33 000 H Vaststelling van de begrotingsstaat van het BES-fonds voor het jaar 2012

Nr. 6 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 8 juni 2012

Sinds 10 oktober 2010 zijn Bonaire, Sint Eustatius en Saba openbare lichamen die functioneren als bijzondere gemeenten in het Nederlandse bestel. Bij het vaststellen van de hoogte van de vrije uitkering uit het BES-fonds (vergelijkbaar met de algemene uitkering aan gemeenten uit het gemeentefonds) is door de openbare lichamen een aantal kanttekeningen geplaatst. In het bestuurlijk overleg financiële verhoudingen van 31 maart 2011 is daarom afgesproken dat er een referentiekader wordt opgesteld op basis waarvan een beter inzicht kan worden gekregen in de eilandelijke taken in relatie tot de vrije uitkering. Dit onderzoek is door het onderzoeksbureau IdeeVersa op 20 februari 2012 uitgebracht1 en is de directe aanleiding voor dit kabinetsstandpunt.

In het bestuurlijk overleg financiële verhoudingen Caribisch Nederland van 15 maart jl. heb ik het referentiekader onderzoek met de openbare lichamen besproken. Ik heb in dit overleg afgesproken dat het kabinet in het voorjaar komt met een kabinetsstandpunt over de financiële vertaling van dit onderzoek. Ook is afgesproken om in dit kabinetsstandpunt in te gaan op de eigen inkomsten van het openbaar lichaam, en de wijze van indexering en de kapitaaldienst/lenen. Over het koopkrachtonderzoek dat is uitgevoerd wordt u separaat geïnformeerd.

In lijn met de met de openbare lichamen gemaakte afspraken, gaat dit kabinetsstandpunt in op de verschillende thema’s. Onderdeel A behandelt de positie van de openbare lichamen in het Nederlandse bestel. Het referentiekader onderzoek en de (financiële) vertaling ervan komt in onderdeel B (structurele bekostiging) en D (inhaalslag achterstanden) aan de orde. In de onderdelen C en E komen de indexering van de vrije uitkering respectievelijk de leenopties aan bod.

A. Positie van openbare lichamen in het Nederlandse bestel

De financiële verhouding met de openbare lichamen vertoont gelijkenissen met Nederlandse gemeenten. De inkomstensystematiek van de eilanden is vergelijkbaar (uitkering uit BES-fonds, bijzondere uitkeringen, eigen inkomsten), twee keer per jaar vindt een bestuurlijk overleg financiële verhoudingen plaats en ook verder vertoont de Wet Financiën BES veel overeenkomsten met de Gemeentewet en de financiële-verhoudingswet. Verschillen zijn er ook: het BES-fonds kent bijvoorbeeld geen maatstaven en er is geen solidariteitsgedachte (m.a.w. elk openbaar lichaam heeft recht op een eigen vrije uitkering). Verder mogen de openbare lichamen niet lenen (m.u.v. een renteloze lening van een vakdepartement), is het toezicht door het College financieel toezicht (Cft) strakker en is er geen middenbestuur.

Mijn rol in de financiële verhouding is feitelijk en wettelijk vergelijkbaar met de rol die ik vervul ten aanzien van gemeenten. Ik ben beheerder en hoeder van het BES-fonds en systeemverantwoordelijk voor de financiële verhouding in brede zin. Het zijn echter mijn collega-ministers die primair verantwoordelijk en aanspreekbaar zijn op de verschillende beleidsonderwerpen. Dit betekent dus ook dat ministeries gaan over nieuw beleid en wetgeving, inclusief de bekostiging hiervan. Het Rijk moet zich op grond van artikel 87 van de wet financiën BES rekenschap geven van de financiële gevolgen van het beleid voor de openbare lichamen. Dit artikel is vergelijkbaar met artikel 2 van de financiële verhoudingswet in Europees Nederland. Mijn rol hierin is ook dezelfde: ministers met beleidsvoornemens met financiële gevolgen voor de openbare lichamen dienen tijdig contact met mij op te nemen. Indien nodig wordt het betreffende voorstel in de Ministerraad besproken. Het bestuurlijk overleg met de openbare lichamen is dan het sluitstuk, waarbij het standpunt van het kabinet kan worden besproken en toegelicht.

De openbare lichamen zijn onderdeel van Nederland, in goede en slechte tijden. Dit betekent dat de rijksoverheid serieus moet kijken naar de problemen van de openbare lichamen zoals verwoord in recente onderzoeken. Het onderzoek naar de vrije uitkering was nodig, omdat de relatie tussen taken en financiën in onvoldoende mate was bezien.

B. Het referentiekader onderzoek en de structurele bekostiging van de eilandelijke taken

Het onderzoeksbureau Ideeversa heeft onderzoek gedaan naar de vraag hoeveel geld Bonaire, Sint Eustatius en Saba nodig hebben om de taken waarvoor zij verantwoordelijk zijn uit te voeren. De onderzoekers hebben hierbij alle eilandelijke taken en de algemene eisen die hieraan worden gesteld in beeld gebracht. Vervolgens zijn voor iedere categorie de kosten berekend. Omdat de drie eilanden uniek zijn en beperkt vergelijkbaar zijn met gemeenten in Europees Nederland en met andere eilanden in het Caribisch gebied, zijn de referentiekosten door de onderzoekers berekend via een samengestelde methode. Hierbij is de berekeningswijze van de referentiekosten gekoppeld aan de mate waarin kosten vastliggen en de mate van vergelijkbaarheid van bijvoorbeeld de wetgeving met Europees Nederland. Het onderzoek heeft hierbij gebruikt gemaakt van bandbreedten (ondergrens en bovengrens). Grofweg is deze bandbreedte groter of kleiner naarmate er specifieke wetgeving is of niet (en daarmee of het ambitieniveau bekend is of niet).

Op basis van deze onderzoeksmethode, komen de onderzoekers in het rapport tot een ondergrens van USD 42,9 miljoen voor de drie eilanden gezamenlijk, gebaseerd op een adequate uitvoering van de huidige taken van de eilanden. De bovengrens is USD 61,1 miljoen. De huidige vrije uitkering over 2011 is USD 34,7 miljoen. De door de onderzoekers berekende ondergrens is dus USD 8,2 miljoen hoger dan de vrije uitkering voor 2011.

In het bestuurlijk overleg financiële verhoudingen op 15 maart 2012 is het onderzoek met de openbare lichamen besproken. Ik heb met de bestuurscolleges van de openbare lichamen geconcludeerd dat de feiten uit het referentiekader onderzoek de basis zijn voor het maken van nadere afspraken over de vertaling van het onderzoek.

In het onderzoekstraject is de vraag aan de orde gekomen of alle taken wel eilandelijke taken moeten zijn en of ze wel meegenomen moeten worden in de vrije uitkering. Het antwoord op deze vraag wordt vaak gezocht in wetgeving, bijvoorbeeld door het onderscheid wettelijk verplichte taken en niet-wettelijke taken leidend te laten zijn voor het wel of niet opnemen van taken in de berekeningen van de vrije uitkering. Er is echter geen eenduidige relatie tussen wettelijk verplichte taken en noodzakelijke taken. Sommige taken zijn niet wettelijk verplicht, maar wel noodzakelijk. Wegen zijn daar een voorbeeld van; deze zijn niet wettelijk verplicht, maar wel noodzakelijk. Bovendien is soms in de wetgeving alleen een zorgplicht opgenomen. Hierdoor kan een taak wel wettelijk verplicht zijn, maar zegt dat nog weinig over het gewenste of minimumniveau van de taak.2

Het is niet aan de onderzoekers om zich uit te laten over de vraag wat wel of niet een eilandelijke taak is. De eilandelijke taken worden met het onderzoek wel inzichtelijk gemaakt; een taak schrappen (of toevoegen) is daardoor mogelijk. Zoals ik de Eerste Kamer reeds schreef per brief d.d. 21 december 2011 (EK 33000-VII, c) past tot de evaluatie in 2015 een periode van legislatieve terughoudendheid, tenzij het kabinet en openbare lichamen samen tot de conclusie komen dat wetswijzigingen noodzakelijk zijn3. Burgers en bestuurders van Bonaire, Sint Eustatius en Saba zijn met ingang van de transitie op 10 oktober 2010 geconfronteerd met een grote hoeveelheid nieuwe regelgeving. Een periode van gewenning en rust is gewenst. Bovendien is het verstandig om eerst enige ervaring op te doen met nieuwe regelgeving alvorens over eventuele (nieuwe) wijzigingen na te denken. Dat neemt echter niet weg dat wanneer het voor de eilanden eenvoudiger (en dus goedkoper) gemaakt kan worden, we dat niet zouden moeten nalaten. Om deze reden zal ik als vervolg op het referentieonderzoek (laten) onderzoeken welke vormen van taakverlichting en deregulering denkbaar en wenselijk zijn, alsmede welke besparingen daarmee te realiseren zijn.

Het kabinet trekt uit het onderzoek de conclusie dat de ondergrens van het referentiekader onderzoek een redelijk uitgangspunt is. Het kabinet verhoogt daarom met ingang van 2012 de vrije uitkering tot het bedrag van de ondergrens in het onderzoek ter grootte van USD 42,9 miljoen. Voor de financiële dekking voor het tekort ad USD 8,2 miljoen (€ 6,1 miljoen) aanvaardt het kabinet een collectieve verantwoordelijkheid. De verklaring voor het verschil tussen de uitkomsten van het onderzoek en de hoogte van de huidige vrije uitkeringen is het gevolg van diverse factoren en is niet toe te schrijven aan één departement.4 Het tekort wordt daarom naar evenredigheid van het aandeel van departementen in de eilandelijke taken verdeeld over de verschillende departementen. Daarvan wordt structureel een beperkt deel (USD 0,8 miljoen, € 0,6 miljoen, prijspeil 2012) ter beschikking gesteld ten behoeve van de integrale aanpak van de sociaal economische problematiek van de eilanden. De overige middelen (USD 7,4 miljoen, € 5,5 miljoen) worden overgeboekt bij eerste suppletoire begrotingswet 2012 naar het BES-fonds. Voor Bonaire betekent dit dat de vrije uitkering wordt verhoogd met USD 4,9 miljoen tot USD 24,9 miljoen. Voor Sint Eustatius gaat het om een verhoging van USD 1,3 miljoen tot USD 9,2 miljoen. Voor Saba bedraagt de nieuw berekende vrije uitkering USD 8,0 miljoen, een verhoging van USD 1,2 miljoen.

Het onderzoek legt ook een eigen verantwoordelijkheid bij de openbare lichamen. De ondergrens van het referentiekader onderzoek houdt bewust rekening met een relatief laag bedrag aan eigen inkomsten. Dit vanuit de veronderstelling dat bij meer ambitie ook meer eigen inzet past. Voor alle drie de eilanden liggen de eigen inkomsten die voor 2012 worden geraamd hoger dan waarmee bij de ondergrens in het referentiekader onderzoek is rekening gehouden. Er zijn bovendien nog mogelijkheden voor verruiming van de algemeen besteedbare middelen. Ik heb onderzoek laten doen of de volgens de Wet Financiën BES aan de openbare lichamen gegeven bevoegdheden tot het heffen van eilandbelastingen volledig worden benut. Uit dit onderzoek van Deloitte5 blijkt dat er nog veel te winnen valt met een goede administratie van belastingobjecten en -subjecten en bij meer aandacht voor controle van heffing en invordering. Verder biedt de wet Financiën BES de mogelijkheid om nieuwe belastingen in te voeren (zo kennen Sint Eustatius en Saba nog geen grondbelasting); hierbij dient wel rekening te worden gehouden met de belastingdruk op inwoners en bedrijven van Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

Met het verhogen van de vrije uitkering geeft het kabinet in tijden van budgettaire krapte antwoord op het onderzoeksrapport. Hiermee worden de openbare lichamen in staat gesteld hun taken uit te voeren. Met de (financiële) vertaling van de onderzoeksresultaten in dit kabinetstandpunt, kan ook de discussie over de hoogte van de vrije uitkering worden afgesloten. Toekomstige wijzigingen in taken, wetgeving en ambitieniveau zijn daarmee primair een aangelegenheid van het verantwoordelijke vakdepartement en de openbare lichamen. Bij al deze zaken zal ik strikt mijn verantwoordelijkheid op grond van artikel 87 van de Wet Financiën BES toepassen en departementen waar nodig aanspreken op de financiële gevolgen van beleidsvoornemens voor de openbare lichamen. Als fondsbeheerder zal ik verder regelmatig onderhoud plegen op de wijze en frequentie zoals ik dat ook doe ten aanzien van het gemeentefonds.

C. Indexatie vrije uitkering

Tot op heden werd de indexatie van de vrije uitkering in het jaar t gebaseerd op de inflatie op Bonaire in het jaar t-2, zoals gepubliceerd door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Zo is de vrije uitkering 2011 voor de drie eilanden gezamenlijk gebaseerd op de inflatie in Bonaire in het jaar 2009. De reden voor deze vertraging en de koppeling aan Bonaire was dat er op dat moment geen andere cijfers voorhanden waren.

De openbare lichamen hebben in het bestuurlijk overleg financiële verhoudingen de wens geuit om te komen tot een actueel indexatiecijfer voor de drie openbare lichamen afzonderlijk. Deze cijfers worden inmiddels wel door het CBS gepubliceerd en zijn dus beschikbaar. De oorspronkelijk berekende vrije uitkering zal daarom met ingang van 2012 worden geïndexeerd op basis van t-1 (dus de inflatie in het voorafgaande jaar) en ook wordt de indexatie per openbaar lichaam afzonderlijk vastgesteld. Echter, voor het begrotingsjaar 2012 geldt dat de generieke maatregel van het kabinet om de prijsbijstelling vooralsnog niet uit te keren ook geldt voor het BES-fonds. In het najaar 2012 wordt besloten of en voor welk bedrag indexatie van de vrije uitkering zal plaatsvinden.

Met ingang van 2013 zal de vrije uitkering worden geïndexeerd per eiland afzonderlijk en op basis van t-1 (de inflatie van het voorgaande jaar). In het bestuurlijk overleg financiële verhoudingen in het voorjaar 2013 wordt de indexatie van de vrije uitkering 2013 vastgesteld conform de hier beschreven systematiek.

D. Inhaalslag achterstanden

De onderzoekers stellen terecht dat naast de hoogte van vrije uitkering het ook van belang is een inhaalslag te maken met betrekking tot achterstanden. Immers, het onderzoek gaat ervan uit dat bepaalde inhaalslagen worden gepleegd bij de berekende hoogte van de vrije uitkering. De onderzoekers hebben in het onderzoek in een apart hoofdstuk de verschillende inhaalslagen geïnventariseerd. Deze liggen vooral op het terrein van infrastructuur, gebouwen en kennis.

Niet alle door de onderzoekers opgesomde inhaalslagen hebben dezelfde doorwerking op de hoogte van de berekende vrije uitkering. Bij het berekenen van de ondergrens is alleen rekening gehouden met investeringen die al in kaart zijn gebracht en welke zich bevinden in aanleg of in planfase. Dit geldt voor de taken afval, luchthavens, onderwijshuisvesting, bibliotheken, drinkwater (alleen Sint Eustatius) en riolering (alleen Bonaire). De andere door de onderzoekers geïnventariseerde inhaalslagen zijn niet meegenomen bij de berekening van de ondergrens van het onderzoek.

In lijn met de keuze voor de structurele bekostiging van de eilandelijke taken kiest het kabinet ervoor om prioriteit te geven aan de taken die zijn gekoppeld aan de ondergrens van het onderzoek. Deze keuze is ook om andere redenen logisch. Voor deze taken zijn immers al vergevorderde plannen beschikbaar, waarover deels al afspraken zijn gemaakt met de openbare lichamen (maar waar financiering nog grotendeels ontbreekt). Het gaat bij deze taken bovendien om essentiële basisvoorzieningen zoals nutsvoorzieningen (drinkwater, afvalverwerking), internationale veiligheid (luchthavens) en kennis (onderwijshuisvesting en bibliotheken).

De minister van I&M is bereid bij te dragen aan een gerichte investeringsinhaalslag op een aantal IenM gerelateerde sectoren en voorzieningen. Op basis van een doelmatigheidstoets zal de minister van IenM met name basisvoorzieningen selecteren die op korte termijn een noodzakelijke investering behoeven. Gedacht kan worden aan voorzieningen op het gebied van drinkwater, afvalverwerking en luchtvaart. Het proces van vaststelling van omvang, fasering en samenstelling van de tijdelijke investeringsimpuls is nog niet afgerond.

De minister van OCW heeft reeds een bedrag ter beschikking gesteld aan de openbare lichamen om de inhaalslag onderwijshuisvesting in de masterplannen te realiseren. Hierover zijn afspraken gemaakt met de openbare lichamen in huisvestingsplannen onderwijs. Uit een herijking van de masterplannen door de Rijksgebouwendienst (RGD) blijkt dat de kosten van de onverkorte uitvoering van die plannen aanzienlijk op zouden lopen. Het ministerie van OCW beziet daarom samen met de RGD, het ministerie van BZK en de openbare lichamen welke mogelijkheden er zijn om alsnog de inhaalslag te realiseren. Het uitgangspunt is dat de Openbare Lichamen zelf ook een bijdrage kunnen leveren, omdat in de ondergrens van de vrije uitkering een bedrag aan kapitaal- en onderhoudslasten is gereserveerd. Door OCW en de openbare lichamen zullen nadere afspraken gemaakt worden ter realisatie van de doelstelling dat elke school zo snel mogelijk over fatsoenlijke huisvesting beschikt. Daarbij wordt bezien in hoeverre de oorspronkelijke masterplannen (inclusief het concept van een brede school) kunnen worden versoberd. Ten behoeve van de versterking van de bibliotheekfunctie is aan elk van de drie openbare lichamen een bedrag van € 150 000 toegezegd.

Het kabinet wijst er tenslotte op dat in het lenteakkoord ter intensivering van de duurzame economie een bedrag van € 10 miljoen jaarlijks ter beschikking wordt gesteld aan Caribisch Nederland. Mogelijk kunnen hieruit inhaalslagen ten aanzien van afvalwaterzuivering, drinkwater, riolering, (wind)energie, eco-toerisme, rampenbestrijding (olieterminals), afvalverwerking, ecologische landbouw, veeteelt en visserij en uiteraard natuurbescherming (deels) worden bekostigd.

De prioriteit van het kabinet bij de achterstanden ligt primair bij de essentiële basisvoorzieningen als nutsvoorzieningen, internationale veiligheid en onderwijshuisvesting.  Voor de eilanden zijn ook de achterstanden bij infrastructuur van belang. Met het verhogen van de vrije uitkering tot de ondergrens van het onderzoek, worden de eilanden in staat gesteld om extra middelen in te zetten voor infrastructuur. Het is hierbij primair aan de eilandelijke democratie om keuzes te maken.

Daarnaast verwacht het kabinet dat met de in onderdeel E genoemde maatregelen het verstrekken van renteloze leningen wordt geaccommodeerd ingeval van financieringsbehoefte van een eiland in een specifiek jaar. Hierbij geldt uiteraard wel dat over de jaren heen het eiland over voldoende middelen dient te beschikken. Het is aan het Cft om te beoordelen of het openbaar lichaam de toekomstige oplossingsbedragen kan dragen.

Tenslotte stimuleert het kabinet private initiatieven. Ik wijs op de brief die de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie op 11 mei jl stuurde aan uw kamer, waarin de mogelijkheden van gunstige leningen door de Europese Investeringsbank aan private partijen zijn toegelicht. Het kabinet signaleert verheugd dat er op de eilanden diverse particulieren en bedrijven zijn die bereid zijn op de eilanden te investeren. Het kabinet is bereid om samen met de eilandelijke overheden deze vormen van publiekprivate samenwerking te ondersteunen en verder uit te bouwen.

Bij de inhaalslagen en bij toekomstige inhaalslagen, is het van belang een prioriteitstelling te maken, ook in de tijd. De door de onderzoekers van het referentiekader geconstateerde inhaalslag met betrekking tot achterstanden van infrastructuur en gebouwen kunnen niet in een korte periode worden weggewerkt. Het is van belang om keuzes te maken, ook door de eilanden zelf. De onderzoekers stellen terecht dat het wenselijk is om te komen tot een gedeelde visie op de prioriteitstelling en een doelmatige volgorde.

Het kabinet acht het verder van groot belang dat de middelen die beschikbaar worden gesteld voor de inhaalslag van de verschillende achterstanden hieraan ook besteed worden. Daarnaast is het belangrijk dat weggewerkte achterstanden onderhouden worden, zodat voorkomen wordt dat opnieuw achterstanden ontstaan. Door dit onderhoud ontstaan nieuwe structurele lasten. Voor een integraal inzicht in het beleid rond de inhaalslag acht het kabinet het van belang dat de openbare lichamen in de begroting c.q. jaarrekening een paragraaf Wegwerken achterstanden opnemen waarin de betreffende plannen c.q. resultaten worden beschreven.

E. Kapitaaldienst en leenopties

Op grond van artikel 11 van de Wet Financiën Openbare lichamen BES kan namens of ten laste van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba geen geldleningen worden aangegaan. De eilanden mogen conform de wet Financiën BES (artikel 89) wel een verzoek tot een renteloze lening indienen bij een vakdepartement. Op deze manier wordt er ruimte gecreëerd voor investeringen die leiden tot structureel lagere lasten en/of het verbeteren van het uitoefenen van een publieke taak. Bij de aanvraag voor een renteloze lening toetst het College financieel toezicht (Cft) of het openbaar lichaam de toekomstige aflossingsbedragen kan dragen. Het besluit om over te gaan tot het verstrekken van een lening bij een positief Cft-advies ligt bij het desbetreffende departement.

In de praktijk is de situatie waarin een departement is overgegaan tot een renteloze lening nog niet voorgekomen. Wel ligt er bij een aantal departementen het verzoek tot een renteloze lening. Dat een departement nog niet is overgegaan tot het verstrekken van een renteloze lening komt mede doordat de transitie nog maar kort geleden heeft plaatsgevonden en de voorstellen die bij de departementen zijn neergelegd zijn uitgesteld in afwachting van de uitkomsten van het referentiekader onderzoek Caribisch Nederland. Desalniettemin behoeft het huidige artikel 89 van de wet Financiën BES verdere uitwerking, zodat departementen die een verzoek hebben liggen weten wat de mogelijkheden zijn.

Wanneer het departement niet direct voldoende ruimte op de begroting ziet om een investeringsplan met een positief Cft-advies te faciliteren, kan een departement dit bij beleidsbrief agenderen richting Fin/IRF en BZK hiervan op de hoogte te stellen. Waar nodig kan in de voorbereiding van de reguliere budgettaire besluitvorming instrumenten ingezet worden om het verstrekken van leningen te accommoderen. Deze methodes zijn:

  • 1. Ombuigingen binnen het kader.

  • 2. Via de eindejaarsmarge meevallers meenemen naar een volgend begrotingsjaar conform begrotingsregel 29.

  • 3. Via een kasschuif, mits inpasbaar in het budgettaire kader6.

Het kabinet verwacht met deze begrotingstechnische uitwerking op korte termijn het verstrekken van renteloze leningen te accommoderen. Het wettelijk kader zal, zoals afgesproken, in 2015 worden geëvalueerd. Daarop vooruitlopend kan zodra daartoe – met inachtneming van bovenstaande verdere uitwerking – voldoende ervaringsgegevens beschikbaar zijn of als dit blijkt uit het toegezegde onderzoek taakverlichting en deregulering, de werking van het wettelijk kader ten aanzien van het lenen in kaart worden gebracht. Hierbij kan ook worden betrokken het idee van een investeringsfonds, zoals geopperd door de heer Van Bochove in het Algemeen Overleg van 6 februari 2012 met uw Kamer en de mogelijkheden die de Europees Investeringsbank (EIB) biedt om leningen te verstrekken aan Caribisch Nederland.

Consultatie

Dit kabinetsstandpunt is besproken door middel van een videoconferentie met de bestuurscolleges van de openbare lichamen. Bonaire en Saba waren tevreden met de structurele verhoging van de vrije uitkering tot de ondergrens van het referentiekader onderzoek), gegeven de budgettaire situatie in Europees Nederland. De reactie van Sint Eustatius was gereserveerder: zij vinden de ondergrens van het referentiekaderonderzoek te laag en vinden dat zij al sinds 2010 te weinig geld hebben gekregen uit Den Haag.

Er was enig begrip van de eilanden om de indexatie niet uit te keren vanwege de budgettaire problematiek, maar alle eilanden hebben wel moeite met dit besluit. Gevraagd wordt dit besluit te heroverwegen, vanwege de bijzondere positie van de eilanden en de hogere inflatie t.o.v. Europees Nederland (op Sint Eustatius bijna 10%). In reactie hierop is vanuit de kant van het kabinet aangegeven dat hier nog naar zal worden gekeken en dat hierover in het najaar een beslissing wordt genomen. In dit verband kwam ook aan de orde de dubbele standaard die Nederland hanteert: bij diverse zaken zijn de eilanden anders en is het «buitenland», maar bij taakstellingen zoals deze is er geen onderscheid.

De eilanden hebben ook gereageerd op het lenteakkoord, waarin een bedrag van € 10 mln is opgenomen voor projecten voor behoud en beheer van natuur op de BES-eilanden. De eilanden gaven aan blij te zijn met eventuele extra middelen. Tegelijkertijd stelden zij de bestemming van deze extra middelen moeilijk te kunnen verkopen aan de eilandbewoners, gegeven de overige problematiek op de eilanden (armoede, infrastructuur). De eilanden bepleitten voor een ruimere bestedingsvrijheid (bijvoorbeeld leefbaarheid). De bovenwinden vroegen ook aandacht voor de verdeelsleutel (bijvoorbeeld deels gebaseerd op inwoners en deels per eiland). Het kabinet heeft kennis genomen van deze argumenten en ziet een relatie met de in dit kabinetsstandpunt behandelde inhaalslagen. De uitwerking van het lenteakkoord is vanzelfsprekend primair aan de fracties in de Tweede Kamer die het akkoord hebben gesloten.

De openbare lichamen hebben kennis genomen van de contouren van het koopkracht onderzoek. Het kabinet heeft toegezegd het koopkrachtonderzoek binnen twee weken na het overleg te versturen aan de eilanden; het armoedeonderzoek volgt uiterlijk op uiterlijk 1 juli a.s.

Conclusie

Met dit kabinetsstandpunt geeft het kabinet antwoord op de conclusies van het referentiekaderonderzoek. De vrije uitkering wordt structureel verhoogd tot wat in het aangehaalde onderzoek wordt genoemd de ondergrens. Het kabinet zal de komende jaren samen met eilanden investeren in het wegwerken van achterstanden op essentiële basisvoorzieningen. De indexatie van de vrije uitkering zal plaatsvinden per eiland afzonderlijk en op basis van de meest recente gegevens. Ten behoeve van kansrijke investeringen accommodeert het kabinet het verstrekken van renteloze leningen door vakdepartementen. Tenslotte ligt er ook een belangrijke eigen verantwoordelijkheid bij de openbare lichamen zelf bij het formuleren van ambities, het genereren van eigen inkomsten en het maken van keuzes.

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, J. W. E. Spies


X Noot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

X Noot
2

Deze tekst is ontleend uit de samenvatting van het referentiekader onderzoek, pagina 5.

X Noot
3

Op het terrein van het onderwijs is bijvoorbeeld gekozen voor wetgeving die zoveel mogelijk lijkt op de Europees Nederlandse.

X Noot
4

De onderzoekers geven drie oorzaken voor het verschil tussen de uitkomsten van het onderzoek en de hoogte van de huidige vrije uitkering. Het verschil wordt in de eerste plaats veroorzaakt door de kapitaallasten, die in de huidige vrije uitkering beperkt zijn meegenomen. Dit komt doordat openbare lichamen in het verleden weinig middelen besteedden aan de vervanging en het onderhoud van kapitaalgoederen. In de tweede plaats door ontwikkelingen in wetgeving die nog niet vertaald zijn in de vrije uitkering of door de wens tot het materieel naleven van wetgeving. In de derde plaats gaan de onderzoekers ervan uit dat taken die door programmagelden werden bekostigd nu door de eilandelijke overheden bekostigd moeten worden.

X Noot
5

Deloitte: «De lokale belastingen in Caribisch Nederland», december 2011.

X Noot
6

Via een kasschuif kan een departement geld op de eigen begroting reserveren voor de jaren waarin zij een lening verstrekt. Dit kan door of lagere uitgaven of hogere ontvangsten in andere jaren waarin de meerjarenraming strekt, naar voren te halen of naar achteren te schuiven, via een zogenaamde kasschuif. Op deze manier blijft het departement binnen het vastgelegde uitgavenkader.

Naar boven