32 839 Wijziging van de Warmtewet in verband met enkele aanpassingen

C MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 9 april 2013

1. Algemeen

Met belangstelling heb ik kennis genomen van de vragen die leden van uw Kamer hebben gesteld naar aanleiding van het voorstel van wet tot wijziging van de Warmtewet in verband met enkele aanpassingen. Hieronder treft u mijn reactie aan.

2. Tariefstelsel

De leden van de CDA-fractie gaven aan op de hoogte te willen worden gesteld van de evaluatie van het Expertisecentrum Warmte van het AgentschapNL. De evaluatie zal te zijner tijd openbaar gemaakt worden en is derhalve voor iedereen beschikbaar.

De leden van deze fractie vroegen naar de inwerkingtreding van de wet. Ik ben voornemens de wet per 1 januari 2014 in werking te laten treden, mits de parlementaire behandeling tijdig is afgerond. Bij de behandeling van het wijzigingsvoorstel in de Tweede Kamer heb ik aangegeven te proberen de wet per 1 juli 2013 in werking te laten treden. Nadat de Tweede Kamer had ingestemd met het wetsvoorstel hebben verschillende belangenorganisaties er echter bij mijn ministerie op aangedrongen de inwerkingtreding per 1 januari 2014 te laten plaatsvinden. Dit vanwege de werkzaamheden die zij moeten verrichten om vanaf de inwerkingtreding op een goede manier aan de wetgeving te kunnen voldoen. Inwerkingtreding op 1 januari 2014 sluit bovendien beter aan bij de wijze waarop de ACM de tariefregulering en de monitoring van rendementen vorm geeft waarbij zij onder meer gebruik maakt van jaarverslagen. Na aanvaarding van het wetsvoorstel door uw Kamer en bekrachtiging zal de wet wel zo spoedig mogelijk worden gepubliceerd.

De leden van de PVV-fractie vroegen welke groepen wel en niet onderdeel uitmaken van de rendementsmonitor. De periodieke rendementsmonitor zal worden verricht door de ACM. De monitor zal elke twee jaar plaatsvinden, waarbij de eerste monitor twee jaar na inwerkingtreding zal plaats vinden. De wijze waarop de monitor wordt ingericht is in beginsel aan de ACM, waarbij omwille van uitvoerbaarheid en doel van de monitor onderscheid gemaakt zou kunnen worden tussen verschillende groepen leveranciers, zoals vergunninghouders en overige leveranciers. Zoals aangegeven in de nota naar aanleiding van het verslag voor de Tweede Kamer (Kamerstukken II, 2011/12, 32 839, nr. 7) zal de wijze waarop de ACM de monitor inricht mede afhangen van hoe groot het aantal warmteleveranciers blijkt te zijn. De leveranciers zullen zich op basis van artikel 40 van de Warmtewet melden bij de ACM. De ACM heeft nog geen nadere invulling gegeven aan de monitor, de ACM zal dit na de inwerkingtreding van de wet nader uitwerken en hierover communiceren.

Deze leden vroegen ten aanzien van de rendementstoets waarbij meer dan redelijk geachte rendementen zouden kunnen leiden tot verdiscontering in toekomstige tarieven, of dit te hoge of te lage tarieven betreft. Artikel 7, derde lid, van het wijzigingsvoorstel bepaalt dat de raad van bestuur van de ACM te hoog geachte rendementen kan laten verdisconteren. Deze verdiscontering zou in dat geval leiden tot een tariefverlaging voor de afnemers van de desbetreffende leverancier. Het is niet bepaald hoe verdiscontering verder dient plaats te vinden, dat is aan de ACM. Verdiscontering kan alleen optreden bij te hoog geachte rendementen; van verdiscontering met als gevolg tariefverhoging kan derhalve geen sprake zijn.

De leden van de PVV vroegen naar de relatie tussen de opslag duurzame energie en de maximumprijs Het wetsvoorstel geeft uitwerking aan de bescherming van afnemers van warmte op basis van het NMDA-principe. Dat wil zeggen dat een afnemer niet meer betaalt dan in het geval van gas. De opslag duurzame energie (SDE+ opslag) wordt geheven over het eindverbruik van gas. Op basis van het NMDA-principe zal dus ook de opslag duurzame energie, net zoals dat nu al het geval is bij de energiebelasting, deel uit moeten maken van de berekening van de maximumprijs voor warmtelevering. Ten tijde van het opstellen van het warmtebesluit was nog geen sprake van een SDE+ opslag, in het gelijk met de Warmtewet te publiceren Warmtebesluit wordt deze technische wijziging alsnog doorgevoerd. Deze wijziging leidt tot een hogere maximumprijs en daarmee mogelijk ook tot hogere rendementen voor de leveranciers. Conform het NMDA-principe kunnen echter ook andere factoren, zoals bijvoorbeeld een wijziging van de gasprijs of wijziging van de kosten voor een CV-ketel, zorgen voor een verhoging (maar ook verlaging) van de maximumprijs. De ACM ziet middels de rendementsmonitor toe op de rendementen van leveranciers. Als de behaalde rendementen hoger dan redelijk zijn, kan de rendementstoets in werking treden waarna een te hoog rendement van een bepaalde leverancier voortaan via een lager tarief (verdiscontering) zal kunnen worden teruggegeven aan de consument.

De leden van de PVV fractie vroegen naar de kosten die woningcorporaties als doorleverancier in rekening brengen bij huishoudens. Indien een woningcorporatie volgens de Warmtewet een leverancier is, dan mag deze – net als alle andere leveranciers – niet meer dan de maximumprijs bij zijn afnemers in rekening brengen.

De leden van de PVV stelden vragen over de energieprestatie van woningen verwarmd met warmtelevering. Sinds de introductie van de EPC in 1995 is het aan de markt om een kostenefficiënt maatregelpakket samen te stellen om de minimale EPC te realiseren. Dat kan met nadruk op bouwkundige maatregelen (isolatie) of meer nadruk op energie-efficiënte installaties. Om de kans op te slecht isolerende woningen te voorkomen worden daarnaast minimale isolatieniveaus in het Bouwbesluit geëist. Sinds 1 juli 2012 is het mogelijk – juist voor het positieve effect op het milieu – om ook de energetische effecten van gebiedsmaatregelen, zoals warmtenetten, mee te rekenen bij de EPC. Dit kan echter alleen maar als de woning zelf tenminste een minimale energieprestatie heeft. De toenmalige minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft daarnaast toegezegd dat de minimale isolatie-eis per 2015 verder zal worden aangescherpt, ongeacht de soort verwarmingsmethode. Op 8 maart 2013 heeft de Minister voor Wonen en Rijksdienst een brief geschreven aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II, 2012/13, 32 757, nr. 58) waarin nader wordt ingegaan op de bouwregelgeving en de energieprestatie op basis van isolatiemaatregelen en de waardering van gebiedsmaatregelen.

De leden van de PVV stelden vroegen naar onderzoek over de kosten van warmtelevering versus gasgestookte warmte. De NMDA-prijs is een generieke formule voor tariefregulering waarbij factoren zoals leidingverliezen en het rendement van een CV ketel worden meegewogen. Bij het ontwikkelen van de generieke maximumprijs tariefregulering zijn verschillende onderzoeken uitgevoerd om een vergelijking te maken tussen warmte- en gasgestookte woningen. De belangrijkste onderzoeksrapporten zijn van de bureaus Royal Haskoning, TNO en Deerns1.

3. Aansluitbijdrage

De leden van de fractie van de PVV vroegen naar de aansluitbijdrage. Conform artikel 6 van het wetsvoorstel mag een leverancier bij een onvoorziene aansluiting op een bestaand warmtenet een individuele afnemer een eenmalige aansluitbijdrage in rekening brengen van maximaal hetgeen een gasverbruiker zou betalen als deze een aansluiting vraagt op een gasnet. Het tarief dat een gasverbruiker betaalt voor een dergelijke aansluiting is een gereguleerd tarief. Van tweemaal betalen door een afnemer kan geen sprake zijn. Bij de in artikel 6 genoemde situatie van een individuele onvoorziene aansluiting is geen sprake als een projectontwikkelaar een groep huizen wil laten aansluiten op het netwerk van een warmteleverancier en nadien deze huizen verkoopt aan verbruikers. In dat geval onderhandelt de projectontwikkelaar met de warmteleverancier over de aansluiting. De projectontwikkelaar kan besluiten de kosten voor de aansluiting door te berekenen in de vraagprijs van de woning en dit beïnvloedt vervolgens de interesse van potentiële kopers op de woningmarkt. Het is een keuze van de ontwikkelaar in hoeverre deze inzicht verschaft in de opbouw van de vraagprijs.

De consument heeft een keuze ten aanzien van de technologie die reeds is gekozen door de projectontwikkelaar, gemeente en warmteleverancier. De consument kan op de woningmarkt namelijk besluiten desbetreffende woning te kopen of voor een andere woning te kiezen. Een dergelijke keuze hangt naar verwachting niet alleen af van de wijze van warmtevoorziening, maar consumenten kunnen dit element wel degelijk meewegen in hun keuze voor de koop van een woning. Voorts vroegen deze leden of de desbetreffende gemeente ook een deel van de bijdrage krijgt en of hier een overzicht van is. Het wetsvoorstel heeft als doel om consumentenbescherming te bewerkstelligen, ondermeer door middel van tariefregulering. Het wetsvoorstel ziet niet op ordening van de inkomsten(verdeling) tussen ontwikkelaars, gemeenten en warmteleveranciers. Ik beschik dan ook niet over een overzicht van deze inkomsten(verdeling).

4. Veiligheid

De leden van de fractie van de CDA vroegen naar de veiligheid van warmtelevering. De Warmtewet richt zich primair op de tariefregulering, maar zorgt daarnaast ook voor een wettelijke verankering van de taak van de leverancier voor het zorgdragen voor een betrouwbare levering van goede kwaliteit. Dit omvat tevens de verantwoordelijkheid voor de veilige levering van warmte. Middels het amendement van Kamerlid Leegte is bovendien onderdeel van het wetsvoorstel geworden dat de leverancier verantwoordelijk is voor veilige installatie van een warmtewisselaar. Bij de evaluatie van de wet zal worden bezien of het opportuun is om daarnaast nog andere regels te stellen met het oog op de veiligheid.

5. Overige onderwerpen

De leden van de fractie van de PVV stelden tot slot nog een vraag over de slimme meter. Artikel 8, vierde lid, van het wetsvoorstel bepaalt dat een leverancier meetgegevens van een verbruiker die beschikt over een meetinrichting die op afstand uitleesbaar is, niet op afstand uitleest indien de verbruiker hierom verzoekt. Dit betekent dat als de verbruiker hiertoe een verzoek heeft ingediend, de leverancier niet op afstand de meetgegevens mag uitlezen.

Ten aanzien van de vraag over de aanduiding minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie wil ik opmerken dat dit bij eerste gelegenheid zal worden vervangen door minister van Economische Zaken.

De minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

Naar boven