Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 9 november2020
De vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat heeft tijdens de procedurevergadering
van 30 september 2020 gesproken over de brief over de Beleidsdoorlichting geluid (Kamerstuk
32 861, nr. 62) en heeft naar aanleiding hiervan verzocht om een reactie. De commissie wenst graag
een antwoord op de vraag hoe gemeten geluid (in decibellen) en ervaren geluidoverlast
(rekening houdend met decibellen, aantallen en tijdstip van verstoringen, toonhoogtes,
context) verenigd kunnen worden in objectiveerbare criteria voor het meten van hinder
en het maken van beleid. Hieronder volgt de beantwoording van deze vraag.
Ernstige hinder en slaapverstoring worden door de WHO (World Health Organization) beschouwd als gezondheidseffecten, die op lange termijn kunnen leiden tot ernstigere
effecten. Met het geluidbeleid wordt beoogd een voldoende mate van bescherming tegen
hinder en slaapverstoring te bieden. Dit heeft betrekking op de ervaren hinder of
verstoring over een langere periode, meestal een jaar, dus niet op de ervaren overlast
op een specifiek moment. Om hinder en andere gezondheidseffecten objectiveerbaar te
maken is dus ook een geluidmaat nodig die een lange tijdspanne omvat.
Internationaal wordt hiervoor het jaargemiddelde geluidniveau Lden aan de gevel gebruikt, zoals aanbevolen in een EU position paper1 als indicator voor hinder en slaapverstoring. De letters den in Lden staan voor day-evening-night, om aan te geven dat er een weging voor het tijdstip van de dag wordt toegepast.
Omdat geluid in de avond en met name in de nacht tot extra verstoring kan leiden ten
opzichte van datzelfde geluid overdag, worden geluiden in die perioden met 5 dB respectievelijk
10 dB opgehoogd voordat een middeling plaatsvindt, waardoor ze dus extra meetellen.
Aanvullend wordt voor slaapverstoring ook vaak een aparte geluidmaat Lnight voor de nachtperiode gehanteerd. Verder wordt in Lden (en Lnight) rekening gehouden met de gevoeligheid van het menselijk oor voor verschillende frequenties
(toonhoogtes) door een zogenaamde A-weging toe te passen.
Deze wegingen zorgen er voor dat elk optredend geluid op de juiste wijze meetelt wanneer
de decibellen vervolgens worden gemiddeld tot een Lden. In deze middeling komen zowel de geluidniveaus als het aantal geluiden tot uitdrukking.
Dit gebeurt in een bepaalde verhouding, waarbij geldt dat elk optredend geluid vervangen
kan worden door 10 geluiden van 10 dB lager zonder dat de Lden verandert. Daarmee wordt er dus impliciet van uit gegaan dat een vertienvoudiging
van het aantal geluiden hetzelfde effect heeft op hinder als een toename van 10 dB
van het geluid. Deze verhouding wordt ondersteund door hinderonderzoek, hoewel het
kan verschillen tussen situaties. Een limiet aan Lden begrenst dus zowel de geluidniveaus als de aantallen, waarbij geldt dat hoe hoger
het geluidniveau van een optredend geluid is, hoe minder vaak dit mag voorkomen.
De hinder die naar verwachting gepaard gaat met een bepaalde Lden is in kaart gebracht voor verschillende bronnen van geluid, zoals wegverkeer, railverkeer
en luchtvaart, in zogenaamde blootstelling-responsrelaties. Daarbij is gevonden dat
de kans op hinder bij een bepaalde Lden, uitgedrukt in het percentage van de hieraan blootgestelde mensen dat (ernstige)
hinder ervaart, per bron verschillend is. Met deze verschillen wordt rekening gehouden
in het geluidbeleid, onder andere door verschillende normering per bron. Om daarnaast
rekening te houden met eventuele contextafhankelijke effecten wordt, indien deze beschikbaar
is, soms een lokale blootstelling-responsrelatie gebruikt om de verwachte hinder voor
de specifieke situatie in kaart te brengen. Ook kan een inschatting worden gemaakt
van de hinderlijkheid van geluid van meerdere bronnen tezamen door bij het middelen
van geluidniveaus te corrigeren voor verschillen in hinder per bron.
In de meeste gevallen wordt het Lden niveau niet gemeten, maar berekend. Eén van de redenen daarvoor is dat het niet eenvoudig
is om geluiden van een bepaalde bron over langere tijd te meten, zonder dat daarbij
verstoring door andere bronnen van geluid optreedt. Wel worden berekeningsmethoden
middels metingen gevalideerd.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, S. van Veldhoven-van der Meer