32 757 Bouwbesluit 2012

Nr. 58 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR WONEN EN RIJKSDIENST

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 8 maart 2013

In het Algemeen Overleg met de Algemene Commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op 6 december 2012 heb ik toegezegd een schriftelijke toelichting te geven hoe ik in de bouwregelgeving omga met de afweging tussen isolatiemaatregelen en de aansluiting op warmtenetten (Kamerstuk 32 757, nr. 56).

U heeft om deze toelichting gevraagd naar aanleiding van mijn voornemen om in het Bouwbesluit nadere regels te stellen voor de toepassing van gelijkwaardigheid bij de aansluitplicht op warmtenetten. De achtergrond bij deze vraag is de constatering dat de aansluiting van slecht geïsoleerde woningen op warmtenetten kan leiden tot perverse effecten, te weten een goede energieprestatie voor de woning terwijl de energievraag van de woning en daarmee de energierekening voor de bewoner hoog is.

Ik heb dit in de bouwregelgeving op zodanige manier vormgegeven, dat dergelijke effecten niet op kunnen treden. Op dit moment worden gebiedsmaatregelen waaronder warmtenetten alleen meegeteld in de energieprestatie van nieuwe gebouwen, via de energieprestatie-eis EPC. Voor het energielabel van bestaande gebouwen is de regelgeving nog in voorbereiding.

In het Bouwbesluit is vastgelegd dat een nieuw gebouw een minimale energiekwaliteit moet hebben als het is aangesloten op een warmtenet. In het geval van een woning mag deze een EPC van ten hoogste 0,8 hebben. De woning met het warmtenet gezamenlijk mogen ten hoogste een EPC van 0,6 hebben: de wettelijke energieprestatie-eis. In de wandelgangen noemen we dit de «getrapte eis»: eerst een eis op gebouwniveau en daarna nog een eis voor gebouw en warmtenet gezamenlijk. Voor niet woongebouwen (kantoren, scholen, winkels enzovoorts) geldt ook een getrapte eis.

Voor de waardering van gebiedsmaatregelen in het energielabel voor bestaande gebouwen – waaronder warmtenetten – voer ik momenteel overleg met de direct betrokken partijen. Dat zijn de energiebedrijven, de woonconsumenten, de woningcorporaties en de gemeenten. Een akkoord met deze partijen is echter onder meer afhankelijk van de manier waarop het energielabel bestaande gebouwen, zoals verzocht door de Tweede Kamer, wordt uitgewerkt.

De minister voor Wonen en Rijksdienst, S.A. Blok

Naar boven