van een eerder gedane erkenning?

De leden van de SGP-fractie vragen om een preciezere duiding van de weigeringsgronden voor de toekenning van het verzoek van de verwekker, genoemd in de toelichting bij artikel I, onderdeel J. Wanneer is er sprake van schade voor de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind en het in het gedrang komen van de sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van het kind? Op welke manier worden beide criteria getoetst? Wanneer is er voldoende bewijs geleverd voor deze stellingen?

De voorzitter van de commissie,

De Roon

Adjunct-griffier van de commissie,

Hessing-Puts


X Noot
1

Samenstelling:

Leden: Staaij, C.G. van der (SGP), Arib, K. (PvdA), Çörüz, C. (CDA), Roon, R. de (PVV), Voorzitter, Brinkman, H. (PVV), Vermeij, R.A. (PvdA), Ondervoorzitter, Raak, A.A.G.M. van (SP), Thieme, M.L. (PvdD), Gesthuizen, S.M.J.G. (SP), Dibi, T. (GL), Toorenburg, M.M. van (CDA), Peters, M. (GL), Berndsen, M.A. (D66), Nieuwenhuizen-Wijbenga, C. van (VVD), Schouw, A.G. (D66), Marcouch, A. (PvdA), Steur, G.A. van der (VVD), Recourt, J. (PvdA), Hennis-Plasschaert, J.A. (VVD), Helder, L.M.J.S. (PVV), Bruins Slot, H.G.J. (CDA), Taverne, J. (VVD) en Schouten, C.J. (CU).

Plv. leden: Dijkgraaf, E. (SGP), Bouwmeester, L.T. (PvdA), Bochove, B.J. van (CDA), Dille, W.R. (PVV), Elissen, A. (PVV), Smeets, P.E. (PvdA), Kooiman, C.J.E. (SP), Ouwehand, E. (PvdD), Karabulut, S. (SP), Tongeren, L. van (GL), Smilde, M.C.A. (CDA), Voortman, L.G.J. (GL), Pechtold, A. (D66), Burg, B.I. van der (VVD), Koşer Kaya, F. (D66), Kuiken, A.H. (PvdA), Liefde, B.C. de (VVD), Spekman, J.L. (PvdA), Azmani, M. (VVD), Bontes, L. (PVV), Koopmans, G.P.J. (CDA), Dijkhoff, K.H.D.M. (VVD) en Slob, A. (CU).

Naar boven