33 000 V Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (V) voor het jaar 2012

Nr. 148 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 31 mei 2011

De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken heeft een aantal vragen voorgelegd aan de minister van Buitenlandse Zaken over de brief van 8 maart 2012 inzake de Rapportage over stand van zaken parlementaire goedkeuring verdragen (Kamerstuk 33 000 V, nr. 139).

De minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 29 mei 2012. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Albayrak

De griffier van de commissie, Van Toor

Inleiding

Hierbij zend ik u de antwoorden op de vragen, gesteld door de vaste Commissie voor Buitenlandse Zaken naar aanleiding van het laatste overzicht van tot stand gekomen verdragen, waarbij partij worden van het Koninkrijk tot de reële mogelijkheden behoort, maar die nog niet ter goedkeuring zijn ingediend (Kamerstukken 2011–2012 33 000 V, nr. 139).

De regering hecht er aan in dit kader te vermelden dat bij de besluitvorming om wel of geen partij te worden bij een bepaald verdrag nadrukkelijk de Nederlandse belangen in ogenschouw worden genomen, waaronder de lasten die implementatie met zich meebrengt.

Vragen en antwoorden

1

Op basis van welke criteria wordt besloten of een verdrag van soms decennia oud, toch in de lijst wordt opgenomen?

De multilaterale verdragen van oudere datum zijn om uiteenlopende redenen in de huidige lijst opgenomen. Het kan zijn dat het kabinet het standpunt ten aanzien van een verdrag heeft herzien, zoals bij de ILO-verdragen van 1974 en 1977 (zie voor deze verdragen ook de antwoorden op vraag 2 en 3 hieronder). Soms is er een wijziging van een verdrag tot stand gekomen die de aanleiding vormt om een ouder verdrag op de lijst te plaatsen. Dat is bijvoorbeeld het geval bij het Internationaal Verdrag inzake aansprakelijkheid en vergoeding voor schade in verband met het vervoer over zee van gevaarlijke en schadelijke stoffen uit 1996 waarvoor in 2010 een wijzigingsprotocol tot stand is gebracht.

Sommige verdragen, zoals bijvoorbeeld het Verdrag inzake sluikhandel over zee uit 1995, komen al langer op de lijsten voor, omdat de voor de verdragen benodigde uitvoeringswetgeving tijd vraagt. En/of het kan nodig zijn om grondig onderzoek te doen naar de maatschappelijke gevolgen van een verdrag (zie bijvoorbeeld ook het antwoord op vraag 8 van het Gehandicaptenverdrag). Het komt daarnaast voor dat gewacht dient te worden op EU-besluitvorming, omdat er sprake is van gemengde competentie (het Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op bepaalde rechten ten aanzien van effecten die door een tussenpersoon worden gehouden, uit 2006).

2

Schept het Verdrag betreffende de voorkoming en de beperking van beroepsrisico's veroorzaakt door kankerverwekkende stoffen en factoren die dit proces beïnvloeden uit 1974 extra verplichtingen en welke zijn dit? Welke toegevoegde waarde heeft het ratificeren van dit verdrag voor Nederland? Is het verdrag nog nodig voor eigen bescherming? Bindt het de andere landen sterk? Is het verdrag uit 1974 nog relevant?

Het kabinet heeft een standpunt over de ratificatie van onder meer ILO-verdrag nr. 139 (beroepskanker) en ILO-verdrag nr. 148 (werkmilieu) ingenomen. Dit standpunt is op 9 mei 2012 aan de Kamer toegezonden (Kamerstukken 29 427, nr. 84). Hierin wordt ingegaan op de vragen die door uw Commissie zijn gesteld.

3

Is aanpassing van nationale wetgeving betreffende arbeidsbescherming noodzakelijk om te voldoen aan de in het Verdrag betreffende de bescherming van werknemers tegen beroepsrisico's in het werkmilieu als gevolg van luchtverontreiniging, lawaai en trillingen. opgenomen bepalingen? Is het verdrag uit 1977 nog relevant?

Het kabinet heeft een standpunt over de ratificatie van onder meer ILO-verdrag nr. 139 (beroepskanker) en ILO-verdrag nr. 148 (werkmilieu) ingenomen. Dit standpunt is op 9 mei 2012 aan de Kamer toegezonden (Kamerstukken 29 427, nr. 84). Hierin wordt ingegaan op de vragen die door uw Commissie zijn gesteld.

4

Heeft ratificatie van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de waardigheid van het menselijk wezen met betrekking tot de toepassing van de biologie en de geneeskunde: Verdrag inzake de rechten van de mens en de biogeneeskunde gevolgen voor medisch ethische wetgeving in Nederland, zoals de embryowet?

Het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de waardigheid van het menselijk wezen met betrekking tot de toepassing van de biologie en de geneeskunde raakt op een aantal punten aan de geldende Nederlandse wetgeving, waaronder de Embryowet. Momenteel wordt in het kader van de ratificatie van het verdrag in kaart gebracht welke voorbehouden Nederland zal moeten maken bij de ratificatie van het verdrag om aanpassingen van de Nederlandse wetgeving die inhoudelijk ongewenst zijn, te voorkomen.

5

Heeft het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de immuniteit van rechtsmacht van staten en hun eigendommen betrekking op diplomaten die in Nederland verblijven, maar hier geen parkeer- en snelheidsboetes betalen?

Nee, dit VN-verdrag heeft geen betrekking hierop, en betreft alleen de immuniteit van staten en hun eigendommen. Regels betreffende de immuniteit van diplomaten zijn neergelegd in het verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer (1961).

6

Ten aanzien van het Verdrag betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken: kan de tenuitvoerlegging van een rechterlijke uitspraak in een andere EU-lidstaat, zonder dat de juistheid van de in den vreemde gegeven beslissing onderzocht wordt, zonder wetswijziging plaatshebben?

Het Europese deel van Nederland is, omdat de EU partij is bij het Verdrag van Lugano 2007, gebonden aan het verdrag. Het verdrag stemt grotendeels overeen met de huidige Brussel I Verordening inzake bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken. Het verdrag is geïmplementeerd bij de Wet van 4 november 2010 tot wijziging van de Uitvoeringswet EG-executieverordening ter uitvoering van het Verdrag van Lugano (Stb. 2010, 780).

In de Brussel I verordening en het verdrag is bepaald dat in geen geval wordt overgegaan tot een onderzoek van de juistheid van de rechterlijke beslissing afkomstig uit een andere lidstaat c.q. een staat die partij is bij het verdrag. De verklaring van uitvoerbaarheid wordt afgegeven na een eenvoudige, formele controle van de overgelegde documenten. Er vindt geen toetsing plaats aan de gronden voor niet-erkenning. De toetsing aan deze weigeringsgronden, waaronder openbare orde, komt pas bij de behandeling van een door de verweerder ingesteld rechtsmiddel aan de orde.

Voordat het Verdrag van Lugano kan gelden voor het Caribische deel van Nederland (Bonaire, Sint Eustatius en Saba), is hiervoor parlementaire goedkeuring vereist. Voor het Caribische deel van Nederland is de bestaande Nederlands-Antilliaanse regelgeving, na 10 oktober 2010 in de vorm van BES-wetgeving, blijven gelden en is bepaald dat de Nederlandse regelgeving geleidelijk zal worden ingevoerd (Kamerstukken II 2008–2009, 31 597, nr. 3, blz. 2). In overleg met de openbare lichamen zal moeten worden nagegaan welke uitvoeringsregelingen nodig zijn en op welke termijn de toepassing van het verdrag te realiseren is. Op het moment dat de goedkeuring van het parlement gevraagd wordt voor uitbreiding van het Verdrag van Lugano tot het Caribische deel van Nederland zal tegelijkertijd de betreffende uitvoeringswetgeving ter goedkeuring worden voorgelegd.

7

Voorziet het Facultatief Protocol bij het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten in Nederland in een lacune? Is het individuele klachtenrecht op VN-niveau volgens de regering wenselijk en zo ja,welke overwegingen liggen hieraan ten grondslag? Wordt hiermee een extra rechtsgang ingebouwd of vervangt dit een bestaande rechtsgang?

De regering beraadt zich nog op de wenselijkheid van goedkeuring van het Facultatief Protocol bij het Internationaal Verdrag inzake Economische Sociale en Culturele Rechten (ESC-Verdrag). De vraag of het Facultatief Protocol voor Nederland in een lacune voorziet is daarbij één van de punten van overweging. De vraag of het Facultatief Protocol een extra rechtsgang inbouwt dan wel een bestaande rechtsgang vervangt kan wél reeds nu worden beantwoord. Nu het ESC-Verdrag voorheen geen individueel klachtrecht kende, biedt het Facultatief Protocol dus een nieuwe rechtsgang. Er is geen sprake van vervanging van enige bestaande rechtsgang op internationaal niveau, en uiteraard evenmin op nationaal niveau.

8

Wanneer zult u het Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap ter goedkeuring aan de Kamer voorleggen?

Onder leiding van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport worden thans de verwachte gevolgen van binding aan het Verdrag inzake de Rechten van Personen met een Handicap in kaart gebracht. Tevens wordt een impactanalyse uitgevoerd voor de financiële consequenties van het Verdrag. Daartoe heeft de Staatssecretaris het Studie- en Informatiecentrum Mensenrechten van de Universiteit Utrecht opdracht gegeven een rapport op te stellen over de reikwijdte van de verplichtingen van het Verdrag. De reden dat met de voorbereiding van de goedkeuring van het Verdrag veel tijd is gemoeid heeft vooral te maken met de brede strekking ervan, die vrijwel alle maatschappelijke sectoren en dus ook vele ministeries betreft, en met deze impactanalyse.

9

Wanneer zult u het Facultatief Protocol bij het verdrag inzake de rechten van personen met een handicap ondertekenen en vervolgens ter goedkeuring aan de Kamer voorleggen?

Het Facultatief Protocol bij het Verdrag inzake de Rechten van Personen met een Handicap staat, zoals artikel 11 bepaalt, open voor staten die partij zijn bij het Verdrag. In dat licht kan de vraag pas worden beantwoord zodra meer vorderingen zijn gemaakt in de voorbereiding van de goedkeuring van het Verdrag zelf.

10

Wanneer zult u het Optioneel Protocol bij het verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten ter goedkeuring aan de Kamer voorleggen?

Aangezien de regering zich nog beraadt op de wenselijkheid van goedkeuring van het Facultatief Protocol, is er is nog geen besluit genomen over het moment waarop het Facultatief Protocol ter goedkeuring aan het parlement voorgelegd zal worden. Zie ook het antwoord op vraag 7.

11

Welke wederzijdse investeringen worden beschermd met het Verdrag tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van het Sultanaat Oman inzake de bevordering en de wederzijdse bescherming van investeringen? Wat is de omvang van de handelsrelatie tussen Nederland en Oman?

Onder investeringen die onder de investeringsbeschermingsovereenkomst met Oman vallen, worden volgens artikel 1 van dit verdrag verstaan alle soorten vermogensbestanddelen in het bezit van of onder al dan niet rechtstreeks toezicht van een investeerder van de ene Verdragsluitende Partij op het grondgebied van de andere Verdragsluitende Partij die de kenmerken van een investering bezitten. Zij omvatten in het bijzonder, doch niet uitsluitend:

  • i. roerende en onroerende zaken, alsmede andere zakelijke rechten met betrekking tot alle soorten vermogensbestanddelen, zoals hypotheken, onderpanden en soortgelijke rechten;

  • ii. rechten ontleend aan aandelen, effecten, waardepapieren, obligaties en andere soorten belangen in ondernemingen en joint ventures;

  • iii. aanspraken op geld, op andere vermogensbestanddelen of op iedere prestatie die economische waarde heeft;

  • iv. rechten op het gebied van de intellectuele eigendom, technische werkwijzen, goodwill en knowhow;

  • v. rechten verleend krachtens de wet of bij overeenkomst, met inbegrip van rechten tot het opsporen, exploreren, ontginnen en exploiteren van natuurlijke rijkdommen.

Deze brede definitie is standaard bij de meeste Nederlandse investeringsbeschermingsovereenkomsten.

Over de afgelopen jaren bedroegen de handelscijfers Nederland-Oman:

 

Invoerwaarde van goederen

In € 1 000

Uitvoerwaarde van goederen

In € 1 000

2007

45 165

214 822

2008

177 713

243 336

2009

20 849

208 070

2010

82.67

169 615

12

Er ligt zowel een OESO/RvE-verdrag als een aantal bilaterale verdragen met bijvoorbeeld Frankrijk, over de uitwisseling van belastinggegevens. Kunt u aangeven wat de onderlinge samenhang is tussen deze verdragen en ze zo spoedig mogelijk gezamenlijk naar de Kamer sturen?

Er zijn in de voorbije jaren verschillende instrumenten ontwikkeld die een juridisch kader voor de uitwisseling van informatie bieden die in lijn is met de internationale standaard. Een «Tax Information Exchange Agreement» (TIEA) is daar een van. Het maakt informatie-uitwisseling op verzoek mogelijk. De TIEA op de lijst is tot stand gebracht ten behoeve van de toenmalige Nederlandse Antillen die autonoom zijn op het gebied van belastingzaken. Een andere mogelijkheid betreft (de wijziging van) het multilaterale verdrag inzake wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken (WABB-verdrag). Anders dan een TIEA biedt dit verdrag de mogelijkheid om in een keer met een veelheid aan landen in lijn met de standaard informatie te kunnen uitwisselen. Dit verdrag biedt, in afwijking van het TIEA-model, ook de optie om op automatische basis informatie uit te wisselen. De toegevoegde waarde van het WABB-verdrag is met name dat het een multilateraal verdrag is waardoor het in het bijzonder voor ontwikkelingslanden mogelijk wordt om op een kostenefficiënte manier betrokken te worden bij, en onderdeel te zijn van het mondiale netwerk van informatie-uitwisseling. Voor een meer algemene beschouwing over samenhang en verschillen tussen de TIEA enerzijds, en het WABB-verdrag anderzijds verwijs ik kortheidshalve naar mijn antwoorden op de vragen van de vaste Commissie voor Financiën van 8 maart jl. (Vergaderjaar 2011–2012, Kamerstuk 33 174 (R 1974), nr. 4). De goedkeuringsstukken worden zo spoedig mogelijk naar de kamer gezonden.

13

Wat is het doel van het creëren van een functioneel luchtruimblok? Resulteert het Verdrag betreffende de oprichting van het functioneel luchtruimblok «Europe Central» tussen de Bondsrepubliek Duitsland, het Koninkrijk België, de Republiek Frankrijk, het Groothertogdom Luxemburg, het Koninkrijk der Nederlanden en de Zwitserse Bondsstaat in extra verplichtingen voor Nederland?

Met het functioneel luchtruimblok willen de betrokken staten komen tot een efficiëntere indeling van hun gezamenlijke luchtruim en een verbetering van de prestaties om daarmee bij te dragen aan de totstandkoming van de Single European Sky. Het gaat hierbij vooral om prestaties op het gebied van veiligheid, duurzaamheid, kostenefficiëntie, vluchtenefficiëntie, capaciteit en militaire missie effectiviteit. Er zijn geen extra financiële verplichtingen verbonden aan de uitvoering van het verdrag; het verplicht wel tot samenwerking en tot het nemen van maatregelen om de bovenvermelde doelstellingen te bereiken. Europese verordeningen over de Single European Sky leggen overigens het inrichten van luchtruimblokken op (zie de op 10 maart 2004 tot stand gekomen verordeningen van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie (EG) nr. 549/2004 tot en met (EG) nr. 552/2004 (PbEU 2004 L 96), gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1070/2009 van 21 oktober 2009 (PbEU 2009 L 300)). Het verdrag en de bijbehorende implementatiewetgeving zijn inmiddels aan het parlement ter goedkeuring voorgelegd (Kamerstukken II 2011–2012, 33 191, nr. 1).

14

Schept ratificatie van het Verdrag van de Raad van Europa ter bestrijding van geweld tegen vrouwen, waaronder huiselijk geweld extra verplichtingen voor Nederland en welke zijn dit? Welke overweging ligt eraan ten grondslag om deze verplichten aan te willen gaan?

Het Verdrag van de Raad van Europa ter bestrijding van geweld tegen vrouwen en huislijk geweld heeft een multidisciplinair karakter en beslaat een groot aantal onderwerpen. Naast straf- en sanctiebepalingen gaat het om preventieve en protectieve maatregelen, procedurele bepalingen en maatregelen die betrekking hebben op nationale coördinatie en internationale samenwerking. De inhoud van het verdrag sluit goed aan bij de Nederlandse aanpak van geweld in huiselijke kring. Welke wijzigingen in beleid en wetgeving precies benodigd zijn voor uitvoering van de verdragsverplichtingen moet nog in kaart worden gebracht. De voorbereidingen hiervoor zullen voor de zomer van 2012 aanvangen.

15

Wat behelzen de wijzigingen in de Wijzigingen van de Overeenkomst tot oprichting van de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling? Wat is het doel van de wijzigingen?

Op 26 juli 2011 is in de Raad van Bewindvoerders van de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling (EBRD) overeenstemming bereikt over de uitbreiding van de geografische reikwijdte van het mandaat van de bank naar het zuidelijke en oostelijke gebied van de Middellandse Zee. Ter uitvoering van dit besluit heeft de Raad van Gouverneurs van de EBRD op 30 september 2011 Resolutie Nr. 137 en Resolutie Nr. 138 aangenomen tot wijziging van respectievelijk de artikelen 1 en 18 van de op 29 mei 1990 te Parijs tot stand gekomen Overeenkomst tot oprichting van de EBRD. De gewijzigde Overeenkomst is in maart jl. naar de Raad van State gestuurd voor advies. Na advisering door de Raad van State wordt de wijziging van de Overeenkomst aan de Staten-Generaal ter goedkeuring voorgelegd.

16

Welke verplichtingen gaat Nederland aan als het participeert in het Verdrag inzake de vervalsing van medische producten en soortgelijke misdrijven met betrekking tot gevaren voor de volksgezondheid? Wat is de omvang van de vervalsing van geneesmiddelen in dit verdrag? Welke landen tekenen mee? Wat zijn de gevolgen voor Research and Development van medicijnen in Nederland?

Volgens de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) zijn vervalste geneesmiddelen in praktisch alle landen van de wereld aangetroffen. Ook de hoeveelheid onderschepte vervalste geneesmiddelen in Nederland en Europa is de afgelopen jaren schrikbarend toegenomen. Een preciezere omvang is echter vooralsnog niet aan te geven.

Het «Medicrime-Verdrag» is het eerste instrument binnen het internationaal strafrecht dat verdragspartijen verplicht om de productie van vervalste medische producten; het leveren, het aanbieden te leveren en de handel in deze producten; en de vervalsing van documenten daartoe strafbaar te stellen. Verder biedt het Verdrag een kader voor nationale en internationale samenwerking in de verschillende sectoren van het openbaar bestuur, voor maatregelen voor de coördinatie op nationaal niveau, voor preventieve maatregelen voor gebruik door de publieke en de particuliere sector en voor bescherming van slachtoffers en getuigen. Bovendien is de oprichting van een orgaan dat toezicht houdt op de tenuitvoerlegging van het Verdrag door de verdragspartijen voorzien. Alvorens tot ondertekening kan worden overgegaan, zullen de specifieke implicaties voor Nederland worden onderzocht.

Vooralsnog hebben 14 lidstaten van de Raad van Europa (Oostenrijk, Cyprus, Denemarken, Duitsland, Finland, Frankrijk, IJsland, Italië, Liechtenstein, Luxemburg, Oekraïne, Portugal, Rusland, Zwitserland) en een niet lidstaat (Israël) het verdrag ondertekend; het verdrag is nog door geen van deze geratificeerd.

Er zijn geen gevolgen voor Research and Development van medicijnen in Nederland voorzien.

17

Welke defensiesamenwerking behelst het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van de Federale Republiek Brazilië inzake samenwerking ter zake van defensiegerelateerde aangelegenheden? Welke verplichtingen schept deze samenwerking?

In de raamovereenkomst met Brazilië zijn algemene voorwaarden voor defensiesamenwerking vastgelegd. Het doel van deze samenwerking is het bevorderen van militaire activiteiten, activiteiten betreffende militair materieel en systemen, alsook uitwisseling inzake defensie- en veiligheidsaangelegenheden. De samenwerking kan onder meer de volgende vormen aannemen:

  • Samenwerking op het gebied van onderzoek, ontwikkeling, logistieke ondersteuning en verwerving van defensieproducten, defensiematerieel en diensten;

  • Het delen van kennis en ervaringen opgedaan op het gebied van operaties;

  • Het delen van kennis op het gebied van defensie technologie;

  • Gemeenschappelijke activiteiten op het gebied van training, militaire instructie en oefeningen.

De raamovereenkomst legt aan verdragspartijen geen verplichting op om op bovenvermelde gebieden daadwerkelijk ook samen te werken. Indien verdragspartijen besluiten om op een of meer gebieden samen te werken, kunnen hieromtrent nadere verdragsafspraken worden gemaakt of kunnen uitvoeringsafspraken worden gemaakt tussen de Ministers van Defensie van de verdragsluitende partijen. Laatstgenoemde afspraken, die in de regel worden vastgelegd in een «Memorandum van Overeenstemming», dienen in lijn te zijn met de nationale wetten van de verdragspartijen.

18

Zijn wetswijzigingen nodig alvorens de Overeenkomst inzake de Internationale Opsporingsdienst geratificeerd kan worden en welke zijn dit?

Voor de Internationale Opsporingsdienst, die in 1955 werd opgericht, waren reeds verdragen gesloten. De Overeenkomst van 9 december 2011 (Trb. 2012, 44 en 49), die tot stand is gebracht in verband met de nieuwe juridische inrichting van de organisatie, vervangt deze eerdere verdragen. De nieuwe Overeenkomst heeft daarom geen gevolgen voor de wetgeving en is op 9 mei 2012 ter stilzwijgende goedkeuring aan de Staten-Generaal voorgelegd (Kamerstukken 33 256 (R1982).

19

Wanneer kan het advies van de Raad van State met betrekking tot het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Trinidad en Tobago inzake uitlevering verwacht worden?

De regering houdt het advies van de Raad van State in beraad.

20

Wanneer zal het Horizontale Akkoord van de EU met Kazachstan tot stand komen?

In 2010 zijn de onderhandelingen tussen de EU en Kazachstan in een impasse geraakt. Er zijn nog geen tekenen dat die impasse zal worden doorbroken.

21

Wanneer valt de uiteindelijke positie te verwachten van Nederland met betrekking tot de statuten van het internationaal centrum voor genetica en biotechnologie?

Als Nederland voor het einde van 2012 nog steeds geen positie kan bepalen ligt het in de rede geen partij te worden bij dit verdrag. Het verdrag zal dan van lijst III worden afgevoerd naar lijst IV (verdragen ten aanzien waarvan definitief besloten is dat partij worden onder de huidige omstandigheden niet zinvol is.).

22

Wat zijn de principiële bezwaren met betrekking tot de invoering van een wettelijk depot voor audiovisueel erfgoed?

Nederland kent geen deponeringsverplichting. De praktijk van vrijwillige deponering van archiefmateriaal en de praktijk van zelfregulering binnen de film- en av branche werkt in Nederland goed. Zowel bij de Nederlandse overheid als onder professionals in de sector leeft de overtuiging dat een verplichte deponering financieel onhaalbaar is en in potentie ook schadelijk voor het functioneren van onze archieven en de kwaliteit van onze archieven.

Naar boven