32 849 Mijnbouw

Nr. 33 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 2 september 2014

Op 19 november 2013 is door de Tweede Kamer ten aanzien van de door Frisia Zout B.V. (verder: Frisia) voorgenomen zoutwinning onder de Waddenzee een motie aangenomen van de leden Vos/Jacobi (Kamerstuk 33 750 XIII nr. 99) waarin de regering wordt verzocht om de Natuurbeschermingswet (verder: Nb-wet) goed toe te passen en geen vergunning te verlenen voor zoutwinning onder de Waddenzee bij de geringste twijfel aan significante effecten op de natuur. Middels deze brief wil ik u informeren over mijn besluit omtrent de Nb-wetvergunning voor zoutwinning onder de Waddenzee.

In het kader van het MER Zoutwinning (2010) is al uitgebreid geologisch en hydromorfologisch onderzoek gedaan naar de bodemdaling in de diepe ondergrond als gevolg van de voorgenomen zoutwinning, en het vermogen van het wad om mee te groeien met bodemdaling. Dit onderzoek is op dezelfde wijze uitgevoerd als bij alle andere winningsactiviteiten onder de Waddenzee. Geconcludeerd werd dat dit meegroeivermogen meer dan voldoende is om de bodemdaling als gevolg van de voorgenomen zoutwinning bij te houden, ook in cumulatie met de relatieve zeespiegelstijging, en de gevolgen van andere menselijke activiteiten op de bodemhoogte. Op verzoek van mijn ministerie is dit onderzoek in 2010 beoordeeld door het onderzoeksinstituut Deltares, in samenwerking met TNO. Het Deltares-advies gaf aan zich in wetenschappelijke zin goed te kunnen vinden in de gevolgde benadering en interpretatie van gegevens. Het advies stemde op grond van de in dat onderzoek gepresenteerde wetenschappelijke analyse in met de conclusie dat in de getijdebekkens waaronder de zoutwinning zal plaatsvinden, de zoutwinning hoogstens een vertragend effect op de langzame vergroting van het plaatvolume in de westelijke Waddenzee zal hebben, maar geen afname van plaatvolume zal veroorzaken. Eventuele lokale effecten van de voorgenomen zoutwinning kon in het advies op grond van de besproken rapporten niet worden beoordeeld. Het betreffende advies van Deltares heb ik als bijlage bij deze brief gevoegd1.

Hierna heeft Frisia ter voorbereiding van de Nb-wetvergunningaanvraag nader onderzoek laten doen naar de mogelijke effecten van de voorgenomen zoutwinning en de daarmee gepaard gaande bodemdaling in de diepe ondergrond op de morfologie van geulen en platen als belangrijk natuurlijk kenmerk van de Waddenzee, en op de natuur en de instandhoudingsdoelen van de Waddenzee.

De passende beoordeling die Frisia heeft ingediend bij de vergunningaanvraag is gebaseerd op zowel het onderzoek in het kader van het MER Zoutwinning, als op het nader onderzoek naar mogelijke effecten op de natuurwaarden van de Waddenzee. De passende beoordeling concludeert dat negatieve effecten niet zullen optreden.

Tijdens de behandeling van de vergunningaanvraag heb ik vervolgens aan Frisia aanvullende vragen gesteld omdat ik elke twijfel over mogelijke effecten heb willen uitsluiten. Daarvoor heb ik mijn besluitvorming tijdelijk opgeschort, zoals ik ook aan de Tweede Kamer heb laten weten (Kamerstuk 29 684, nr. 109). Aan Frisia heb ik gevraagd om vanuit alle hierover beschikbare informatie nogmaals zorgvuldig te laten analyseren of er een kans bestaat dat bodemdaling onder de Waddenzee dan wel onder de Ballastplaat merkbaar zal zijn, en of er negatieve effecten op natuurwaarden zouden kunnen optreden. Ook heb ik gevraagd om inhoudelijk te reageren op het NIOZ-rapport «Het belang van de Ballastplaat voor wadvogels in de westelijke Waddenzee» (rapportnr. 2013–8). Dat rapport is door natuurorganisaties bij hun zienswijze ingebracht vanuit de veronderstelling dat bodemdaling zal optreden en dat om die reden significante effecten van de zoutwinning op wadvogels niet zijn uit te sluiten. Ook de aanvullend door Frisia aangeleverde informatie komt tot de conclusie dat negatieve effecten op natuur en wadvogels niet zullen optreden.

Op verzoek van mijn ministerie tenslotte, heeft de Commissie voor de milieueffectrapportage als onafhankelijke Auditcommissie (hierna: Auditcommissie) een advies uitgebracht over het ontwerpinstemmingsbesluit met het winningsplan, en het door Frisia bij de Nb-wetvergunningaanvraag ingediende voorstel voor een monitoringsprogramma.

Bij de adviesaanvraag heb ik ook de ingediende zienswijzen, waaronder het genoemde NIOZ-rapport, aan de Commissie m.e.r. toegestuurd met het verzoek om deze informatie te betrekken bij het advies.

De Commissie m.e.r. heeft in haar rol van Auditcommissie deze zienswijzen betrokken bij haar advies over het monitoringsprogramma. Zij gaat in het advies van 4 februari 2014 ook in op de zorgen die er vanuit de zienswijzen zijn over de mogelijke afname van de groei van de Ballastplaat. De Commissie m.e.r geeft aan dat de verwachting is dat er geen daling van het plaatniveau van de Ballastplaat, maar een vertraging zal optreden in de aangroei (qua hoogte en oppervlak) van de platen, en dat op grond hiervan Frisia verwacht dat de foerageertijd van wadvogels niet zal worden bekort. Voorts geeft de Commissie m.e.r aan dat Frisia de met deze verwachting samenhangende risico’s heeft onderkend en hieraan een monitoring heeft gekoppeld teneinde risico’s te verminderen. In samenhang met het «Hand aan de Kraan»-principe moeten naar het oordeel van de Commissie m.e.r deze risico’s afgedekt kunnen worden. De adviezen van de Commissie m.e.r om het monitoringsprogramma voor de mogelijke effecten van de zoutwinning op onderdelen te verbeteren heb ik als voorschriften aan de vergunning toegevoegd. Ook het advies van de Commissie m.e.r voeg ik als bijlage bij deze brief2.

Op grond van alle mij ter beschikking staande informatie en adviezen heb ik besloten aan Frisia de gevraagde vergunning op grond van de Nb-wet te verlenen.

Ik hecht er wel aan dat wordt gemonitord dat in de praktijk ook echt geen negatieve effecten door de zoutwinning optreden. Daarom heb ik Frisia voorgeschreven om veranderingen in de diepe ondergrond, de morfologie van het waddengebied en de in het winningsgebied aanwezige natuurwaarden die door de zoutwinning beïnvloed kunnen worden, te monitoren. De Commissie m.e.r. zal op mijn verzoek bij de uitvoering van de monitoring (blijven) optreden als onafhankelijke Auditcommissie. Indien de monitoringsresultaten hier aanleiding toe geven, kan worden ingegrepen door de winning te verminderen of zelfs geheel te stoppen. Hiertoe maak ik gebruik van het «Hand aan de Kraan»-principe zoals eerder gehanteerd in de Nb-wetvergunningverlening voor de gaswinning onder de Waddenzee. Al deze borgingen heb ik formeel vastgelegd in de vergunningvoorschriften.

Overigens heeft op 11 oktober 2013 de Minister van Economische Zaken een ontwerpinstemmingsbesluit op het ingediende winningsplan gepubliceerd (ref.nr. 13005869). Ten aanzien van dat winningsplan hebben TNO, Staatstoezicht op de Mijnen en de Technische commissie bodembeweging een positief advies gegeven. Ook heeft de Commissie m.e.r. positief geadviseerd op het ontwerpinstemmingsbesluit op het winningsplan.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
2

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

Naar boven