33 014 Wijziging van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Verzamelwet kinderopvang 2012)

Nr. 2 VOORSTEL VAN WET

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is om enige wijzigingen in de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen aan te brengen;

Zo is het dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I WET KINDEROPVANG EN KWALITEITSEISEN PEUTERSPEELZALEN

De Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt «rustende» vervangen door: berustende.

2. In het eerste lid komt de begripsomschrijving «houder» te luiden:

houder:
  • a. degene aan wie een onderneming als bedoeld in de Handelsregisterwet 2007 toebehoort en die met die onderneming een kindercentrum of een gastouderbureau exploiteert;

  • b. de gastouder die een voorziening voor gastouderopvang exploiteert.

3. In het eerste lid wordt in de begripsomschrijving van «kinderopvangtoeslag» de zinsnede «artikel 2, eerste lid, onder j,» vervangen door: artikel 2, eerste lid, onder h,.

4. In het eerste lid wordt in de begripsomschrijving van «Onze Minister» de zinsnede «van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap» vervangen door: van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

5. In het eerste lid wordt in de begripsomschrijving van «register kinderopvang» de zinsnede «artikel 47a» vervangen door: artikel 1.47a.

B

In artikel 1.1a wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 5. In afwijking van artikel 15, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, heeft een ouder over de berekeningsjaren 2012 en volgende geen aanspraak op kinderopvangtoeslag als bedoeld in artikel 1.5 over de periode tot de eerste dag van de kalendermaand voor de datum waarop de aanvraag om kinderopvangtoeslag is ingediend bij de Belastingdienst/Toeslagen.

C

In artikel 1.5, derde lid, wordt «artikel 47a» telkens vervangen door: artikel 1.47a.

D

Artikel 1.6 wordt als volgt gewijzigd:

1. In artikel 1.6, eerste lid, onderdeel a, wordt na «wordt genoten» ingevoegd: voor zover de ouder die arbeid niet verricht als gastouder.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 5. Een ouder die in een berekeningsjaar of in het daaraan voorafgaande berekeningjaar arbeid heeft verricht als bedoeld in artikel 1.6, eerste lid, onderdeel a of b, behoudt gedurende drie kalendermaanden, gerekend vanaf de eerste dag na de dag waarop het verrichten van die arbeid is beëindigd, dezelfde aanspraak op een kinderopvangtoeslag als voor die beëindiging bestond.

E

In artikel 1.10, eerste zin, wordt «de instantie die de kinderopvangtoeslag uitkeert» vervangen door: de Belastingdienst/Toeslagen.

F

Artikel 1.22 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt «, artikel 30a, derde lid, onder a, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen of artikel 72, tweede lid, van de Werkloosheidswet» vervangen door: of artikel 30a, derde lid, onder a, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 5. Een ouder heeft in de berekeningsjaren 2012 en volgende geen aanspraak op een tegemoetkoming van de gemeente over de periode tot de eerste dag van de kalendermaand voor de datum waarop de aanvraag om die tegemoetkoming is ingediend bij de gemeente.

G

Artikel 1.29 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel a, vervalt de zinsnede «artikel 72, tweede lid, van de Werkloosheidswet,».

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. Een ouder heeft in de berekeningsjaren 2012 en volgende geen aanspraak op een tegemoetkoming van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen over de periode tot de eerste dag van de kalendermaand voor de datum waarop de aanvraag om die tegemoetkoming is ingediend bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

H

Artikel 1.35 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, eerste zin, wordt «, artikel 30a, derde lid, onder a, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen of artikel 72, tweede lid, van de Werkloosheidswet» vervangen door: of artikel 30a, derde lid, onderdeel a, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.

2. In het eerste lid, tweede zin, wordt «Artikel 24» vervangen door: Artikel 1.24.

3. In het tweede lid vervalt de zinsnede «artikel 72, tweede lid, van de Werkloosheidswet,».

I

Artikel 1.46 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt «na bedoeld in artikel 1.62,» ingevoegd: of anderszins.

2. Het zevende lid vervalt.

J

In artikel 1.47a, eerste lid, wordt «bij of krachtens afdeling 3» vervangen door: bij of krachtens deze afdeling.

K

Artikel 1.48 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het achtste lid wordt «1.47» vervangen door «1.47a» en wordt «de afdelingen 4 en 5» vervangen door: de afdelingen 4 en 5 van dit hoofdstuk.

2. In het tiende lid wordt «register» vervangen door: register buitenlandse kinderopvang.

L

In artikel 1.49, tweede lid, wordt «gastouder» vervangen door: houder van een voorziening voor gastouderopvang.

M

Artikel 1.50 komt te luiden:

Artikel 1.50

  • 1. De houder van een kindercentrum organiseert de kinderopvang op zodanige wijze, voorziet het kindercentrum zowel kwalitatief, als kwantitatief zodanig van personeel en materieel, draagt zorg voor een zodanige verantwoordelijkheidstoedeling, en voert een zodanig pedagogisch beleid dat een en ander redelijkerwijs leidt tot verantwoorde kinderopvang. Ter uitvoering van de eerste volzin besteedt de houder van het kindercentrum in ieder geval aantoonbaar aandacht aan het aantal beroepskrachten in relatie tot het aantal kinderen per leeftijdscategorie, de groepsgrootte, de opleidingseisen van de beroepskrachten en de voorwaarden waaronder en de mate waarin beroepskrachten in opleiding kunnen worden belast met de verzorging en opvang van kinderen.

  • 2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de kwaliteit van kinderopvang bij een kindercentrum. Deze regels kunnen betrekking hebben op:

    • a. de veiligheid en de gezondheid;

    • b. de opleidingseisen waaraan de beroepskrachten voldoen;

    • c. de inzet van beroepskrachten in opleiding;

    • d. het aantal beroepskrachten en vrijwilligers in relatie tot het aantal kinderen per leeftijdscategorie;

    • e. de groepsgrootte;

    • f. het pedagogisch beleid en de pedagogische praktijk;

    • g. de accommodatie en de inrichting van de ruimte die bestemd is voor kinderopvang;

    • h. de beschikbare ruimte voor kinderen.

  • 3. De houder van een kindercentrum en de personen werkzaam bij een kindercentrum zijn in het bezit van een verklaring omtrent het gedrag, afgegeven volgens de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens.

  • 4. De verklaring, bedoeld in het derde lid, wordt aan de houder van het kindercentrum overgelegd, voordat een persoon als bedoeld in het derde lid zijn werkzaamheden aanvangt. De verklaring is op het moment dat zij wordt overgelegd, niet ouder dan twee maanden.

  • 5. Indien de houder van het kindercentrum of de toezichthouder redelijkerwijs mag vermoeden dat een persoon als bedoeld in het derde lid niet langer voldoet aan de eisen voor het afgeven van een verklaring omtrent het gedrag, verlangt deze houder al dan niet op verzoek van de toezichthouder dat die persoon opnieuw een verklaring omtrent het gedrag overlegt die niet ouder is dan twee maanden. De desbetreffende persoon legt de verklaring over binnen een door deze houder of de toezichthouder vast te stellen termijn.

N

Artikel 1.51 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de eerste zin, wordt «houder» vervangen door: houder van een kindercentrum.

2. In de tweede zin wordt «houder»vervangen door: houder van het kindercentrum.

O

Artikel 1.52, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. Bij regeling van Onze Minister kan worden bepaald dat de ouder niet kan worden verplicht tot afname en betaling van meer uren per dag of dagdeel dan een in die regeling te bepalen maximum.

P

Artikel 1.54 komt te luiden:

Artikel 1.54

  • 1. De houder van een kindercentrum informeert de ouders wier kinderen in het kindercentrum worden opgevangen over het te voeren beleid als bedoeld in deze paragraaf.

  • 2. De houder van een kindercentrum informeert de ouders wier kinderen in het kindercentrum worden opgevangen over een inspectierapport als bedoeld in artikel 1.63 door dit zo spoedig mogelijk na ontvangst van het rapport op een website van de houder te plaatsen zodanig dat het rapport voor ouders gemakkelijk vindbaar is dan wel, indien de houder geen eigen website heeft, ter inzage te leggen op een voor ouders toegankelijke plaats.

  • 3. De houder van een kindercentrum informeert het personeel van het kindercentrum over een inspectierapport als bedoeld in artikel 1.63 door dit zo spoedig mogelijk na ontvangst van het rapport op een website van de houder te plaatsen zodanig dat het rapport voor het personeel gemakkelijk vindbaar is dan wel, indien de houder geen eigen website heeft, ter inzage te leggen op een voor het personeel toegankelijke plaats.

Q

In artikel 1.55, tweede lid, wordt «houder» vervangen door: houder van het kindercentrum of van het gastouderbureau.

R

Artikel 1.56 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. Op de houder van een gastouderbureau en personen, werkzaam bij een gastouderbureau, is artikel 1.50, derde, vierde en vijfde lid, van overeenkomstige toepassing. Op de houder van een gastouderbureau is artikel 1.54 van overeenkomstige toepassing.

2. Het zevende lid komt te luiden:

  • 7. Bij regeling van Onze Minister kunnen regels worden gesteld over het minimum aantal uren ondersteuning dat een gastouderbureau jaarlijks verleent aan een gastouder.

S

Artikel 1.56b wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid, onderdeel b, wordt «houder» vervangen door: gastouder.

2. In het derde lid wordt «houder» vervangen door «houder van de voorziening voor gastouderopvang» en wordt «werkzame vrijwilligers» vervangen door: werkzame vrijwilligers en stagiaires.

3. Het vijfde lid komt te luiden:

  • 5. Indien de houder van het gastouderbureau of de toezichthouder redelijkerwijs mag vermoeden dat een persoon als bedoeld in het derde lid niet langer voldoet aan de eisen voor het afgeven van een verklaring omtrent het gedrag, verlangt deze houder of de toezichthouder dat die persoon opnieuw een verklaring omtrent het gedrag overlegt die niet ouder is dan twee maanden. De desbetreffende persoon legt de verklaring over binnen een door deze houder of de toezichthouder vast te stellen termijn.

4. In het zesde lid wordt «1.54» vervangen door: 1.54, tweede lid.

T

In artikel 1.58, eerste lid, en 1.59, eerste lid, wordt «houder van een kindercentrum of een gastouderbureau» vervangen door: houder van een kindercentrum of van een gastouderbureau.

U

Artikel 1.60 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «houder van een kindercentrum of een gastouderbureau» vervangen door: houder van een kindercentrum of van een gastouderbureau.

2. In het tweede lid wordt «houder» vervangen door: houder van het kindercentrum of van het gastouderbureau.

3. In het derde en vierde lid wordt «houder» vervangen door: houder van een kindercentrum of van een gastouderbureau.

V

Artikel 1.60a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, eerste zin, wordt «houder van een kindercentrum of een gastouderbureau» vervangen door: houder van een kindercentrum of van een gastouderbureau.

2. In het eerste lid, tweede zin, wordt «de houder of door een persoon» vervangen door: de houder van het kindercentrum of van het gastouderbureau of door een persoon.

3. In de derde zin wordt «houder» vervangen door: houder van het kindercentrum of van het gastouderbureau.

W

In artikel 1.61, eerste lid, wordt «afdeling 3» vervangen door: afdeling 3 van dit hoofdstuk.

X

Artikel 1.62 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid wordt «afdeling 3, paragrafen 2 en 3» vervangen door: afdeling 3, paragrafen 2 en 3, van dit hoofdstuk.

2. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Onverminderd het eerste lid onderzoekt de toezichthouder jaarlijks bij ieder geregistreerd kindercentrum en geregistreerd gastouderbureau of de exploitatie in overeenstemming is met de bij of krachtens afdeling 3, paragrafen 2 en 3, van dit hoofdstuk gestelde regels.

3. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. Onverminderd het eerste lid onderzoekt de toezichthouder jaarlijks op grond van steekproeven of de exploitatie van geregistreerde voorzieningen voor gastouderopvang in overeenstemming is met de bij of krachtens afdeling 3, paragrafen 2 en 3, van dit hoofdstuk gestelde regels.

4. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 4. Naast het onderzoek, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, kan de toezichthouder als daar aanleiding toe is incidenteel onderzoek verrichten naar de naleving door een houder van de bij of krachtens afdeling 3, paragrafen 2 en 3, van dit hoofdstuk gestelde regels. Artikel 1.63 is van overeenkomstige toepassing, tenzij de aard of omvang van het onderzoek zich tegen openbare rapportage verzetten.

Y

Artikel 1.63 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het tweede lid wordt «afdeling 3, paragrafen 2 en 3,» vervangen door: afdeling 3, paragrafen 2 en 3, van dit hoofdstuk.

2. Het vierde lid komt te luiden:

  • 4. De toezichthouder zendt het inspectierapport na het te hebben vastgesteld onverwijld aan de houder, die de ouders en het personeel overeenkomstig artikel 1.54, tweede en derde lid, daarover informeert.

Z

In artikel 1.65, eerste lid, wordt «afdeling 3, paragrafen 2 en 3,» vervangen door: afdeling 3, paragrafen 2 en 3, van dit hoofdstuk.

AA

In artikel 1.66, tweede lid, wordt na «bedoeld in artikel 1.62» ingevoegd «of anderszins» en wordt «afdeling 3, paragraaf 2,» vervangen door: afdeling 3, paragraaf 2, van dit hoofdstuk.

BB

In artikel 1.68, eerste en derde lid, wordt «afdeling 6» vervangen door: afdeling 6, van dit hoofdstuk.

CC

In artikel 1.72, eerste lid, onderdeel a, wordt «afdeling 3» vervangen door: afdeling 3 van dit hoofdstuk.

DD

In de laatste zin van artikel 1.87, eerste lid, wordt «afdeling 5, paragraaf 2» vervangen door: afdeling 5, paragraaf 2, van dit hoofdstuk.

EE

Artikel 2.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt «rustende» vervangen door: berustende.

2. In de begripsomschrijving van «Onze Minister» wordt «van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap» vervangen door: van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

FF

Artikel 2.3 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt «na bedoeld in artikel 2.20,» ingevoegd: of anderszins.

2. Het vijfde lid vervalt.

GG

In artikel 2.4a, eerste lid, wordt «bij of krachtens afdeling 2» vervangen door: bij of krachtens deze afdeling.

HH

Artikel 2.6 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid, onderdeel b, wordt «de beroepskrachten moeten voldoen» vervangen door: de beroepskrachten voldoen.

2. Het vijfde lid komt te luiden:

  • 5. Indien de houder of de toezichthouder redelijkerwijs mag vermoeden dat een persoon als bedoeld in het derde lid niet langer voldoet aan de eisen voor het afgeven van een verklaring omtrent het gedrag, verlangt deze houder al dan niet op verzoek van de toezichthouder dat die persoon opnieuw een verklaring omtrent het gedrag overlegt die niet ouder is dan twee maanden. De desbetreffende persoon legt de verklaring over binnen een door deze houder of de toezichthouder vast te stellen termijn.

II

In artikel 2.7 wordt «artikel 167 van de Wet op het primair onderwijs» vervangen door: artikel 167a van de Wet op het primair onderwijs.

JJ

Artikel 2.11 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 2. De houder informeert de ouders wier kinderen in de peuterspeelzaal worden opgevangen over een inspectierapport als bedoeld in artikel 2.21 door dit zo spoedig mogelijk na ontvangst van het rapport op een website van de houder te plaatsen zodanig dat het rapport voor ouders gemakkelijk vindbaar is dan wel, indien de houder geen eigen website heeft, ter inzage leggen op een voor ouders toegankelijke plaats.

  • 3. De houder informeert het personeel over een inspectierapport als bedoeld in artikel 2.21 door dit zo spoedig mogelijk na ontvangst van het rapport op een website van de houder te plaatsen zodanig dat het rapport voor het personeel gemakkelijk vindbaar is dan wel ter inzage te leggen op een voor het personeel toegankelijke plaats.

KK

In artikel 2.19, eerste lid, wordt «afdeling 2» vervangen door: afdeling 2 van dit hoofdstuk.

LL

Artikel 2.20 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «paragrafen 2 en 3.» vervangen door: paragrafen 2 en 3, van dit hoofdstuk.

2. In het tweede en derde lid wordt «paragrafen 2 en 3,» telkens vervangen door: paragrafen 2 en 3, van dit hoofdstuk.

MM

Artikel 2.21 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt «paragrafen 2 en 3,» vervangen door: paragrafen 2 en 3, van dit hoofdstuk.

2. Het vierde lid komt te luiden:

  • 4. De toezichthouder zendt het inspectierapport na het te hebben vastgesteld onverwijld aan de houder, die de ouders en het personeel overeenkomstig artikel 2.11, tweede en derde lid, daarover informeert.

NN

In artikel 2.23, eerste lid, wordt «paragrafen 2 en 3,» vervangen door: paragrafen 2 en 3, van dit hoofdstuk.

OO

In artikel 2.24, tweede lid, wordt na «als bedoeld in artikel 2.20» ingevoegd «of anderszins» en wordt «paragraaf 2,» vervangen door: paragraaf 2, van dit hoofdstuk.

PP

In de artikelen 2.28, eerste lid, en 2.29, eerste lid, laatste zin, wordt «afdeling 2» vervangen door: afdeling 2 van dit hoofdstuk.

QQ

In de artikelen 3.1, vijfde lid, 3.2, eerste, vijfde en zevende lid, 3.3, eerste lid, en 3.4, tweede lid, wordt «de paragrafen 2 en 3 van afdeling 3» vervangen door: de paragrafen 2 en 3 van afdeling 3 van hoofdstuk 1.

RR

In artikel 3.7, eerste lid, wordt «Afdeling 2» vervangen door «Afdeling 2 van hoofdstuk 1» en wordt «artikel 6» vervangen door: artikel 1.6.

SS

In artikel 3.14 wordt «afdeling 2» telkens vervangen door: afdeling 2 van hoofdstuk 2.

TT

Artikel 116 wordt vernummerd tot artikel 3.14a.

ARTIKEL II WIJZIGING VAN DE WET VAN 20 NOVEMBER 2006 TOT WIJZIGING VAN EEN AANTAL WETTEN OP HET TERREIN VAN DE ARBEIDSVERHOUDINGEN EN DE ARBEIDSMARKT (VERZAMELWET ARBEIDSVERHOUDINGEN EN ARBEIDSMARKT 2006)

Artikel I, onderdeel A, tweede subonderdeel, van de Wet van 20 november 2006 tot wijziging van een aantal wetten op het terrein van de arbeidsverhoudingen en de arbeidsmarkt vervalt.

ARTIKEL III WIJZIGING VAN DE WET VAN 31 JANUARI 2008 TOT WIJZIGING VAN DE WET KINDEROPVANG EN ENIGE ANDERE WETTEN IN VERBAND MET HET HERSTEL VAN ENKELE ONVOLKOMENHEDEN IN DE WET KINDEROPVANG EN HET OPNEMEN VAN EEN KLACHTENREGELING VOOR OUDERCOMMISSIES IN DIE WET ALSMEDE IN VERBAND MET DE OVERGANG VAN HET BELEIDSTERREIN KINDEROPVANG NAAR HET MINISTERIE VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Artikel I, onderdeel C, tweede en derde subonderdeel, van de Wet van 31 januari 2008 tot wijziging van de Wet kinderopvang en enige andere wetten in verband met het herstel van enkele onvolkomenheden in de Wet kinderopvang en het opnemen van een klachtenregeling voor oudercommissies in die wet alsmede in verband met de overgang van het beleidsterrein kinderopvang naar het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap vervalt.

ARTIKEL IV WIJZIGING WET KINDEROPVANG EN KWALITEITSEISEN PEUTERSPEELZALEN IN VERBAND MET WETSVOORSTEL WET REVITALISERING GENERIEK TOEZICHT

Indien het bij koninklijke boodschap van 20 mei 2010 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Provinciewet, de Gemeentewet en enige andere wetten in verband met de revitalisering van het generiek interbestuurlijk toezicht (Wet revitalisering generiek toezicht) (Kamerstukken 32 389) tot wet is verheven en in werking is getreden, wordt de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen als volgt gewijzigd:

A

Hoofdstuk 1, afdeling 4, paragraaf 3, komt te luiden:

Paragraaf 3. Informatie aan minister door colleges van burgemeester en wethouders

Artikel 1.68

  • 1. Het college van burgemeester en wethouders verstrekt desgevraagd aan Onze Minister gegevens en inlichtingen die hij voor de informatievoorziening en beleidsvorming en de statistiek met betrekking tot hoofdstuk 1 van deze wet nodig heeft.

  • 2. Bij regeling van Onze Minister kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de informatie die het college verstrekt over de uitvoering van zijn werkzaamheden op grond van dit hoofdstuk en de wijze waarop het college de gegevens en inlichtingen verstrekt en verzamelt en of en op welke wijze deze informatie openbaar wordt gemaakt.

  • 3. De gegevens en inlichtingen, bedoeld in het eerste lid, worden kosteloos verstrekt.

B

Na artikel 2.24 wordt in Hoofdstuk 2, afdeling 3, een paragraaf ingevoegd, luidende:

Paragraaf 3. Informatie aan minister door colleges van burgemeester en wethouders

Artikel 2.25

  • 1. Het college van burgemeester en wethouders verstrekt desgevraagd aan Onze Minister gegevens en inlichtingen die hij voor de informatievoorziening en beleidsvorming en de statistiek met betrekking tot dit hoofdstuk nodig heeft.

  • 2. Bij regeling van Onze Minister kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de informatie die het college verstrekt over de uitvoering van zijn werkzaamheden op grond van dit hoofdstuk en de wijze waarop het college de gegevens en inlichtingen verstrekt en verzamelt en of en op welke wijze deze informatie openbaar wordt gemaakt.

  • 3. De gegevens en inlichtingen, bedoeld in het eerste lid, worden kosteloos verstrekt.

ARTIKEL V WIJZIGING VAN DE WET KINDEROPVANG EN KWALITEITSEISEN PEUTERSPEELZALEN IN VERBAND MET WETSVOORSTEL WET CLIËNTENRECHTEN ZORG

Indien het bij koninklijke boodschap van 7 juni 2010 ingediende voorstel van wet voor de Wet cliëntenrechten zorg (Kamerstukken 32 402) tot wet is of wordt verheven en artikel 78, onderdeel A, van die wet in werking is getreden of treedt, wordt de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1.57b wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, eerste zin, het derde lid, het vierde lid, het vijfde lid, eerste zin, het zesde en zevende lid wordt «of een gastouderbureau» vervangen door: of van een gastouderbureau.

2. In het eerste lid, tweede zin, wordt «houder» vervangen door: houder van een kindercentrum of van een gastouderbureau.

3. In het tweede lid, onderdelen a, c en d, en het zesde lid, onderdeel b, wordt «houder» vervangen door: houder van het kindercentrum of van het gastouderbureau.

4. In het vijfde lid, tweede zin, wordt «de houder» vervangen door: deze houder.

B

In artikel 1.57c wordt «houder» telkens vervangen door: houder van een kindercentrum of van een gastouderbureau.

ARTIKEL VI INWERKINGTREDING

De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld, en kunnen terugwerken tot en met een in dat besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

ARTIKEL VII CITEERTITEL

Deze wet wordt aangehaald als: Verzamelwet kinderopvang 2012.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Naar boven