33 025 Bepalingen over het accountantsberoep, de Nederlandse beroepsorganisatie van accountants en de Commissie eindtermen accountantsopleiding (Wet op het accountantsberoep)

Nr. 6 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 22 december 2011

Inleiding

De regering is de vaste commissie voor Financiën erkentelijk voor de aandacht die zij aan het onderhavige wetsvoorstel heeft geschonken en voor de door haar daarover gestelde vragen. Deze vragen worden hierna beantwoord, in de volgorde van het door de commissie uitgebrachte verslag.

Het nut van een beroepsorganisatie van accountants

De leden van de PVV-fractie vragen om een reactie op de zorgen die het Limperg-overleg naar aanleiding van het algemeen overleg heeft geuit over het gebrek aan kwaliteit van de door leden van de beroepsorganisaties uitgevoerde controles.

Doordat het uitgangspunt is dat alle accountants worden opgeleid voor het uitvoeren van wettelijke controles, bestaan er volgens het Limperg-overleg risico’s voor de kwaliteit van de controle. Alleen accountantskantoren of -afdelingen die een wettelijke controlepraktijk hebben, kunnen stageplekken aanbieden. Hierdoor is de capaciteit beperkt, vooral bij kantoren die werkzaam zijn voor het MKB en voornamelijk AA-accountants in dienst hebben. Het is een reëel risico, zoals ook het Limperg-overleg constateert, dat hiervoor oplossingen worden bedacht die afbreuk doen aan de kwaliteit van de stage. De NBA heeft, mede op grond van haar verordende bevoegdheid ten aanzien van de praktijkopleiding, een taak om te bewerkstelligen dat voldoende capaciteit kan worden gecreëerd zonder de kwaliteit uit het oog te verliezen. Deze verantwoordelijkheid ligt daar ook omdat het juist de beroepsgroep zelf geweest die zich altijd heeft ingezet voor een wettelijke controlebevoegdheid voor alle accountants. Het is denkbaar om ook andersoortige accountantstitels in te voeren die niet de bevoegdheid geven om als externe accountant wettelijke controles te kunnen uitvoeren en waarvoor dus niet de daarbij behorende opleidings- en stage-eisen gelden. Over de wenselijkheid van een dergelijke nieuwe accountantstitel en -opleiding voor de MKB-praktijk is momenteel nog een discussie gaande binnen de beroepsgroep. Daarbij wordt ook het onderwijsveld betrokken. Een wettelijke titelbescherming zal alleen aan de orde zijn als wordt aangetoond dat er voldoende publiek belang met een dergelijke titel gemoeid is. Met name indien aan de nieuwe titel geen wettelijke bevoegdheden verbonden zijn, zal moeten worden aangetoond dat er wel degelijk een belang is in verband met de bescherming van het maatschappelijk verkeer. De oplossing die het Limperg-overleg voorstelt om meer controles als «wettelijke controle» aan te merken om zo de stagemogelijkheden te vergroten, is naar de mening van de regering niet zo «weinig ingrijpend» als het Limperg-overleg stelt. Er zouden dan immers diverse controles onder AFM-toezicht worden geplaatst, met alle uitvoeringskosten en administratieve lasten die daaraan verbonden zijn, waarvan het publiek belang dat niet rechtvaardigt.

De leden van de CDA-fractie vragen op welke wijze de cultuur wordt betrokken bij het bevorderen van de eer en de stand van de accountants.

In de memorie van toelichting wordt met name ingegaan op de formele taken en structuur van de beroepsorganisatie. Op deze aspecten kan de wetgever met name sturen. Dat neemt niet weg dat de cultuur binnen de beroepsorganisatie ook belangrijk is. Een publiekrechtelijke beroepsorganisatie kan alleen functioneren als het publiek belang in de besluitvormingsprocessen binnen de organisatie voorop wordt geplaatst en besluitvorming niet overwegend wordt bepaald door particuliere of commerciële belangen. Een goede formele structuur van de beroepsorganisatie draagt daaraan bij, maar is niet doorslaggevend. Het is uiteindelijk de beroepsgroep die zich bewust moet zijn en blijven dat zij haar autonome positie onder de paraplu van de beroepsorganisatie dankt aan het vertrouwen dat de samenleving in haar stelt en dat zij deze alleen kan bestendigen als dat vertrouwen ook wordt beantwoord met integriteit en vertrouwenswaardigheid. Het plan van aanpak dat de NBA eind 2010 heeft geopenbaard laat zien dat de beroepsorganisatie zich van deze vervulling van haar rol bewust is.

De leden van de CDA-fractie vragen in hoeverre de tweedeling van Accountants-Administratieconsulent (AA) en Registeraccountant (RA) aansluit bij de diversiteit van het beroep van accountant en in hoeverre dit nu juist geen beperking vormt.

Diversiteit is een belangrijk uitgangspunt van dit wetsvoorstel dat naast het uitgangspunt moet worden geplaatst dat de controlerende functie de kern is van het accountantsberoep. Mede daarom is niet gekozen voor een verdere uitwaaiering naar titels waaraan geen of slechts beperkte controlerende bevoegdheden zijn verbonden. In de consultatie van het wetsvoorstel is gebleken dat gebruikers van accountantsdiensten hechten aan het onderscheid AA en RA, waarbij de AA ook nog steeds als MKB-accountant wordt gepercipieerd. Met het voorgestelde bevoegdheidsonderscheid tussen AA en RA ten aanzien van de OOB-controles wordt het bestaande onderscheid tussen beide soorten accountants overigens wel beter gemarkeerd. Het is vooral introductie van ledengroepen die de diversiteit van het beroep een institutionele inbedding geeft in de beroepsorganisatie (zie antwoorden bij «Democratische inrichting door ledenvergadering en bestuur»).

Positie van accountants uit kleinere kantoren

De leden van de VVD-fractie vragen de regering welke maatregelen er worden genomen die er toe moeten leiden dat de beroepsgroep in volle breedte actief participeert in de beroepsorganisatie. Voorts hebben zij gevraagd of door deze maatregelen de inbreng van accountants uit kleinere kantoren voldoende wordt gewaarborgd.

De leden van de CDA-fractie vragen de regering een aantal voorbeelden van te geven van maatregelen die zijn aangekondigd in het fusieplan om ervoor te zorgen dat ook kleine accountantskantoren voldoende worden betrokken bij de beroepsorganisatie.

In de eerste plaats is het van belang om te realiseren dat accountants uit kleinere kantoren een grote groep vormen binnen de beroepsorganisatie. Drieëndertig procent van de accountants binnen de beroepsorganisatie is afkomstig uit de kleinere kantoren. Alleen al vanwege de omvang zal de nieuwe beroepsorganisatie rekening met deze groep moeten houden om draagvlak te creëren voor besluiten. Voorts zijn er in het fusievoorstel van NIVRA en NOvAA de volgende maatregelen voorgesteld om de belangen van de kleinere kantoren goed te borgen binnen de nieuwe beroepsorganisatie:

  • in het bestuur van de beroepsorganisatie en in het ledengroepbestuur van de openbaar accountants zijn ieder twee zetels bestemd voor vertegenwoordigers van de kleinere kantoren;

  • binnen het bestuur is er een speciale portefeuille MKB;

  • vertegenwoordigers uit kleine kantoren hebben zitting in het adviescollege voor beroepsregelementering;

  • assurance (met name voor het MKB) is een van de drie subcommissies binnen het adviescollege beroepsreglementering;

  • er zijn regionale afdelingen binnen de beroepsorganisatie waarin onder meer de conceptvoorstellen voor beroepsreglementering worden geconsulteerd, waardoor de consultatie toegankelijk blijft voor kleinere kantoren buiten de Randstad.

Deze voorstellen in het fusieplan in combinatie met de wettelijke regeling voor ledengroepen zorgen voor een evenwichtige vertegenwoordiging van alle accountants binnen de beroepsorganisatie. Dit heeft eraan bijgedragen dat er bij de vaststelling van het fusievoorstel een breed draagvlak was onder de AA’s en RA’s. Verder blijft het de verantwoordelijkheid van de betreffende accountants om ook daadwerkelijk te participeren binnen de nieuwe beroepsorganisatie.

Draagvlak voor en financiële gevolgen van de fusie tussen NIVRA en NOvAA

De leden van de PVV-fractie vragen om een reactie van de regering op de opmerkingen van de Orde van Registeradviseurs Nederland (OvRAN) over het democratisch karakter van de NBA, de gedwongen winkelnering en de verenigingsdwang.

De regering kiest er met dit wetsvoorstel voor de organisatie van het accountantsberoep ingebed te houden in een publiekrechtelijke beroepsorganisatie. Belangrijkste reden hiervoor is dat het motief om in de jaren 60 het NIVRA bij wet in te stellen nog steeds van toepassing is. Er was daarvoor sprake van een staalkaart van beroepsorganisaties met zeer wisselende waarborgen voor kwaliteit en integriteit. Hierdoor was het voor belanghebbenden moeilijk om een geschikte accountant te vinden. Ook kon de wetgever bij het verplicht stellen van een accountantscontrole niet duidelijk aangeven welke goed bevonden accountants hiervoor in aanmerking konden komen. Met de PBO-structuur werd voor belanghebbenden gegarandeerd dat elke accountant gebonden is aan hoogwaardige beroepsregels, opleidingseisen en tuchtrecht. De regering acht het van groot belang dit te behouden.

De leden van de PVV-fractie vragen om een reactie van de regering op de opmerkingen van OvRAN over artikel 11, tweede lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).

De OvRAN heeft bij het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) een klacht ingediend, nadat diverse nationaal procedures tegen het NIVRA en de minister van Financiën geen rechterlijke uitspraak hadden opgeleverd die het standpunt van het OvRAN over strijdigheid met artikel 11 van het EVRM ondersteunt. In een uitspraak van 15 februari 2011(AWB 09/381, 09/382 en 09/383) overweegt het College van Beroep voor het bedrijfsleven nog ten overvloede: «Gezien het karakter van het NIVRA en de omstandigheid dat aan inschrijving in het register het lidmaatschap is gekoppeld kan een beroep op artikel 11 van het EVRM, dat ziet op lidmaatschap van privaatrechtelijke verenigingen, naar het oordeel van het College niet met vrucht worden gedaan.»

Er is geen jurisprudentie bekend (ook niet van het EHRM) waarin de rechtsfiguur van een publiekrechtelijke beroepsorganisatie in strijd met het EVRM of de Grondwet is geacht. Een dergelijke uitspraak zou in zoverre een omslag betekenen dat daarmee een wijze van beroepsorganisatie die al tientallen jaren voor verschillende beroepen wordt gehanteerd, in strijd met het verdrag zou blijken. De argumenten die OvRAN hiervoor aanvoert zijn slechts gebaseerd op een eigen interpretatie van uitspraken met een andersoortige casuïstiek. Gelet hierop is er geen aanleiding het wetsvoorstel op de door OvRAN aangevoerde argumenten aan te passen.

De leden van de PVV-fractie vragen om een reactie van de regering op het voorstel van OvRAN om de rol en taak van de NBA te beperken tot een hoofdzakelijk registrerende functie, door de positie van de ledengroepen genoemd in het ontwerp zodanig te versterken dat voldoende leden zelf ledengroepen kunnen instellen, zelf kunnen kiezen tot welke ledengroep zij willen behoren en de aldus samengestelde ledengroepen voor hun eigen leden de regelgeving kunnen vaststellen die de ledengroep nodig acht.

Het door OvRAN voorgestelde decentrale model heeft een risico op versplintering. De beroepsgroep zou zichzelf geen strenge normen meer kunnen opleggen, omdat groepen accountants de mogelijkheid hebben zich hieraan met een eigen ledengroep te onttrekken. De verschillende beroepsregels van de ledengroepen zouden bovendien allemaal van rijkswege streng moeten worden getoetst, om een neerwaartse spiraal in de kwaliteit van de beroepsregels te voorkomen. Hierbij kunnen niet simpelweg de Ifac-regels als basis worden genomen, omdat de Nederlandse situatie soms verdergaande normstelling vergt. Het resultaat van het decentrale model zou zijn dat de bureaucratie toeneemt en meerdere systemen van beroepsregels van verschillend niveau naast elkaar kunnen komen te bestaan. Honderd of meer leden kunnen wel een initiatiefverordening indienen voor het instellen van een nieuwe ledengroep (zie antwoorden bij «Democratische inrichting door ledenvergadering en bestuur»). Het is dan wel de algemene ledenvergadering die deze verordening vaststelt. De dan ingestelde ledengroep kan ook geen eigen beroepsregels vaststellen.

De leden van de PVV-fractie vragen om een reactie van de regering op de opmerkingen van de OvRAN over het wettelijk monopolie voor leden Nivra of NOvAA om wettelijke controles te kunnen verrichten.

Het is van belang twee aspecten te onderscheiden. Het onderhavige wetsvoorstel regelt primair de bescherming van accountantstitels, zodat het maatschappelijk verkeer er altijd vanuit kan gaan dat titeldragers voldoen aan normen die hun deskundigheid en betrouwbaarheid borgen. Aan het dragen van een titel is in beginsel geen bevoegdheid verbonden om bepaalde diensten exclusief te mogen verrichten. Dit wetsvoorstel vestigt in dat opzicht dus geen wettelijk monopolie voor beroepsgroepen. In diverse andere wetten wordt wel vereist dat bepaalde controles door een accountant worden verricht. In nagenoeg alle gevallen worden die controles dan voorbehouden aan AA’s of RA’s, omdat alleen voor deze personen de noodzakelijke wettelijke waarborgen gelden.

Accountantstitels

De leden van de VVD-fractie en CDA-fractie vragen waarom is gekozen voor een tijdsbestek van vijf jaar waarin AA’s controles bij OOB’s zouden kunnen blijven verrichten. Voorts wordt gevraagd voor welke elementen deze termijn precies geldt.

Aangezien met dit voorstel een bestaande bevoegdheid nader wordt begrensd, vereist de redelijkheid dat, indien mogelijk, dit gepaard gaat met een overgangsregime dat eventueel ongemak voor betrokkenen beperkt. Dit uitgangspunt geldt ook als het aantal feitelijk belanghebbenden bij een dergelijk overgangsregime (zeer) klein is. De precieze omvang van deze groep staat thans nog niet vast, omdat alle AA’s (ongeacht of zij thans OOB controles verrichten) van de overgangsregeling gebruik kunnen maken. De termijn is gebaseerd op een inschatting waarbij is beoogd deze enerzijds niet te krap te maken voor AA’s die zich willen laten omscholen tot RA’s (om de bevoegdheid te behouden OOB-controles te verrichten) en anderzijds de continuering van de huidige situatie niet onnodig lang te laten voortduren.

De leden van de PvdA-fractie vragen of duidelijk gemaakt kan worden dat AA’s primair voor het MKB zijn en of het onderscheid tussen RA en AA duidelijk gemarkeerd kan blijven.

De AA-titel is in de jaren 70 ingesteld omdat was gebleken dat vooral het MKB behoefte had aan een op het MKB-gerichte herkenbare deskundige en betrouwbare accountant. De AA is zich daarna altijd op het MKB blijven richten. Uit de uitgevoerde consultatie is gebleken dat het bedrijfsleven de AA ook nog altijd als zodanig beschouwt. De rol van de AA als MKB-accountant wordt wel beter gemarkeerd door de OOB-controles aan RA’s voor te behouden.

De leden van de PVV-fractie vragen de regering in te gaan op de bedenkingen van het Limperg-overleg, met name op het punt van de opleiding. De leden van de PVV-fractie zien een oplossing in meer maatwerk, dus meer differentiatie binnen de opleiding.

De leden van de CDA-fractie vragen in hoeverre de opleiding wordt aangepast aan de praktijk dat AA’s vooral advieswerkzaamheden verrichten. Voorts vragen de leden van de CDA-fractie of het mogelijk zou kunnen zijn dat er nog andersoortige accountantstitels moeten worden ingevoerd en hoeverre daarmee al rekening zou moeten worden gehouden.

De AA’s hebben in de jaren 90 eenzelfde certificerende bevoegdheid verworven als waarover de RA’s al beschikten. Deze situatie is in 2006 bestendigd met de inwerkingtreding van de Wet toezicht accountantsorganisaties (Wta) die ook AA’s de mogelijkheid biedt om het AFM-register ingeschreven te worden als externe accountant die bevoegd is tot het verrichten van wettelijke controles. De opleidingseisen voor de externe accountant vloeien voort uit de Auditrichtlijn (2006/43/EG). Er is niet veel ruimte om hierin differentiatie aan te brengen. De mogelijkheid om ook accountantstitels te introduceren zonder controlebevoegdheid stuit op bezwaren die de regering hebben doen besluiten hiervan af te zien. De Raad van State heeft in dit verband in haar advies op dit wetsvoorstel het volgende gesteld: «Een nieuwe wettelijke accountantstitel die niet bevoegd maakt tot het verrichten van wettelijke controles lijkt in dit licht geen toegevoegde waarde te hebben en kan mogelijk een belemmering vormen voor het kunnen verrichten van accountancygerelateerde werkzaamheden op de Nederlandse markt.» Binnen de beroepsgroep zelf zijn de meningen verdeeld, maar een deel van de accountants hecht eraan dat de controlebevoegdheid als samenbindend element gehandhaafd blijft. Dit onderscheidt het accountantsberoep duidelijk van personen die ongereguleerde diensten aanbieden onder namen als «administrateur» of «adviseur» en voorkomt verwatering van het beroep. Door de AA’s alleen bevoegd te maken voor niet-OOB controles zal wel meer ruimte ontstaan om hun opleiding toe te spitsen op het MKB. Voor het overige zal er voorlopig een situatie blijven bestaan waarin een deel van de accountants zich in meer of mindere mate moet schikken naar de eisen voor het openbaar beroep. Niet kan worden uitgesloten dat de discussies binnen de beroepsgroep en met het onderwijs leiden tot een voorstel voor een meer specialistische titelstructuur die ook beter aansluit bij de bestaande beroepspraktijk. De wetgever zal dan niet alleen de deugdelijkheid daarvan moeten beoordelen, maar ook moeten bezien of er een zodanig openbaar belang mee gemoeid is dat wettelijk beschermde titels daarmee zijn gerechtvaardigd.

Democratische inrichting door ledenvergadering en bestuur

De leden van de VVD-fractie vragen wie zitting nemen in het adviescollege beroepsreglementering?

In aanloop naar de nieuwe beroepsorganisatie hebben NIVRA en NOvAA al een gezamenlijk adviescollege beroepsreglementering ingesteld dat, wanneer de ledenvergadering daarmee instemt, door de nieuwe beroepsorganisatie wordt voortgezet. Het bestaande adviescollege bestaat uit de volgende personen en functies:

  • Peter Eimers RA (voorzitter);

  • Carel Verdiesen AA (vice-voorzitter, tevens voorzitter van de subcommissie non-assurance/mkb);

  • Ebo Roek RA (voorzitter subcommissie ethiek);

  • Philip Wallage RA (voorzitter subcommissie assurance);

  • Arletta de Bis Hulleman AA (aandachtsgebied ethiek);

  • Jan Kalisvaart AA (aandachtsgebied assurance, met name mkb);

  • Marjo van Ool RA (interne accountancy);

  • Thomas van Tiel RA (overheidsaccountancy);

  • Jacques Koenen RA (accountants in business en ethiek).

De leden van de VVD-fractie vragen of de bevoegdheid die het bestuur van een ledengroep krijgt om ontwerpverordeningen te agenderen op de ledenvergadering deze bevoegdheid, invloed heeft op de vrijheid van een individueel lid om een ontwerpverordening te agenderen op de ledenvergadering.

Verder vragen de leden van de VVD-fractie hoe ervoor gezorgd wordt dat het niet onmogelijk wordt een initiatiefvoorstel te agenderen op de ledenvergadering als gevolg van nadere procedurele regels voor het indienen van een initiatief die bij verordening kunnen worden vastgesteld.

De leden van de CDA-fractie vragen waarom er is gekozen voor een drempel van honderd man om een initiatiefverordening te agenderen op een ledenvergadering, en in hoeverre deze drempel kleine accountantskantoren belemmert om hun stem te laten horen.

Een ontwerpverordening kan op de ledenvergadering worden geagendeerd door het bestuur, een ledengroepbestuur of op initiatief van honderd leden gezamenlijk. Er is dus geen bevoegdheid van een individueel lid om initiatiefverordeningen in te dienen. De bevoegdheid initiatiefverordeningen op te stellen wordt geïntroduceerd om het democratisch karakter van de beroepsorganisatie te versterken en te expliciteren dat de ledenvergadering het hoogste orgaan is. Naast het democratische karakter van de beroepsorganisatie moet ook het belang van zorgvuldigheid en werkbaarheid in het oog worden gehouden.

In de eerste plaats moet beroepsreglementering van goede kwaliteit zijn en zorgvuldig tot stand komen. Daarom wordt er ruimte gelaten om bij verordening regels te stellen omtrent de procedure voor de initiatiefvoorstellen voor beroepsreglementering. Nadere inrichting van dit proces kan bijvoorbeeld inhouden dat de voorstellen door het adviescollege getoetst wordt op kwaliteit en dat de effecten ervan in beeld worden gebracht, alvorens de conceptverordening aan de ledenvergadering wordt voorgelegd. Middels het bestuurlijk toezicht zal de minister van Financiën erop toezien dat dergelijke regelingen het de facto niet onmogelijk maken om initiatiefverordeningen voor te leggen aan de ledenvergadering.

In de tweede plaats is er een drempel voorgesteld van honderd leden om een initiatief-verordening aan de ledenvergadering voor te leggen. Dit heeft ermee te maken dat voorkomen moet worden dat er een toevloed aan initiatiefverordeningen wordt voorgelegd aan de ledenvergadering, waarvoor geen enkel draagvlak is. Dit zou veel kostbare vergadertijd van de ledenvergadering kunnen vergen. Wanneer een accountant meent dat er een initiatiefverordening nodig is, dient hij zich ervan te vergewissen dat er voldoende draagvlak voor het initiatief is. Gezien de wijze waarop andere initiatieven binnen de beroepsorganisatie tot stand komen en de netwerken waarin de accountant participeert (zoals de regionale afdeling en de ledengroep) acht de regering een drempel van honderd leden ook voor accountants uit kleine kantoren redelijk.

De leden van de VVD-fractie vragen of individuele leden of een groep leden zelf een ledengroep in kunnen stellen en voorleggen aan de ledenvergadering of dat dit proces via het bestuur van de beroepsorganisatie loopt.

Ledengroepen kunnen door de ledenvergadering van de beroepsorganisatie worden ingesteld bij verordening. Een dergelijke verordening kan door het bestuur, een ledengroepbestuur of op initiatief van honderd leden worden geagendeerd op een ledenvergadering.

De leden van de PvdA-fractie vragen of de vertegenwoordiging van de overheidsaccountants binnen de NBA voldoende is geregeld.

In het fusievoorstel wordt voorzien in één ledengroep voor interne en overheidsaccountants. Daarnaast is er binnen het bestuur een bestuurszetel voor beide groepen en worden overheidsaccountants vertegenwoordigd binnen het adviescollege beroepsreglementering. Gezien de getalsmatige verhouding binnen de beroepsgroep acht ik deze vertegenwoordiging voldoende. Verder zal de minister van Financiën er middels het bestuurlijk toezicht erop toezien dat de positie van overheidsaccountants blijft gewaarborgd binnen de beroepsorganisatie.

Bestuurlijk toezicht op de beroepsorganisatie

De leden van de CDA-fractie hebben de regering gevraagd aan te geven in hoeverre de bevoegdheden van de minister van Financiën voor het houden van toezicht veranderd worden ten opzichte van de huidige situatie.

De enige voorgestelde wijzigingen in het bestuurlijk toezicht van de nieuwe beroepsorganisatie ten opzichte van het bestaande toezicht op het NIVRA en de NOvAA betreft de uitbreiding van de goedkeuringsbevoegdheid ten aanzien van enkele onderwerpen. Dit is gedetailleerd beschreven in paragraaf 4.4 van de memorie van toelichting.

De leden van de VVD-fractie vragen hoe de keuze voor zelfbestuur en zelfregulering zich verhoudt tot de bevoegdheden, zoals goedkeuring van een groot aantal verordeningen en nadere voorschriften, van de minister op dit terrein en of deze beleidsinstrumenten invloed kunnen hebben op het democratisch functioneren van de beroepsorganisatie.

In zijn algemeenheid kan niet worden gesteld dat het bestuurlijk toezicht invloed heeft op het democratisch functioneren van de beroepsorganisatie. In het bestuurlijk toezicht wordt uitsluitend op de vraag of het handelen van de beroepsorganisatie niet strijdig is met het recht en algemeen belang. Bovendien is ook de minister van Financiën in de uitoefening van zijn toezichthoudende taak democratisch gelegitimeerd. Wel is hier de vraag aan de orde wat een goed evenwicht is tussen zelfregulering door de sector en het waarborgen van algemene belangen. De regering is van mening dat hier een juist evenwicht in is gevonden. Primair is de beroepsorganisatie zelf verantwoordelijk voor haar functioneren en de beroepsreglementering. Het toezicht door de minister van Financiën is een waarborg om te voorkomen dat de beroepsorganisatie handelt in strijd met het recht en openbaar belang. Overigens is bestuurlijk toezicht op een publiekrechtelijke beroepsorganisatie door middel van goedkeuring van verordeningen niet ongebruikelijk. De beroepsorganisatie van gerechtsdeurwaarders moet alle ontwerpverordeningen ter goedkeuring voorleggen aan de Minister van Veiligheid en Justitie.

Consultatie

De leden van de CDA-fractie vragen wat de verantwoordelijkheid van de overheid bij voor de kosten en de positie van de commissie Eindtermen Accountantopleiding (CEA) en in welke mate hier sprake is van zelfregulering.

De CEA is een zelfstandig bestuursorgaan (Zbo) en dus onderdeel van de overheid. Als Zbo heeft de CEA op basis van de wet een zelfstandige bevoegdheid om, onder eigen verantwoordelijkheid besluiten te nemen (accreditatie opleidingen, vaststelling eindtermen voor het onderwijs). De minister van Financiën heeft bevoegdheden en dus een verantwoordelijkheid om de CEA aan te sturen, maar kan niet in de zelfstandige bevoegdheid van de CEA treden. De bevoegdheden van de minister van Financiën zijn:

  • benoeming, schorsing en ontslag van de leden van de CEA;

  • vaststelling van de bezoldiging van de leden;

  • goedkeuring van het bestuursreglement;

  • instemming met de begroting van de CEA;

  • het vorderen van inlichtingen van de CEA;

  • het vernietigen van besluiten van de CEA indien in strijd met het recht of algemeen belang;

  • het treffen van voorzieningen bij taakverwaarlozing.

De kosten van de CEA worden omgeslagen naar NIVRA en NOvAA (met dit wetsvoorstel de NBA), omdat de CEA haar taken verricht in het belang van de kwaliteit van het beroep. Alvorens de minister van Financiën instemt met de begroting geeft de beroepsorganisatie zijn zienswijze daarop. Artikel 53, tweede lid, van dit wetsvoorstel geeft deze procedure, die thans ook al wordt gevolgd, een wettelijke basis.

De leden van de CDA-fractie vragen in hoeverre het bestaande horizontaal en bestuurlijk toezicht op de beroepsorganisatie adequaat is.

De regering is van mening dat het bestaande toezicht op de beroepsorganisatie adequaat is. In de eerste plaats heeft de ledenvergadering voldoende bevoegdheden om het functioneren van de beroepsorganisatie waar nodig bij te sturen. Daarnaast biedt het wettelijk kader de minister van Financiën voldoende mogelijkheden om in te grijpen wanneer nodig. Deze toezichtsbevoegdheden dragen eraan bij dat er structureel overleg is tussen het ministerie van Financiën en de beroepsorganisatie waardoor mogelijke problemen en conflicten vroegtijdig kunnen worden opgelost.

De regering hoopt hiermee de vragen en opmerkingen in het verslag afdoende te hebben beantwoord.

De minister van Financiën,

J. C. de Jager

Naar boven