33 012 Wijziging van de Opiumwet en de Wet wapens en munitie in verband met de verruiming van de kring van ambtenaren, belast met de opsporing van de in deze wetten strafbaar gestelde feiten, alsmede van enkele andere wettelijke voorschriften van strafvorderlijke aard

C MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 24 mei 2013

1. Inleiding

Met belangstelling heb ik kennisgenomen van het voorlopig verslag. Hieronder ga ik in op de afzonderlijke vragen van de fracties van de VVD, de SP en de SGP.

2. Algemeen

De leden van de VVD-fractie vragen of uitbreiding naar alle categorieën boa’s betekent dat in principe ook aan gemeentelijke boa’s, wanneer zij over de benodigde kwalificaties beschikken, opsporingsbevoegdheid kan toekomen in het kader van de Opiumwet en de Wet wapens en munitie (Wwm).

De voorgestelde wijziging van de Opiumwet en de Wwm betekent dat de hier bedoelde opsporingsbevoegdheden in principe ook aan (daarvoor opgeleide) gemeentelijke boa’s toegekend zouden kunnen worden (met toepassing van artikel 142 Wetboek van Strafvordering (Sv)). Ik heb daartoe overigens geen voornemens. Wel ben ik voornemens om de ontstane ruimte te benutten voor boa’s werkzaam in specialistische functies bij de politie en de Koninklijke Marechaussee (zoals forensische accountants en chemici), voor de vermogenstraceerders van het Bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Ministerie (BOOM) en voor de drugshondengeleiders van de Dienst Justitiële Inrichtingen.

De leden van de fracties van de SP en de SGP vragen op welke terreinen en voor welke taken, bevoegdheden en functies boa’s zijn aangesteld.

De terreinen, taken en bevoegdheden waarvoor boa’s kunnen worden aangesteld, staan vermeld in de Circulaire domeinen Buitengewoon Opsporingsambtenaar van oktober 2012, Stcrt. 2012, 21333, http://wetten.overheid.nl/BWBR0032108 . De boa wordt ingezet op de uitvoering en handhaving van een grote variëteit aan wettelijke regelingen uit hoofde van de eigen verantwoordelijkheid van de betrokken organisatie daar waar opsporing door de politie niet gewenst, vanwege prioritering, of niet mogelijk is vanwege onvoldoende deskundigheid of capaciteit bij de politie. De boa heeft in de regel een beperkte opsporingsbevoegdheid die is gerelateerd aan zijn functie en taakomschrijving. De boa heeft in beginsel een specifieke, afgebakende taak waarvoor hij gericht opgeleid kan worden en hij wordt aangesteld op – in beginsel – een van de zes domeinen uit de domeinenlijst: Openbare ruimte; Milieu, welzijn en infrastructuur; Onderwijs; Openbaar vervoer; Werk, inkomen en zorg; Generieke opsporing. Deze domeinen bieden een breed optioneel pakket aan opsporingsbevoegdheden, politiebevoegdheden en geweldsmiddelen.

De leden van de SP-fractie vragen hoe groot het totale aantal boa’s is. Hoe is de ontwikkeling van het aantal boa’s geweest in de laatste tien jaar en hoe verhoudt dit aantal zich tot het aantal algemene opsporingsambtenaren? Waarom is er niet voor gekozen om algemene opsporingsambtenaren te belasten met de betreffende opsporingstaken?

Op dit moment zijn er ongeveer 26.000 boa’s actief bij ongeveer 850 werkgevers. In 2001 waren er 22.500 boa’s. Bij de politie werken bijna 40.000 algemene opsporingsambtenaren. In 2001 waren dat er ruim 36.000.

Soms is het geen optie om algemene opsporingsambtenaren in te zetten vanwege de specifieke kennis en vaardigheden die vereist zijn voor de opsporing en handhaving van de betreffende wetgeving. In het geval van gemeenten is (ook) de eigen verantwoordelijkheid voor de lokale openbare orde en veiligheid een reden om te kiezen voor de inzet van boa’s. Gemeentelijke boa’s zijn geen vervanging of concurrent van de politie noch een aanvulling daarop, maar een exponent van de verantwoordelijkheid van het lokaal bestuur om zaken op het terrein van leefbaarheid, verloedering en overlast in de openbare ruimte aan te pakken. Gemeentelijke boa’s hebben een eigenstandige taak die zich vooral bevindt op het gebied van leefbaarheid, (lichte) overlast en openbare orde, evenals de handhaving van de APV. Taakafbakening tussen politie en boa’s dient daarbij te geschieden op basis van verantwoordelijkheid, kunde, bevoegdheden en wenselijkheid. Deze afweging kan in afstemming met de politie door de burgemeester en de officier van justitie worden gemaakt in de driehoek.1

3. Onderscheid algemene opsporingsambtenaren en boa's

De leden van de SP-fractie stellen enkele vragen over het salarisniveau en de rechtspositie van boa’s ten opzichte van algemene opsporingsambtenaren.

Het salarisniveau en de rechtspositie van boa’s hangen onder meer af van de organisatie waarvoor zij werken en van het voor de werkzaamheden vereiste opleidingsniveau. Mede daardoor zijn boa’s niet per definitie goedkoper dan politieambtenaren. Binnen de politie is er geen onderscheid in salaris tussen boa’s en agenten die dezelfde functie vervullen. Boa’s worden dan ook niet ingezet omdat zij minder zouden kosten dan algemene opsporingsambtenaren maar met het oog op de uitvoering van de taken en verantwoordelijkheden die door de wet- en regelgeving aan de verschillende organisaties is opgedragen daar waar opsporing door de politie niet mogelijk of niet gewenst is. Vaak zijn specifieke kennis en vaardigheden vereist voor de opsporing en handhaving van de betreffende wetgeving. De specialisten die na inwerkingtreding van de voorgestelde wijzigingen als boa kunnen worden ingezet voor de Opiumwet en de Wwm, zoals forensische accountants en chemici, zijn niet (per se ook) opgeleid voor de surveillance op straat.

4. Verhouding tot andere wetsvoorstellen

De leden van de SGP-fractie vragen in welke twee andere wetsvoorstellen de overige wijzigingen uit de «Verzamelwet Justitie IV» worden ondergebracht.

De twee bedoelde wetsvoorstellen zijn inmiddels tot wet verheven en in werking getreden. Het gaat om:

  • de Wet van 27 oktober 2011 tot partiële wijziging van een aantal wetten op het gebied van Veiligheid en Justitie (Verzamelwet Veiligheid en Justitie 2011), in werking getreden op 1 januari 2012, zie Stb. 2012, 500 en 592;

  • de Wet van 28 februari 2013 inzake partiële wijziging van het Wetboek van Strafrecht en enkele andere wetten in verband met de aanpassing van het materieel strafrecht aan recente ontwikkelingen, in werking getreden op 1 april 2013, zie Stb. 2013, 84 en 108.

De minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten


X Noot
1

Zie ook mijn brief van 24 maart 2011 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer, Kamerstukken II 2010/11, 32 459, nr. 7, blz. 3.

Naar boven