Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 10 oktober 2011
Op 24 augustus jl. hebben de voorzitter van de vaste commissie voor Defensie (VCD) en ik van gedachten gewisseld over de samenwerking
tussen de VCD en Defensie. De voorzitter heeft tijdens deze bespreking de volgende onderwerpen ter sprake gebracht: uitnodigingen
aan de VCD voor de uitreiking van herinneringsmedailles, de toezending van de eindevaluatie ISAF, de toezending van de stand
van zakenbrief over de geïntegreerde politietrainingsmissie in Kunduz, de tijdige beantwoording van vragen en verzoeken van
de VCD en de plenaire behandeling van de veteranenwet in oktober. Van mijn kant heb ik de rapportages aan de Kamer en de procedures
van het Defensie Materieel Proces (DMP) ter sprake gebracht.
Wat de uitreiking van de herinneringsmedailles voor deelneming aan vredesoperaties betreft, zeg ik u toe dat de commissieleden
voortaan standaard via het departement hiervoor een uitnodiging zullen ontvangen. De eindevaluatie ISAF is op 28 september
jl naar de Kamer gezonden (kamerstuk 27 925, nr. 436) en de stand van zakenbrief over de geïntegreerde politietrainingsmissie in Kunduz is verzonden op 5 oktober jl (kamerstuk
27 925, nr. 437). Graag zeg ik u toe dat van de zijde van Defensie alles in het werk wordt gesteld om de plenaire behandeling van de initiatiefwet-veteranen
nog in oktober mogelijk te maken. Verder kunt u rekenen op tijdige verzending van door de VCD gevraagde informatie. Mocht
het onverhoopt niet mogelijk blijken, dan zal de Kamer een uitstelbrief ontvangen.
Vaste rapportagemomenten
Momenteel ontvangt de Kamer gedurende het begrotingsjaar rapportages over uiteenlopende onderwerpen op verschillende momenten.
Teneinde beter inzicht te verschaffen in de onderlinge samenhang tussen de verschillende rapportages en te komen tot een overzichtelijker
informatievoorziening is de introductie van vaste rapportagemomenten behulpzaam. Voor Defensie heeft dit als bijkomend voordeel dat de werklast wordt verminderd.
Met uitzondering van materieelonderwerpen, waarop ik later in deze brief in ga, streef ik naar twee vaste momenten om de Kamer
reguliere rapportages aan te bieden: de derde woensdag in mei en bij de indiening van de begroting. Hiervoor zal de rapportageperiode
van het programma SPEER moeten worden aangepast. In plaats van de periodes 16 maart–15 september en 16 september–15 maart
worden dit de eerste en tweede helft van het jaar.
Investeringen in defensiematerieel
Het ligt in mijn bedoeling drie maal per jaar overzichten van de strategische materieelprojecten naar de Kamer te zenden;
het Materieelprojectenoverzicht (MPO) in september en voortgangsrapportages in januari van het daarop volgende jaar en in
mei, gelijktijdig met het departementale jaarverslag. Deze overzichten komen in de plaats van de huidige DMP-brieven. Dit
ritme zal leiden tot meer samenhang tussen en beter inzicht in de verschillende materieelprojecten en het biedt ruimte voor
de gebruikelijke wijze van behandeling van materieelonderwerpen door de Kamer. Afhankelijk van het resultaat van de behandeling
door de Kamer van de voorgenomen besluiten zal Defensie doorgaan met de volgende DMP-fase van de desbetreffende projecten.
Indien de voortgang van een materieelproject een spoedeisend karakter heeft, zal ik de Kamer daarover tussentijds informeren.
Bij projecten van meer dan € 250 miljoen zal zoals gebruikelijk een aparte evaluatie over de verwerving (E-brief) worden verzonden.
Projecten van minder dan € 100 miljoen zullen na de A-fase in uitvoering worden gegeven aan de Defensie Materieel Organisatie
(DMO), zoals dat nu ook het geval is.
Het project «Vervanging F-16» en het project «Vervanging pantservoertuigen M577 en YPR», zijn in het kader van de Regeling
Grote Projecten door de Kamer aangewezen als groot project. Defensie zal uiteraard de rapportagemomenten van deze regeling
blijven nakomen. Ook over het «helikopterproject NH-90» zal de Kamer een jaarrapportage blijven ontvangen.
De Kamer wordt op dit moment afzonderlijk geïnformeerd over strategische materieelprojecten van meer dan € 25 miljoen. Ik
stel voor het grensbedrag te verhogen naar € 50 miljoen. Daarmee wordt de Kamer nog steeds geïnformeerd over het merendeel
van de materieelprojecten. In het MPO van september 2011 bijvoorbeeld zijn in totaal 71 afzonderlijke projecten beschreven.
Bij 45 daarvan bedraagt de financiële omvang meer dan € 50 miljoen. De Kamer zal uiteraard wel worden geïnformeerd over projecten
van minder dan € 50 miljoen, die politiek gevoelig zijn.
Ten slotte
Graag wil ik met de Kamer overleggen over de aanpassingen van de procedures die in deze brief zijn uiteengezet. Totdat hierover
met de Kamer is overlegd, blijven deze ongewijzigd.
De minister van Defensie,
J. S. J. Hillen