32 827 Toekomst mediabeleid

Nr. 43 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld d.d. 25 september 2012

Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hebben enkele fracties de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen over de brief d.d. 4 juli 2012 van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de evaluatie Beloningskader presentatoren publieke omroep (Kamerstuk 32 827, nr. 40). Bij brief van 25 september 2012 heeft de minister deze beantwoord. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De fungerend voorzitter van de commissie, Wolbert

De adjunct-griffier van de commissie, Bošnjaković-van Bemmel

Inhoud

   

Blz.

     

-

Evaluatie

2

-

Motie Bosma1

2

X Noot
1

Kamerstuk: 32 827, nr. 6

I Vragen en opmerkingen uit de fracties

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de minister inzake de evaluatie Beloningskader presentatoren publieke omroepen en zien aanleiding tot het stellen van een aantal vragen.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de evaluatie Beloningskader presentatoren publieke omroep. Zij hebben daarover nog een aantal vragen.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de voorliggende stukken. Zij stellen hierover een aantal vragen.

Evaluatie

De leden van de PvdA-fractie vragen hoe de management-BV’s onder de BPPO1 worden gebracht. Welk bedrag wordt daarbij als uitgangspunt genomen? Voorts vragen zij wat er gebeurt met presentatoren en anderen in dienst van de publieke omroep die bij verschillende omroepen een salaris bij elkaar verzamelen dat buiten de WNT2 valt, gezien de onmogelijkheid van afroming in de WNT.

De leden van de SP-fractie merken op dat het bedrag aan beloning dat boven de norm uitkomt, uit verenigingsmiddelen wordt betaald. Welke gevolgen heeft dat voor het budget en het uitgavenpatroon van de betreffende omroep, en daarmee op de taken van de omroep? De leden vragen waarop de keuze van de omroepen is gebaseerd om de momenteel schaarse middelen aan te wenden voor hoge beloningen voor een klein aantal presentatoren. Kan de scheiding tussen publieke middelen en verenigingsmiddelen worden uitgesplitst, zo vragen de genoemde leden.

De NPO3 gaat vooralsnog uit van zelfregulering. De leden vragen of er sprake is van toezicht of sturing vanuit het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Zijn er consequenties (voor de NPO) wanneer dit streven niet wordt gehaald? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet, zo vragen zij.

Motie Bosma

De leden van de VVD-fractie merken op dat presentatoren bij de publieke omroep vanwege hun verschijning bij de publieke omroep, die gefinancierd wordt met belastinggeld, bekendheid genieten. De leden begrijpen dat presentatoren daarvan profiteren door bij te verdienen. Ze zien een verband tussen de bekendheid door de publieke omroep en de bijverdiensten en vinden het daarom wenselijk dat het meer verdiende geld wordt teruggestort (boven de gestelde 10 000 euro, zoals verwoord in de motie Bosma). Graag vernemen de leden nogmaals de reactie van de minister, hoe zij het verband ziet tussen de private verdiensten, nadat de presentator bekend is geworden via de publieke omroep.

De leden geven de minister de dringende suggestie mee om, nu zij toelicht dat zowel in de WNT als in de BPPO geen regeling is opgenomen waarin externe inkomsten worden meegeteld of afgeroomd, de NPO te verzoeken in hun arbeidsovereenkomsten hier bepalingen over op te nemen. Op die manier blijft het een kwestie van werkgever- en werknemerschap, maar, zo stellen de leden, kan de NPO, namens de belastingbetaler, goed werkgeverschap tonen. Graag ontvangen de genoemde leden de reactie van de minister hierop.

De leden van de SP-fractie vragen hoe naar een afname van presentatoren boven de beloningsnorm naar maximaal drie wordt gestuurd, los van de door de NPO uitgesproken hoop dat binnen bestaande overeenkomsten afspraken tot aanpassing worden gedaan. Waarop is deze verwachting gebaseerd, aangezien de NPO in 2013 meer dan drie van dit soort contracten heeft lopen, zo vragen de leden.

Er wordt gesteld dat bij de aanpassing van de WNT een (gefaseerde) afbouw van het aantal uitzonderingen wordt meegenomen. Welk tijdspad wordt hierbij gevolgd, en hoe gaat vorm gegeven worden aan de afbouw? Bij wie komt het initiatief met betrekking tot de uitvoer te liggen, zo vragen de leden.

II Reactie van de minister

Ik heb met belangstelling kennis genomen van de vragen en opmerkingen van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap inzake mijn brief van 4 juli 2012 over de evaluatie van het Beloningskader Presentatoren bij de Publieke Omroep (BPPO) (Kamerstukken II, 2011/12, 32 827, nr. 40). Hierna zal ik ingaan op de vragen en opmerkingen van de vaste commissie.

Evaluatie

De leden van de PvdA-fractie vragen hoe de management-BV’s onder het BPPO worden gebracht en welk bedrag daarbij als uitgangspunt dient. Voorts vragen zij wat er gebeurt met presentatoren en anderen in dienst van de publieke omroep die bij verschillende omroepen een salaris bij elkaar verzamelen dat buiten de WNT valt, gezien de onmogelijkheid van afroming in de WNT.

Aan Hoofdstuk 8 Diverse contracten van het eind juni 2012 aangepaste BPPO is toegevoegd de opdrachtovereenkomst met een BV die een presentator ter beschikking stelt. Daarmee worden ook de zogenoemde management-BV’s onder de werking van het BPPO gebracht. Daarbij wordt dezelfde systematiek gehanteerd als al eerder voor de andere opdrachtovereenkomsten gold: het normbedrag van het BPPO met, afhankelijk van de inhoud van de overeenkomst, een opslag van 25 of 30%. Dit, omdat de presentator zelf verantwoordelijk is voor opbouw van een pensioen en het afsluiten van een arbeidsongeschiktheidsverzekering en aansprakelijkheidsverzekering.

Zoals ik in mijn brief van 4 juli 2012 aangaf bevat het BPPO een regeling waarbij de inkomsten van een presentator, werkzaam voor verschillende publieke omroepen, bij elkaar worden opgeteld en getoetst aan de systematiek van het BPPO. Dit betekent dat de totale inkomsten uit publieke omroepmiddelen niet boven de BPPO-norm mogen uitstijgen, tenzij de raad van bestuur van de NPO een uitzondering toestaat.

De leden van de SP-fractie vragen wat de gevolgen zijn voor het budget en het uitgavenpatroon van een omroep die het bedrag aan beloning dat boven de norm uitkomt, uit verenigingsmiddelen betaalt. Deze leden vragen waarop de keuze van de omroepen is gebaseerd om de momenteel schaarse middelen aan te wenden voor een klein aantal presentatoren. Verder vragen deze leden of de scheiding tussen publieke middelen en verenigingsmiddelen kan worden uitgesplitst.

Hoofdregel is dat alle inkomsten, dus ook de verenigingsinkomsten, gebruikt worden voor de uitvoering van de publieke mediaopdracht. De wet maakt daarop de uitzondering dat verenigingsmiddelen mogen worden gebruikt om de kosten van de verenigingsactiviteiten te dekken. Het is aan een omroep te bepalen op welke wijze invulling wordt gegeven aan de uitvoering van de publieke mediaopdracht. Een presentator wordt ingezet ter uitvoering van die opdracht en wordt in dit geval gedeeltelijk betaald uit de publieke gelden uit de rijksmediabijdrage en de private gelden van de verenigingsmiddelen.

De keuze om een presentator boven het maximum normbedrag te betalen is gebaseerd op de criteria die in het BPPO zijn geformuleerd:

  • er is sprake van een uniek talent bij de betrokken presentator;

  • het niet kunnen aantrekken/behouden van de presentator zal naar verwachting schadelijk zijn voor het publieke karakter van de omroep;

  • de publieke omroep zal bij het niet kunnen aantrekken/behouden van de betrokken presentator qua bereik (naar verwachting) relevante verliezen lijden;

  • er is aantoonbaar sprake van concurrentie met (een) niet publieke omroep(en) om de betrokken presentator aan de publieke omroep te (blijven) binden.

De raad van bestuur van de NPO toetst vervolgens of aan alle criteria wordt voldaan en of een eventuele uitzondering niet in strijd is met het gemeenschappelijk belang of het totale aantal uitzonderingen overschrijdt.

Op grond van het Handboek financiële verantwoording dient inzichtelijk te worden gemaakt op welke wijze de verenigingsmiddelen en publieke middelen worden ingezet.

De leden van de SP-fractie vragen of er sprake is van toezicht of sturing vanuit het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Verder vragen zij of er consequenties zijn (voor de NPO) wanneer dit streven niet wordt gehaald. Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?

Het BPPO is een vorm van wettelijk voorgeschreven zelfregulering. Het BPPO behoeft de goedkeuring van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Na goedkeuring is het BPPO bindend voor de omroepen. De raad van bestuur heeft wettelijke bevoegdheden om bij niet-naleving maatregelen te nemen. Het BPPO wordt periodiek geëvalueerd. Indien nodig wordt het BPPO aangepast. Daarbij wordt ook rekening gehouden met opvattingen die binnen de Tweede Kamer leven. Dat blijkt ook uit mijn brief van 4 juli 2012. Wel moet acht worden geslagen op het feit dat deze regeling redelijk uniek is. Het betreft hier werknemers/opdrachtnemers en geen topfunctionarissen zoals gedefinieerd in de WNT. In de memorie van antwoord bij de WNT van 16 juli 2012 aan de Eerste Kamer heeft de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aangegeven dat de WNT niet zo star moet zijn dat werknemers in geen enkel geval beloond kunnen worden boven de beloning van een topfunctionaris, bijvoorbeeld vanwege buitengewoon talent. Zij geeft aan dat de loonvorming van functionarissen in principe een zaak van de sociale partners is. «Normering van de bezoldiging van alle functionarissen binnen de publieke en semipublieke sector is daarbij niet proportioneel. Dan dient de loonvorming door sociale partners de voorrang te krijgen.» (Kamerstukken I 32 600, 2011/12, F, p.16) Het BPPO gaat dus verder dan de WNT, maar daarbij dient wel de proportionaliteit van een dergelijke regeling in acht te worden genomen. Zo dient er rekening te worden gehouden met eerder aangegane overeenkomsten. Zoals ik in mijn brief van 4 juli 2012 aangaf zal het BPPO, na inwerkingtreding van de WNT, worden aangepast. Dat wil ik eerst afwachten alvorens er eventueel consequenties aan te verbinden.

Motie Bosma

De leden van de VVD-fractie vernemen graag mijn reactie, hoe ik het verband zie tussen de private verdiensten van een presentator bij de publieke omroep, nadat de presentator bekend is geworden via de publieke omroep. Deze leden geven mij de dringende suggestie mee de NPO te verzoeken in arbeidsovereenkomsten bepalingen op te nemen over het meetellen of afromen van externe inkomsten. Op die manier blijft het volgens hen een kwestie van werkgever- en werknemerschap en kan de NPO, namens de belastingbetaler, goed werkgeverschap tonen.

Er zijn natuurlijk meer personen die bekend zijn geworden via het media-aanbod van de publieke omroep of het bekleden van een publieke functie en daar voordeel aan ontlenen. Om daar financiële gevolgen aan te verbinden acht ik echter een stap te ver gaan en ook praktisch niet uitvoerbaar. Ten principale: de achtergrond van de WNT en ook het BPPO is het rekenschap afleggen van de besteding van publieke middelen. Een verdere beperking van de persoonlijke levenssfeer dient een zwaarwegend maatschappelijk belang te dienen. Bij het verwerven van andere, private inkomsten is de vraag wat het zwaarwegend maatschappelijk belang is dat deze openbaar worden of zelfs worden afgeroomd.

In een arbeids- of opdrachtovereenkomst wordt de prijs van de te verrichten prestatie overeengekomen. Daarin past niet een beding dat die prijs omlaag gaat in het geval van andere inkomsten. Omroepwerkgevers hebben geen bevoegdheden om externe inkomsten af te romen.

Overigens heeft men binnen de publieke omroep wel degelijk oog voor dit onderwerp. Dit is echter een zaak van de omroep zelf. Op de arbeidsovereenkomsten binnen de publieke omroep is de CAO voor het omroeppersoneel van toepassing. Hiernaast is de Code Goed Bestuur door de raad van bestuur van de NPO vastgesteld als bindende regeling. Op grond van deze Code zijn de omroepen verplicht een bepaling op te nemen in overeenkomsten met opdrachtnemers, waardoor de opdrachtnemer zich aan deze Code conformeert. Zowel de CAO als de Code Goed Bestuur voorzien in een plicht nevenwerkzaamheden te melden en in de mogelijkheid deze te verbieden indien strijdig met het belang van de omroep. Bovendien is het al langere tijd gebruikelijk om in de contracten met gezichtsbepalende presentatoren beperkende bepalingen op te nemen met het oog op nevenwerkzaamheden, in het bijzonder in de sfeer van de commerciële exploitatie van de naamsbekendheid van de betrokken functionaris.

De leden van de SP-fractie vragen hoe naar een afname van presentatoren boven de beloningsnorm naar maximaal drie wordt gestuurd, los van de door de NPO uitgesproken hoop dat binnen bestaande overeenkomsten afspraken tot aanpassing worden gedaan. Deze leden vragen waarop deze verwachting is gebaseerd, aangezien de NPO in 2013 meer dan drie van dit soort contracten heeft lopen. Verder vragen deze leden welk tijdspad gevolgd gaat worden bij de gefaseerde afbouw en hoe daaraan vorm gegeven gaat worden. Tenslotte vragen zij bij wie het initiatief tot uitvoer komt te liggen.

Uit de evaluatie blijkt dat er in het jaar 2010 in totaal tien presentatoren boven het normbedrag werden beloond. Van dit aantal zijn er zes overeenkomsten die zijn afgesloten voor de inwerkingtreding van het BPPO (1 september 2009) en vier die na die datum op grond van het BPPO door de raad van bestuur van de NPO zijn goedgekeurd. In 2013 worden, door het aflopen van de overeenkomst, de zes voor 1 september 2009 afgesloten overeenkomsten teruggebracht naar vier. In de evaluatie spreekt de raad van bestuur van de NPO de verwachting uit dat in 2013 het maximale aantal uitzonderingen op grond van het huidige BPPO (acht) zal worden bereikt.

In de hiervoor genoemde memorie van antwoord bij de WNT aan de Eerste Kamer verzoekt de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties tot spoedige behandeling zodat het wetsvoorstel per 1 januari 2013 in werking kan treden. Omdat de wijziging van het BPPO is voorzien na de inwerkingtreding van de WNT kan dan in 2013 het BPPO worden aangepast. Op dat moment wordt vastgesteld op welke wijze het aantal uitzonderingen verder wordt teruggebracht. De raad van bestuur van de NPO geeft aan de afgelopen jaren zeer terughoudend en prudent te zijn omgegaan met zijn bevoegdheid toestemming te geven aan honorering boven het maximum normbedrag en spreekt daarom de verwachting uit dat het aantal van drie vanzelf zal worden benaderd.

Het gaat hier om zelfregulering. Het initiatief ligt dan ook bij de raad van bestuur van de NPO. Op grond van de Mediawet 2008 kan ik daar echter wel sturing aan geven door aan te geven welke wijzigingen ik nodig acht.


X Noot
1

BPPO: Beloningskader Presentatoren bij de Publieke Omroep

X Noot
2

WNT: Wet normering topinkomens

X Noot
3

NPO: Nederlandse Publieke Omroep

Naar boven