Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 29 september 2014
Het lid Klaver (GroenLinks) heeft op 4 september 2014 verzocht om een brief waarin
wordt toegelicht waarom het Kabinet geen enkele andere mogelijkheid zag dan het besluit
om aan Frisia Zout BV (verder: Frisia) de gevraagde vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet
1998 (Nb-wet) te verlenen. Met deze brief kom ik tegemoet aan dit verzoek.
Artikel 19d lid 1 van de Nb-wet bepaalt dat het verboden is om zonder vergunning,
of in strijd met aan die vergunning verbonden voorschriften of beperkingen een project
zoals het onderhavige uit te voeren. Op voorhand is namelijk niet uit te sluiten dat
door de zoutwinning, zoals dit artikel stelt, gelet op de instandhoudingsdoelstelling
van de betrokken Natura 2000-gebieden, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en
de habitats van soorten in een Natura 2000-gebied kan verslechteren of het een significant
verstorend effect kan hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen.
Zoals ik u eerder op 2 september 2014 schriftelijk heb bericht (Kamerstuk 32 849, nr. 33), heeft Frisia ter onderbouwing van haar aanvraag conform de vereisten van de Nb-wet
een passende beoordeling opgesteld die, zoals voorgeschreven in artikel 19f lid 1,
de voorgenomen activiteit toetst aan mogelijke effecten op de instandhoudingsdoelen.
Vanuit deze passende beoordeling en mijn toetsing daarvan heb ik mij er van kunnen
verzekeren, conform artikel 19g lid 1 van de Nb-wet, dat de natuurlijke kenmerken
van de betrokken Natura 2000-gebieden niet zullen worden aangetast. Daarnaast is op
mijn verzoek een aanvullende analyse uitgevoerd (Kamerstuk 29 684, nr. 109). Ook deze aanvullende analyse gaf geen aanleiding tot heroverweging van het besluit.
Op deze basis heb ik de gevraagde vergunning verleend. Ik heb aan de vergunning diverse
voorschriften verbonden ter borging van de diverse door Frisia te ondernemen mitigerende
maatregelen en monitoring, en tevens ter borging van het «Hand aan de Kraan»-principe.
Vanuit bovenstaande conclusie was er voor mij, gelet op de uitkomsten van de ecologische
toetsing, geen wettelijke aanleiding (op grond van artikel 19 e van de Nb-wet) om
tot een ander oordeel c.q. tot weigering van de gevraagde vergunning te besluiten.
Tenslotte is ook artikel 19h van de Nb-wet niet van toepassing (de zgn. ADC-toets)
nu met zekerheid vast staat dat de zoutwinning de natuurlijke kenmerken van de betrokken
Natura 2000-gebieden niet zal aantasten.
Ik begrijp de emotie rond dit dossier maar heb mij, vanuit de hiervoor weergegeven
analyse, conform de Nb-wet voor de beoordeling van de vergunningaanvraag gebaseerd
op de wetenschappelijke toetsing die duidelijk aangeeft dat er geen negatief effect
is op de natuurwaarden waaraan getoetst moet worden.
De Staatssecretaris van Economische Zaken,
S.A.M. Dijksma