33 000 B Vaststelling van de begrotingsstaat van het gemeentefonds voor het jaar 2012

Nr. 5 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 29 november 2011

In de beantwoording van vragen van uw Kamer aan de minister van OCW (Aanhangsel Handelingen II 2010/11, nr. 2817) is aangegeven dat ik de Tweede Kamer zal informeren over het onderzoek naar zowel de bouwtechnische kwaliteit van onderwijshuisvesting alsmede het verschil tussen feitelijke gemeentelijke uitgaven op het gebied van educatie en het normatieve bedrag in het subcluster onderwijshuisvesting van het gemeentefonds. In het VAO financiën primair onderwijs van 5 oktober jongstleden heeft de minister van OCW toegezegd na te gaan of dit verschil per gemeente bekend is.

Het onderzoek naar de hoogte van de uitgaven voor onderwijshuisvesting is onderdeel van het onderzoek naar de verdeling van het gehele gemeentefonds. Op basis van dit onderzoek is het mogelijk om uw vragen op macroniveau voor alle gemeentelijk gezamenlijk te beantwoorden. Mogelijke aanpassingen voor onderwijshuisvesting worden onder andere in overleg met mijn collega van OCW bezien binnen het geheel van de onderzoeksresultaten van het gemeentefonds. De omvang van het gehele gemeentefonds blijft daarbij gelijk, maar de verdeling tussen de clusters kan veranderen.

Tot het cluster Educatie behoren uitgaven aan twee subclusters. Het betreft het subcluster onderwijshuisvesting waarin de uitgaven zitten voor de huisvesting van basisonderwijs, voortgezet onderwijs en speciaal onderwijs. Het tweede subcluster betreft overige educatie waarin de uitgaven zijn opgenomen aan bijvoorbeeld leerplicht, schoolbegeleiding, leerlingenvervoer, schoolzwemmen, achterstandenbeleid en volwasseneneducatie. Uit het onderzoek volgt dat de feitelijke gemeentelijke uitgaven voor Educatie ca. € 315 miljoen lager zijn op basis van de gemeentelijke begrotingen 2010 dan waar in de verdeling van het gemeentefonds rekening mee wordt gehouden. Het verschil tussen de feitelijke gemeentelijke uitgaven en de normatieve bedragen uit het gemeentefonds voor het subcluster onderwijshuisvesting bedraagt ca. € 150 miljoen en voor het subcluster overige educatie ca. € 165 miljoen.

De onderzoekers zien een aantal mogelijke verklaringen van financieel economische aard voor de lagere uitgaven. Het accres is sterker gestegen dan nodig voor de dekking van de kapitaallasten. Verder verloopt de ingroeiregeling voor vervanging van schoolgebouwen voor voortgezet onderwijs sneller dan de daadwerkelijke vervanging, waardoor gemeenten pas later deze uitgaven hebben. Ten derde is momenteel de marktrente vrij laag. Voor het subcluster overige educatie zien we dat de gemeenten (muv de G4) minder geld uitgeven aan activiteiten als schoolzwemmen en schoolbegeleiding. Dit kan ook binnen de beleidsruimte. Ook kan worden gewezen op het beschikbaar zijn van bepaalde extra specifieke middelen, wat bij gelijkblijvende bruto-uitgaven van gemeenten leidt tot lagere netto-uitgaven.

Uit het onderzoek blijkt dat zowel klassengrootte als leegstand van schoolgebouwen geen verklarende factoren zijn voor de onderbesteding. Bovendien blijkt uit afzonderlijk onderzoek dat het niveau van het buitenonderhoud en technische staat van het gebouw over het algemeen goed genoemd kan worden.

Er is, aldus de onderzoekers, in het algemeen geen aanleiding om te veronderstellen dat scholen onvoldoende technisch worden onderhouden.

Het rapport «staat van onderhoud schoolgebouwen in 12 gemeenten» is als bijlage bijgevoegd1.

Wel is in het primair en voortgezet onderwijs meer dan de helft van de schoolgebouwen meer dan 30 jaar oud en laat het binnenklimaat van 80% van de scholen te wensen over. Het aantal verleende bouwvergunningen voor scholen is de laatste jaren sterk afgenomen. Mogelijk speelt de economische crisis een rol bij een voorzichtiger keuze voor de nieuwbouw van scholen door gemeenten. In de komende jaren is een groot aantal van de schoolgebouwen aan vervanging of renovatie toe. De huidige gebouwen verhouden zich steeds minder met de onderwijskundige eisen die tegenwoordig aan een schoolgebouw worden gesteld. Verder zijn de eisen aan bestaande bouw lager dan het huidige Bouwbesluit voor nieuwbouw. De oudere schoolgebouwen voldoen nu aan de minimale technische kwaliteitseisen op het moment van bouw, maar niet aan de huidige (maatschappelijke) normen voor een gezond binnenklimaat, de noodzaak van verdere uitbouw van het aantal brede scholen en de normen die de invoering van passend onderwijs met zich meebrengt. Uit ander onderzoek blijkt dat de kwaliteit van het binnenmilieu en de huisvesting een belangrijke voorwaarde is voor de kwaliteit van het onderwijs. Op dit moment wordt er door een aantal schoolbesturen zelf geïnvesteerd in de kwaliteit van de onderwijshuisvesting, terwijl dit niet hun verantwoordelijkheid is.

De onderzoeksresultaten voor het cluster Educatie maken onderdeel uit van het onderzoek naar de verdeling van het gemeentefonds waarin naast het cluster Educatie ook alle overige clusters zijn onderzocht. De mogelijke consequenties van de bevindingen voor het cluster Educatie binnen de verdeling van het gemeentefonds dienen in het bredere perspectief van dit onderzoek te worden beoordeeld. Hierover zal ik uw Kamer begin december nader informeren.

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J. P. H. Donner


X Noot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven