Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 3 april 2023
Uw Kamer heeft mij op 23 februari jl. verzocht om een reactie op het CE Delft-rapport
«CO2-winst met kunststofrecyclaat» dat in opdracht van NRK Recycling is opgesteld en door
NRK Recycling aan uw Kamer is verzonden. Ik zend u hierbij mijn reactie op dit rapport
toe.
Het rapport bevat de uitkomsten van een onderzoek naar mogelijke klimaatwinst door
inzet van kunststofrecyclaat gewonnen uit mechanische recycling ten opzichte van productie
van kunststof uit fossiele bronnen.
Ik onderschrijf de voornaamste conclusie uit het rapport dat het toepassen van kunststofgranulaat
in nieuwe producten – waar mogelijk – de voorkeur geniet boven de toepassing van kunststof
gewonnen uit «primaire, vaak fossiele bronnen». Ik onderschrijf ook de conclusie dat
als een kunststof product weggegooid wordt, recycling van dat product de voorkeur
geniet boven verbranding in een afvalverbrandingsinstallatie. Dit voorkomt CO2 uitstoot zowel bij productie als bij verbranding van primair fossiel kunststof. Mede
door de relatief hoge CO2-impact van kunststof als materiaal heeft dit mijn volle aandacht in de transitie
naar een circulaire economie.
Dit heb ik ook aangegeven in het Nationaal Programma Circulaire Economie (hierna:
NPCE)1 dat 3 februari jl. met uw Kamer is gedeeld. Een circulaire economie draagt bij aan
vier maatschappelijke opgaven: het tegengaan van klimaatverandering, een schoner milieu
en een schonere leefomgeving, het herstel van biodiversiteit en een grotere leveringszekerheid
van grondstoffen. De uitkomsten van het CE Delft rapport bevestigen het potentieel
om met circulaire economie klimaatverandering tegen te gaan.
In de aanbiedingsbrief aan uw Kamer vraagt NRK verpakkingen om stimulerende wetgeving,
waaronder een wettelijk verplicht minimumpercentage gerecycled materiaal in kunststofartikelen
en -verpakkingen, om afzetmogelijkheden te garanderen. Zoals ook in het NPCE beschreven,
is dit iets wat Europees moet worden geregeld en wat op dit moment ook in Europees
verband wordt behandeld. Het Commissievoorstel voor een Kaderverordening Ecodesign
voor duurzame producten2 zal het mogelijk maken om voor specifieke productgroepen passende minimumpercentages
wettelijk vast te leggen. Het Commissievoorstel voor een verordening betreffende verpakkingen
en verpakkingsafval3 schrijft verplichte percentages recyclaat voor verpakkingen voor. Over beide voorstellen
is uw Kamer per BNC-fiche geïnformeerd4, waarbij ook is aangegeven dat het kabinet groot voorstander is van het op deze manier
vastleggen van minimumpercentages recyclaat in nieuwe producten. Het kabinet zet bij
de onderhandelingen over deze EU wetgevingsvoorstellen in op hoge percentages verplicht
recyclaat. Nederland trekt hierin samen op met gelijkgestemde lidstaten en neemt hierin
een voortrekkersrol, zoals ook gevraagd in de motie5 van de leden Bontenbal en Dassen over kabinetsinzet voor versnelde Europese wetgeving
voor een minimum hoeveelheid recyclaat in plastic6. Daarnaast verkent het kabinet ook nationale maatregelen om de recyclaatmarkt te
versterken en het gebruik van primair fossiel kunststof te ontmoedigen als onderdeel
van de integrale besluitvorming over aanvullend klimaatbeleid in de reguliere begrotingscyclus
in het voorjaar van 20237.
Om de recycling van materialen te bevorderen werk ik aan de ontwikkeling van een stimuleringsprogramma
ter ontwikkeling en opschaling van recycling en hergebruik zoals aangekondigd in het
Coalitieakkoord8 en toegelicht in het NPCE. Hiervoor wordt jaarlijks minstens € 7 miljoen vrijgemaakt.
Ook bestaat er reeds uitgebreide producentenverantwoordelijkheid voor verschillende
kunststof- en kunststofbevattende producten, zoals verpakkingen en kunststofproducten
voor eenmalig gebruik. Tevens beoog ik te voorkomen dat recyclebaar materiaal wordt
verbrand of gestort door met een gericht pakket aan maatregelen een specifieke materiaalketen
te sluiten. Hierbij gaat de aandacht onder andere uit naar de kunststofketen. Welk
pakket aan maatregelen daarvoor nodig is, wordt momenteel geïnventariseerd.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat,
V.L.W.A. Heijnen