33 012 Wijziging van de Opiumwet en de Wet wapens en munitie in verband met de verruiming van de kring van ambtenaren, belast met de opsporing van de in deze wetten strafbaar gestelde feiten, alsmede van enkele andere wettelijke voorschriften van strafvorderlijke aard

Nr. 7 HERDRUK 1 NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 25 april 2012

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel I komt te luiden:

ARTIKEL I

In artikel 8k van de Opiumwet wordt «behalve de bij of krachtens artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering aangewezen personen» vervangen door: onverminderd artikel 141 en artikel 142, eerste lid, aanhef en onder a en b, van het Wetboek van Strafvordering.

B

Artikel II komt te luiden:

ARTIKEL II

De Wet wapens en munitie wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 49 wordt «De bij of krachtens artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering aangewezen ambtenaren» vervangen door: De opsporingsambtenaren.

B

De artikelen 50 en 51 worden als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «De bij of krachtens artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering aangewezen ambtenaren» vervangen door: De opsporingsambtenaren.

2. In het vierde lid wordt «in het eerste lid bedoelde ambtenaren» vervangen door: opsporingsambtenaren.

C

Artikel 52 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «De bij of krachtens artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering aangewezen ambtenaren» vervangen door: De opsporingsambtenaren.

2. In het tweede lid wordt «De in het eerste lid bedoelde ambtenaren» vervangen door: De opsporingsambtenaren.

3. In het vierde lid wordt «De bedoelde ambtenaren» vervangen door: De opsporingsambtenaren.

C

Artikel III (Wetboek van Strafvordering) wordt als volgt gewijzigd:

1. Na onderdeel A worden twee onderdelen ingevoegd, luidende:

Aa

In artikel 67, eerste lid, onder b, wordt na «137g, tweede lid,» ingevoegd «151,» en wordt na «248e,» ingevoegd: 272,.

Ab

In artikel 163, zevende lid, wordt «Artikel 155» vervangen door: Artikel 156.

2. Na onderdeel C worden twee onderdelen ingevoegd, luidende:

Ca

In artikel 365, vierde lid, eerste volzin, wordt «de verdachte of zijn raadsman» vervangen door: de verdachte, zijn raadsman of de benadeelde partij.

Cb

In artikel 418, tweede lid, vervalt de komma na «dan wel».

3. Na onderdeel E wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

Ea

In artikel 551a, tweede volzin, wordt «Zij zijn» vervangen door: De opsporingsambtenaar is.

4. Onderdeel H komt te luiden:

H

Artikel 565 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt na «bedoelde bevoegdheden toepassen,» ingevoegd: en kan de rechter-commissaris op vordering van de officier van justitie de bevoegdheid van artikel 110 toepassen,.

2. In het tweede lid, onderdeel a, wordt na «vaststelling» ingevoegd: van de verblijfplaats.

D

Na artikel VII worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

ARTIKEL VIIa

In artikel 26, eerste lid, eerste volzin, van de Uitleveringswet wordt «het Europees aanhoudingsbevel en de mogelijkheid van overlevering» vervangen door: het verzoek tot uitlevering en de mogelijkheid van inwilliging daarvan.

ARTIKEL VIIb

Indien artikel I van de Wet van 1 december 2011 tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering in verband met de herziening van de regels inzake de processtukken, de verslaglegging door de opsporingsambtenaar en enkele andere onderwerpen (herziening regels betreffende de processtukken in strafzaken) (Stb. 2011, 601):

  • a. eerder in werking treedt dan artikel III, onderdelen Aa en Ab, van deze wet, wordt het Wetboek van Strafvordering als volgt gewijzigd:

    • 1°. in artikel 30, vierde lid, tweede volzin, wordt «bedoeld in het derde lid» vervangen door: bedoeld in de vorige volzin;

    • 2°. in artikel 258, tweede lid, wordt «alsmede bescheiden of stukken van overtuiging over te leggen» vervangen door: alsmede gegevensdragers en stukken bij de processtukken te voegen dan wel stukken van overtuiging over te leggen;

  • b. later in werking treedt dan artikel III, onderdelen Aa en Ab, van deze wet, wordt artikel I van die wet als volgt gewijzigd:

    • 1°. in onderdeel D wordt in artikel 30, vierde lid, tweede volzin, «bedoeld in het derde lid» vervangen door: bedoeld in de vorige volzin;

    • 2°. in onderdeel Q wordt «artikelen 163, zesde lid» vervangen door: artikelen 163, zevende lid;

    • 3°. in onderdeel R wordt «alsmede bescheiden of stukken van overtuiging te overleggen» vervangen door «alsmede bescheiden of stukken van overtuiging over te leggen» en «vijfde lid» vervangen door: tweede lid.

Toelichting

Onderdelen A en B (artikelen I en II, Opiumwet en Wet wapens en munitie)

De huidige Opiumwet biedt slechts beperkte mogelijkheden voor de inzet van buitengewoon opsporingsambtenaren (boa’s). Alleen boa’s die in dienst zijn bij:

  • 1. de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ),

  • 2. de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) of

  • 3. de douane

zijn ingevolge het huidige artikel 8k bevoegd tot opsporing van Opiumwet-delicten. Het oorspronkelijke wetsvoorstel maakt het voor twee andere categorieën boa’s mogelijk om hen te belasten met de opsporing van Opiumwet-delicten, namelijk boa’s in dienst bij:

  • 4. de politie of

  • 5. de Koninklijke Marechaussee (KMar).

De huidige Wet wapens en munitie laat op zichzelf toe dat aan boa’s de bevoegdheid wordt toegekend tot opsporing van Wwm-delicten, maar reserveert de aanvullende opsporingsbevoegdheden van de artikelen 49 tot en met 52 Wwm voor algemene opsporingsambtenaren (artikel 141 Sv). Het oorspronkelijke wetsvoorstel strekt ertoe dat die aanvullende bevoegdheden ook kunnen worden toegekend aan boa’s in dienst bij de politie of bij de KMar (uiteraard in combinatie met de toekenning van de bevoegdheid tot opsporing van Wwm-delicten).

Deze nota van wijziging strekt ertoe dat aan alle (categorieën) boa’s:

  • de bevoegdheid kan worden toegekend tot opsporing van Opiumwet-delicten (wijziging van artikel I);

  • de aanvullende opsporingsbevoegdheden kunnen worden toegekend van de artikelen 49 tot en met 52 van de Wet wapens en munitie (wijziging van artikel II).

De concrete aanleiding voor deze uitbreiding van de eerder voorgestelde verruiming is dat gebleken is dat voor een specifieke categorie boa’s hetzelfde geldt als voor boa’s van de politie en de KMar. Het gaat om de zogeheten vermogenstraceerders, in dienst bij het Bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Ministerie (BOOM). Het BOOM heeft als taak om ervoor te zorgen dat criminele winsten worden afgenomen. De bij het BOOM werkzame vermogenstraceerders zijn aangesteld als boa en zijn bevoegd tot het opsporen van de strafbare feiten behorend tot het domein VI Generieke Opsporing van bijlage A-I van de Circulaire Buitengewoon opsporingsambtenaar. Net als boa’s in dienst van de politie en de KMar zijn zij op dit moment niet bevoegd tot opsporing van Opiumwet-delicten en beschikken zij niet over de aanvullende opsporingsbevoegdheden van de Wet wapens en munitie. Ook voor hen geldt dat hun expertise daardoor onvoldoende kan worden ingezet bij de aanpak van georganiseerde criminaliteit en financieel-economische fraude.

Omdat er welbeschouwd geen reden is om in de wet zelf limitatief op te sommen welke (categorieën) ambtenaren als boa zijn of kunnen worden belast met de opsporing van strafbare feiten, beperkt deze nota van wijziging zich niet tot vermogenstraceerders, maar geldt de uitbreiding voor alle boa’s.

De daadwerkelijke toekenning van de hier besproken bevoegdheden aan boa’s (na de inwerkingtreding van de voorgestelde wetswijziging) vindt niet plaats in de Opiumwet en de Wwm zelf, maar bij de toepassing van artikel 142, eerste lid, aanhef en onder a of b, Sv (verlening van akte van opsporingsbevoegdheid of aanwijzing van een categorie of eenheid). Voor die toepassing geldt het noodzaakcriterium van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar: de opsporingsbevoegdheid wordt verleend, een aanwijzing wordt gedaan, dan wel een aanvullende opsporingsbevoegdheid wordt toegekend, indien die opsporingsbevoegdheid noodzakelijk is voor de uitoefening van de functie van de desbetreffende persoon of de dienst waarbij hij werkzaam is, en een beroep op de politie voor het uitoefenen van opsporingsbevoegdheden bezwaarlijk, niet mogelijk of niet wenselijk is. Bovendien moet betrokkene voldoen aan eisen van betrouwbaarheid en bekwaamheid en moet hij beëdigd zijn.

De formulering «onverminderd artikel 141 en artikel 142, eerste lid, aanhef en onder a en b, van het Wetboek van Strafvordering» in het voorgestelde artikel 8k Opiumwet houdt in dat de genoemde bepalingen van het Wetboek van Strafvordering onverkort van toepassing zijn. Dat wil zeggen dat de toekenning van opsporingsbevoegdheid in artikel 8k Opiumwet aan de ambtenaren van de IGZ, de NVWA en de douane (uiteraard) niet afdoet aan de toekenning van algemene opsporingsbevoegdheid bij of krachtens artikel 141 Sv, maar ook niet aan de bevoegdheid van de Minister van Veiligheid en Justitie en het College van procureurs-generaal om op grond van artikel 142, eerste lid, aanhef en onder a en b, Sv andere personen als boa te belasten met de opsporing van Opiumwet-delicten.

Onderdeel C (artikel III, Wetboek van Strafvordering)

Onderdeel Aa (artikel 67 Sv)

Deze wijziging beoogt twee artikelen toe te voegen aan de opsomming van misdrijven in geval van verdenking waarvan de rechter-commissaris een bevel tot voorlopige hechtenis kan geven. Het betreft in de eerste plaats artikel 151 Sr («het wegmaken van een lijk»). Als na een levensdelict het lijk van het slachtoffer wordt weggemaakt om de dood van het slachtoffer of de doodsoorzaak te verbergen, kan een doelmatige opsporing ernstig worden belemmerd. Bij een verdenking van het wegmaken van een lijk staan de politie momenteel geen bijzondere opsporingsbevoegdheden ter beschikking. Vanuit de praktijk is aangegeven dat dit de opsporing van dit delict en het daarmee verband houdend kapitaal delict beperkt. De in deze nota van wijziging opgenomen aanpassing beoogt de politie ruimere opsporingsmogelijkheden te geven bij verdenking van het wegmaken van een lijk.

De tweede toevoeging betreft het misdrijf van artikel 272 Sr (schending van een ambts- of beroepsgeheim). Deze toevoeging, naar aanleiding van het advies van het openbaar ministerie bij de Verzamelwet Veiligheid en Justitie 2011 (Stb. 2011, 500), maakt het mogelijk strafvorderlijke opsporingsbevoegdheden toe te passen in onderzoek naar deze feiten – het gaat dan in het bijzonder om het lekken van vertrouwelijke informatie –, die gelet op hun heimelijke karakter anders vaak niet kunnen worden opgehelderd.

Onderdeel Ab (artikel 163 Sv)

Deze wijziging herstelt een onjuiste verwijzing die is ontstaan door de Wet herziening regels betreffende de processtukken in strafzaken (Stb. 2011, 601).

Onderdeel Ca (artikel 365 Sv)

Op grond van artikel 365, derde lid, kunnen de verdachte en zijn raadsman kennisnemen van het proces-verbaal ter terechtzitting en het vonnis. Hun wordt desgevraagd een afschrift van deze stukken verstrekt. Het voorstel strekt tot aanvulling van dit onderdeel met de benadeelde partij, omdat deze een belang heeft bij de spoedige kennisname van het proces-verbaal van de terechtzitting en het vonnis. Dit houdt verband met de mogelijkheid om op grond van artikel 421, derde lid, hoger beroep in te stellen tegen de afwijzing van haar vordering, ook in de gevallen waarin het openbaar ministerie en de verdachte geen aanleiding zien voor het instellen van een rechtsmiddel. Weliswaar ontvangt de benadeelde partij die zich in de strafzaak heeft gevoegd, een afschrift van het vonnis (artikel 554, eerste lid) met het oog op executie van de toewijzing van haar vordering, maar dit afschrift ontvangt zij als het vonnis voor tenuitvoerlegging vatbaar is en niet meteen na de einduitspraak. Het slachtoffer dat zich niet als benadeelde partij in het strafproces heeft gevoegd, kan op grond van artikel 51b een afschrift van het vonnis en het proces-verbaal van de terechtzitting krijgen.

Onderdeel Cb (artikel 418 Sv)

De interpunctie in dit artikel wordt verbeterd.

Onderdeel Ea (artikel 551a Sv)

Deze wijziging betreft een verbetering ten behoeve van de leesbaarheid van het artikel.

Onderdeel H (artikel 565 Sv)

In artikel 565 is ten onrechte niet voorzien in de mogelijkheid voor de officier van justitie om met het oog op de vaststelling van de verblijfplaats van een aan te houden persoon te vorderen dat de rechter-commissaris een doorzoeking verricht als bedoeld in artikel 110. Waar het gaat om de doorzoeking van een woning is daarmee enkel de uitzonderingssituatie van artikel 97 Sv, de bevoegdheid voor de (hulp)officier van justitie om een woning te doorzoeken bij dringende noodzakelijkheid en indien de komst van de rechter-commissaris niet kan worden afgewacht, in artikel 565 opgenomen. Voorts wordt van de gelegenheid gebruik gemaakt om een omissie te herstellen in artikel 565, tweede lid, onderdeel a.

Onderdeel D

Artikel VIIa (artikel 26 Uitleveringswet)

Deze wijziging betreft een correctie van een kennelijke verschrijving die is ontstaan bij de inwerkingtreding van de Wet identiteitsvaststelling verdachten, veroordeelden en getuigen (Stb. 2009, 317).

Artikel VIIb (Wet herziening regels betreffende de processtukken in strafzaken)

Deze bepaling corrigeert enkele verschrijvingen in (of als gevolg van) de Wet herziening regels betreffende de processtukken in strafzaken (Stb. 2011, 601).

De minister van Veiligheid en Justitie, I. W. Opstelten


X Noot
1

i.v.m. een correctie in de toelichting

Naar boven