TOELICHTING
Algemeen
1. Inleiding
De onderhavige ministeriële regeling maakt het mogelijk tijdelijk door middel van
het verstrekken van specifieke uitkeringen decentrale overheden in staat te stellen
tot het versneld uitvoeren van kosteneffectieve maatregelen en voorzieningen die bijdragen
aan het voorkomen of beperken van wateroverlast of beperken van de gevolgen van droogte
of overstromingen in hun werkregio. Het betreft een tijdelijke regeling: de regeling
vervalt met ingang van 1 januari 2028.
2. Aanleiding
Het Rijk en de decentrale overheden werken samen aan ruimtelijke adaptatie om te zorgen
dat de ruimtelijke inrichting van Nederland in 2050 zo klimaatbestendig en waterrobuust
mogelijk is. In de Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie, uit 2015,1 is vastgelegd dat Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen een regionale en lokale
uitwerking aan deze ambitie geven en daarbij de stappen ‘weten’, ‘willen’ en ‘werken’
doorlopen. In de stap ‘weten’ vindt een analyse plaats van de waterrobuustheid en
klimaatbestendigheid van het (plan)gebied en de functies. Dit houdt in dat gekeken
wordt naar vier dreigingen: overstroming, wateroverlast, droogte en hitte. Hiervoor
hebben overheden zogeheten stresstesten uitgevoerd. Zodra knelpunten bekend zijn,
worden doelen geformuleerd met betrekking tot de risico’s op overlast en schade: waar
zouden de risico’s verlaagd moeten worden, waar zouden risico’s moeten worden geaccepteerd?
Hiervoor zijn zogeheten risicodialogen gevoerd met relevante gebiedspartners. In de
stap ‘werken’ vertalen de overheden de doelen en strategieën door in het eigen beleid
en de eigen praktijk. Op basis van de ‘stresstesten’ en ‘risicodialogen’ zijn zogenoemde
uitvoeringagenda’s opgesteld waarin de overheden de te nemen maatregelen voor hun
eigen beheergebied programmeren. De termen stresstesten, risicodialogen en uitvoeringsagenda’s
zijn in het Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie – zoals het kader waarin het Rijk
en de decentrale overheden samenwerken aan klimaatadaptatie wordt genoemd – ingeburgerd
en worden veel gebruikt, maar voor het goede begrip van eenieder worden stresstest
en risicodialoog in de regeling aangeduid als: analyse van de kansen op en de gevolgen
van wateroverlast, droogte en overstromingen.2 Uitvoeringsagenda wordt omschreven als: plan van aanpak voor het voorkomen of beperken
van wateroverlast en ter beperking van de gevolgen van droogte en overstromingen.3
In het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie, dat in september 2017 is verschenen bij het
Deltaprogramma 2018, is de ambitie vastgelegd om de aanpak van ruimtelijke adaptatie
te versnellen en intensiveren4, omdat er een breed gevoelde urgentie is om maatregelen versneld uit te voeren. De
redenen zijn de toenemende intensiteit en frequentie van extreme neerslag, het langer
voorkomen van droge periodes met (ook bovenregionale) overlast en schade als gevolg.
In november 2018 is het Bestuursakkoord Klimaatadaptatie gesloten tussen Rijk, VNG,
UvW en IPO.5 Daarin is onder andere afgesproken dat het Rijk een tijdelijke impulsregeling zal
opstellen om de versnelling van de aanpak van ruimtelijke adaptatie door decentrale
overheden financieel te ondersteunen. Het gaat daarbij specifiek om maatregelen ter
bestrijding van wateroverlast en de gevolgen van droogte en overstromingen. Om dit
mogelijk te maken is de Waterwet gewijzigd, zodat uit het deltafonds bijdragen aan
decentrale overheden kunnen worden verstrekt voor maatregelen tegen wateroverlast.6 De onderhavige regeling geeft uitvoering aan de genoemde afspraak in het Bestuursakkoord
Klimaatadaptatie.
3. Hoofdlijnen van de regeling
3.1 Regionale aanpak ondersteunen
In 2018 is door de decentrale overheden een landsdekkende samenwerkingsstructuur voor
ruimtelijke adaptatie opgezet. Zij hebben zich georganiseerd in werkregio’s, waarin
gemeenten, waterschappen en provincies samen werken aan ruimtelijke adaptatie. Deze
indeling in werkregio’s is voor de onderhavige regeling als uitgangspunt genomen.
Voor deze opzet is gekozen omdat decentrale overheden binnen de werkregio’s door samenwerking
en zorgvuldige afweging op basis van stresstesten en risicodialogen op regionale schaal
de te nemen maatregelen het beste kunnen prioriteren.
3.2 Rijksbijdrage en verdeelsleutels
Overal in Nederland worden de gevolgen van extreem weer gevoeld en in alle regio’s
zijn maatregelen nodig. Daarom kunnen de decentrale overheden binnen elke werkregio
aanspraak maken op een vooraf vastgesteld maximum percentage van het beschikbare rijksbudget.
De verdeelsleutels hiervoor zijn oppervlakte en inwoneraantal (ieder voor 50% meewegend)
van de gemeenten in de werkregio’s. Voor het bepalen van de verdeling voor het beschikbare
rijksbudget over de werkregio’s is gebruikgemaakt van de CBS-gegevens over oppervlakte
en inwonertal die zijn gehanteerd bij de vaststelling van de algemene uitkering uit
het Gemeentefonds in 2020.7 Voor de bepaling van de totale oppervlakte van een gemeente zijn de oppervlakte land
en oppervlakte binnenwater samengenomen. Op basis hiervan is berekend hoe groot het
procentueel aandeel is van het inwonertal respectievelijk de oppervlakte van de gemeenten
die deel uitmaken van een werkregio, ten opzichte van het totale inwonertal respectievelijk
de totale oppervlakte van Nederland. Die procentuele aandelen zijn bepalend voor het
aandeel van het rijksbudget dat bestemd is voor de betreffende werkregio. Dit aandeel,
opgenomen in de bijlage van de regeling8, wordt echter niet al bij voorbaat toegekend aan de werkregio. Het is slechts het
maximum waar aanspraak op gemaakt kan worden.
3.3 Aanvrager
Werkregio’s zijn geen juridische entiteiten. Een specifieke uitkering op grond van
de Financiële-verhoudingswet kan alleen verstrekt worden aan een gemeente of provincie.
Daarom wordt in deze regeling bepaald dat een aanvraag voor een bijdrage uit de regeling
kan worden gedaan door een provincie of gemeente ten behoeve van een werkregio. Deze
aanvrager is dan tevens ontvanger van de specifieke uitkering van het Rijk en kassier
van de werkregio. Dit wil zeggen dat de aanvrager de ontvangen middelen voor een maatregelenpakket
doorgeleidt naar de overheden in de werkregio die de betreffende maatregelen uitvoeren.
Deze aanvrager hoeft niet per definitie onderdeel uit te maken van de werkregio. Zo
is het denkbaar dat bijvoorbeeld een provincie voor twee of meer werkregio’s aanvragen
indient. De reden kan zijn dat in een groter geografisch verband9 is samengewerkt aan een strategie of uitvoeringsplan voor ruimtelijke adaptatie of
dat de provincie gemeentelijke uitvoering wil stimuleren door gemeenten op deze wijze
te ontlasten en ondersteunen. Het uitgangspunt van de verdeelsleutel over de werkregio’s
brengt echter wel met zich mee dat de besteding van de middelen ook conform die verdeelsleutel
dient plaats te vinden.
3.4 Maatregelenpakket
Met deze regeling wordt de versnelling van de uitvoering van een aantal typen maatregelen
beoogd om daarmee de gevolgen van klimaatverandering te beperken. Het gaat daarbij
om maatregelen ter voorkoming of beperking van wateroverlast en ter beperking van
de gevolgen van droogte en overstromingen. De maatregelen die daarvoor getroffen kunnen
worden, zijn in te delen in vier categorieën:
-
– (ruimtelijke) inrichtingsmaatregelen voor zover zij een gebied minder kwetsbaar maken
voor overstromingen, droogte of wateroverlast;
-
– maatregelen om water vast te houden en tevens te benutten;
-
– maatregelen om de bergingscapaciteit voor water te vergroten; en
-
– maatregelen om de afvoercapaciteit te vergroten.
De drie laatste categorieën zijn bewust in deze volgorde beschreven. Het verdient
de voorkeur om in eerste instantie water vast te houden en te benutten. Pas in laatste
instantie is het wenselijk om water af te voeren. De reden is enerzijds dat hiermee
een kans wordt gemist om water te kunnen benutten in droge periodes en anderzijds
dat het afvoeren van water tot een opgave elders kan leiden.
Om een aanvraag te doen voor een bijdrage vanuit de impulsregeling, dient een provincie
of een gemeente ten behoeve van een werkregio een voorstel in voor een maatregelenpakket
met een bijbehorend investeringsvoorstel dat voldoet aan de criteria en randvoorwaarden
van deze regeling. De keuze van de te nemen maatregelen ligt primair bij de decentrale
overheden in de werkregio’s. Ook voor de uitwerking en uitvoering van het maatregelenpakket
ligt de regie bij de werkregio’s. Door de bestuurlijke en financiële betrokkenheid
van meerdere overheidslagen ontstaat een zorgvuldige interne afweging binnen de werkregio.
In het voorstel voor een maatregelenpakket en investeringsvoorstel wordt beschreven
welke maatregelen uit de uitvoeringsagenda’s van de decentrale overheden versneld
of aanvullend uitgevoerd kunnen worden met de rijksbijdrage.
Wanneer na de verlening van de specifieke uitkering blijkt dat een maatregel toch
niet gerealiseerd kan worden, kunnen de deelnemers van de werkregio gezamenlijk besluiten
een andere of soortgelijke maatregel elders in de regio te realiseren die voldoet
aan het doel van de specifieke uitkering. De regeling staat dit toe.10 De beschikking tot verlening hoeft hiervoor ook niet te worden gewijzigd. Wel dient
de aanvrager tijdig melding te maken van het feit dat een vervangende maatregel getroffen
wordt, zodat het Rijk deze kan toetsen aan de voorwaarden die gesteld worden in de
regeling en zicht houdt op de maatregelen waarover verantwoord wordt. Met tijdig wordt
bedoeld voorafgaand aan de start van de uitvoering van deze vervangende maatregel.
3.5 Voorwaarden
Aan de voorwaarden die in de regeling gesteld worden om voor een rijksbijdrage in
aanmerking te komen, ligt een aantal uitgangspunten ten grondslag.
Doelmatigheid en doeltreffendheid
Om de doelmatigheid en doeltreffendheid van de inzet van rijksmiddelen te borgen is
een aantal voorwaarden geformuleerd. Zo zijn de middelen bedoeld om adaptatiemaatregelen
versneld uit te voeren.11 Daarbij gaat het om maatregelen waarvan in het proces van stresstesten en risicodialogen
is vastgesteld dat ze nodig zijn om de met deze regeling beoogde kwetsbaarheden te
verminderen.12 Versnelling kan bereikt worden door maatregelen in de tijd naar voren te halen, al
geplande maatregelen uit te breiden om daarmee het effect te vergroten of door maatregelen
uit te voeren die wegens gebrek aan middelen eerder niet geprogrammeerd konden worden.
Dit zal moeten worden toegelicht in de aanvraag.13 De maatregelen dienen daarnaast een kosteneffectieve oplossing te zijn voor het verminderen
van de kwetsbaarheid van gebieden voor wateroverlast, droogte of de gevolgen van overstromingen.14 De middelen zijn niet bedoeld voor regulier beheer en onderhoud of achterstallig
onderhoud.15
Cofinanciering
De decentrale overheden dienen te zorgen voor cofinanciering. Twee derde van de kosten
van het ingediende maatregelenpakket dient door de decentrale overheden zelf gedekt
te worden.16 Deze cofinanciering mag niet bestaan uit eigen inzet van ambtenaren van de betreffende
overheden. De specifieke uitkering mag ook niet cumuleren met andere rijksbijdragen,
dat wil zeggen dat de cofinanciering niet mag bestaan uit andere rijksbijdragen.17 EU subsidies zijn geen rijksbijdragen en mogen dus wel worden meegeteld in de regionale
cofinanciering.
Urgentie, haalbaarheid en legitimiteit
Verder zijn urgentie, haalbaarheid en legitimiteit randvoorwaarden belangrijk. Zo
moeten maatregelen gebaseerd zijn op uitgevoerde stresstesten en risicodialogen en
op basis daarvan op de uitvoeringsagenda van een decentrale overheid zijn geplaatst.18 Maatregelen moeten bovendien op bestuurlijk draagvlak kunnen rekenen19 en technisch uitvoerbaar zijn, zodat het maatregelenpakket ook daadwerkelijk snel
tot uitvoering kan komen. Tevens moet de rijksbijdrage besteed worden binnen de wettelijke
kaders van het deltafonds. Dat betekent dat alleen maatregelen ter voorkoming of beperking
van wateroverlast of ter beperking van de gevolgen van droogte of overstromingen,
getroffen door overheden in het kader van hun waterbeheertaken20 gesubsidieerd kunnen worden. Deltafondsmiddelen kunnen namelijk niet worden ingezet
voor andere dan waterstaatkundige maatregelen, voor maatregelen op particulier terrein
of voor subsidies aan huishoudens of bedrijven.
Bevorderen van integraliteit
Beoogd wordt integrale projecten te stimuleren die meerdere doelen dienen. Aanbevolen
wordt, waar dat kan, te kiezen voor maatregelen die meer ruimtelijke adaptatie-doelen
dienen. Zo zou het onwenselijk zijn als uitsluitend ingezet wordt op waterafvoer ter
voorkoming van wateroverlast, zonder dat ook het thema droogte is meegenomen in de
probleemanalyse en de oplossingen. Ook wordt aanbevolen om, waar dat kan, maatregelen
zo te kiezen dat zij ook bijdragen aan het oplossen van andere opgaven of dat zij
te koppelen zijn aan maatregelen ten behoeve van andere opgaven (zoals hittestress21, beschikbaarheid van zoetwater, waterkwaliteit, vergroening, natuur/biodiversiteit,
energietransitie, volksgezondheid). Het betreft geen harde voorwaarde; dat zou in
sommige gevallen projecten onnodig complex maken en de beoogde versnelling belemmeren.
Aan de aanvragers wordt echter wel gevraagd om toe te lichten hoe de maatregelen bijdragen
aan het verminderen van wateroverlast, en de gevolgen van droogte en overstromingen
en aan het bereiken van welke andere beleidsdoelen het maatregelenpakket een bijdrage
levert.22
Toetsing door het Rijk
De aanvragen die de provincies of gemeenten binnen een werkregio’s doen, zullen worden
getoetst door het Rijk aan het doel van de regeling en de hiervoor genoemde uitgangspunten.
Omdat de rijksbijdrage niet ten behoeve van individuele overheden maar alleen ten
behoeve van een regio beschikbaar wordt gesteld, ontstaat een afwegingsproces binnen
de werkregio waarbij kritisch wordt gekeken naar de inzet van de middelen. Verwacht
wordt dat deze toetsing binnen de werkregio in belangrijke mate borgt dat de juiste
en meest urgente maatregelen worden getroffen en op een kosteneffectieve wijze en
dat goed gekeken wordt naar de samenhang met andere opgaven. Lokale overheden hebben
bij uitstek zicht op de lokale en regionale opgaven en de benodigde maatregelen. Zij
kunnen het beste beoordelen welke maatregelen getroffen moeten worden om de opgave
het hoofd te bieden. Voor de uitgangspunten doeltreffendheid en doelmatigheid en urgentie
geldt dat in de aanvragen onderbouwd moet worden hoe hiermee is omgegaan. Het Rijk
toetst de kwaliteit van deze onderbouwing en weegt deze mee in de besluitvorming over
het toekennen van een bijdrage. Ten aanzien van eventuele vervangende maatregelen
in het maatregelenpakket vindt deze toetsing plaats in het kader van de melding als
bedoeld in artikel 13, tweede lid.
Behalve of door de deelnemende decentrale overheden voldoende eigen middelen beschikbaar
worden gesteld en of de voorgestelde maatregelen bekostigd kunnen worden uit het deltafonds,
zal door het Rijk bij de aanvraag ook worden getoetst of het maatregelenpakket op
voldoende bestuurlijk draagvlak kan rekenen.23 Van bestuurlijk draagvlak is sprake als meer dan de helft van de deelnemers in de
werkregio instemt met het voorstel. Bij voorkeur staan alle decentrale overheden in
een werkregio achter het ingediende voorstel. In de praktijk zal dit naar verwachting
ook meestal het geval zijn. Maar in het geval dat één partij binnen een werkregio
om welke reden dan ook niet zou willen meewerken aan het maatregelpakket, is het niet
redelijk dat daardoor voor de gehele werkregio geen middelen beschikbaar komen uit
deze regeling.
Daarnaast dienen minimaal twee overheidslagen in te stemmen met het voorstel. Aangezien
de werkregio’s rond gemeenten geformeerd zijn, betekent dit feitelijk dat behalve
de gemeenten ook altijd instemming nodig is van ofwel waterschap ofwel provincie.
Kosten die in aanmerking komen voor een specifieke uitkering
De regeling is bedoeld voor versnelling van de uitvoering. De bijdrage van het Rijk
is dus bestemd voor de realisatiekosten. Voorbereidende werkzaamheden zoals bijvoorbeeld
het uitvoeren van stresstesten en risicodialogen, het uitvoeren van verkenningen om
maatregelen tegen elkaar te kunnen afwegen of het voorbereiden van een aanvraag van
een specifieke uitkering zijn niet subsidiabel.24 De kosten van voorbereidende werkzaamheden die onderdeel uitmaken van de realisatie,
zijn wel subsidiabel. Daarbij valt bijvoorbeeld te denken aan bestekkosten.
Daarnaast is de regeling bedoeld voor aanpassingen van de bestaande situatie. Bij
grootschalige nieuwbouw zoals het ontwikkelen van een nieuwe wijk, mag verwacht worden
dat dit zo klimaatrobuust mogelijk gebeurt. De kosten van de voorzieningen die daarvoor
nodig zijn, kunnen in een dergelijk geval worden doorberekend aan belanghebbende partijen,
zoals projectontwikkelaars of kopers van vastgoed. Deze kosten zijn daarom uitgesloten
van subsidie. Dit geldt ook voor andere gevallen waarin kosten kunnen worden doorberekend
aan derden.
Maatregelen die dienen ter beperking van hittestress zijn niet subsidiabel op basis
van deze regeling, vanwege de kaders die gelden voor het deltafonds. Dat neemt niet
weg dat maatregelen die wateroverlast bestrijden, ook kunnen bijdragen aan de vermindering
van hittestress. In dat geval zijn deze maatregelen wel subsidiabel. Zoals eerder
toegelicht heeft het juist de voorkeur om maatregelen te subsidiëren die meerdere
doelen dienen.
Omdat gemeenten en provincies in aanmerking komen voor compensatie uit het BTW-compensatiefonds,
dient het Rijk compensabele omzetbelasting bij verstrekking van de uitkering over
te boeken naar het BTW-compensatiefonds. Dit doet het Rijk op basis van een bij de
aanvraag meegestuurde onderbouwing van de compensabele omzetbelasting. Het bedrag
van de compensabele omzetbelasting telt mee bij het bepalen of het maximum bedrag,
bedoeld in artikel 7 van de regeling, is bereikt.25
Waterschappen kunnen geen beroep doen op het BTW-compensatiefonds. Voor maatregelen
die door een waterschap worden uitgevoerd, is de compensabele omzetbelasting derhalve
nihil. Niet-compensabele omzetbelasting is onderdeel van de specifieke uitkering.
3.6 Verantwoording
De bijdragen die krachtens deze regeling kunnen worden verstrekt aan een provincie
of gemeente ten behoeve van een werkregio, zijn specifieke uitkeringen in de zin van
artikel 15a, eerste lid, van de Financiële-verhoudingswet. Dit brengt met zich mee
dat de financiële verantwoording over de besteding moet plaatsvinden overeenkomstig
artikel 17a van die wet, via de SISA-methode (Single Information Single Audit). Deze
systematiek wordt voorgeschreven in de Regeling informatieverstrekking sisa. Dit houdt
in dat ontvangers van middelen uit een specifieke uitkering jaarlijks informatie over
de bestede middelen van het voorgaande jaar dienen te sturen aan BZK, overeenkomstig
artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet. In de praktijk wordt deze informatie
toegestuurd aan het CBS.
De gemeente of provincie die als aanvrager en kassier namens de werkregio optreedt,
verstrekt middelen die afkomstig zijn uit de specifieke uitkering aan de decentrale
overheden in de werkregio die de maatregelen uitvoeren. De uitvoerende overheden verstrekken
de verantwoordingsinformatie over jaar T-1 via SISA voor medeoverheden aan het CBS,
die de informatie na een plausibiliteitstoets doorstuurt naar de verstrekker (dit
is de aanvrager/kassier). De kassier verantwoordt in hetzelfde jaar ook de besteding
ten behoeve van de eigen maatregelen, maar doet dat aan het Rijk. In het jaar T+1
verantwoordt de kassier, naast de eigen bestedingen in jaar T, ook het totaal van
de bestedingen van de werkregio in jaar T-1.
Omdat de Financiële-verhoudingswet niet van toepassing is op waterschappen geldt de
Regeling informatieverstrekking sisa niet automatisch voor middelen afkomstig uit
een specifieke uitkering die zij ontvangen. Om een uniforme werkwijze te hanteren
wordt in deze regeling om die reden de SISA-methode voor medeoverheden van overeenkomstige
toepassing verklaard op de verantwoording van de middelen door waterschappen.
De verantwoording via SISA beperkt zich tot de besteding van de rijksbijdrage en de
besteding van de cofinanciering (zowel in jaar T als cumulatief) en de gerealiseerde
maatregelen.
Binnen het Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie wordt door de samenwerkende overheden
al met een inhoudelijke jaarlijkse voortgangsmonitor gewerkt. Inhoudelijke vragen
over de voortgang van de uitvoering zullen, waar nodig, via deze weg verlopen.
Zodra SISA-verantwoordingsinformatie wordt ontvangen, wordt deze beoordeeld door het
Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat zoals rijksbreed is voorgeschreven. Als
het ministerie instemt met de ontvangen verantwoordingsinformatie, wordt de verantwoorde
rijksbijdrage in mindering gebracht op het in de administratie van het ministerie
vastgelegde voorschot. Door vermelding van de stand van het voorschot voor deze regeling
in het jaarverslag van het ministerie wordt informatie verstrekt over de bestedingen
die ten laste van de specifieke uitkering worden verantwoord.
Hiermee wordt opvolging gegeven aan de toezegging van de Minister van Infrastructuur
en Waterstaat aan de Algemene Rekenkamer naar aanleiding van het verantwoordingsonderzoek
2019.
4. Looptijd van de regeling
De regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2021. Vanaf 1 januari 2021
tot en met 31 december 2023 kunnen werkregio’s een aanvraag indienen voor een rijksbijdrage
aan het maatregelenpakket. Er is voor gekozen om de aanvraagperiode te spreiden over
een aantal jaren om rekening te houden met tempoverschillen tussen werkregio’s. De
werkregio hoeft niet in één keer een totaalpakket in te dienen, maar kan dat, indien
gewenst, verdelen over maximaal drie jaar. Om de uitvoeringslasten van de regeling
beperkt te houden, kan in de periode 1 januari 2021 tot en met 31 december 2023 per
werkregio eenmaal per jaar een aanvraag worden ingediend voor een rijksbijdrage, totdat
het maximumbudget van de werkregio bereikt is. Het maatregelenpakket dient uiterlijk
31 december 2027 uitgevoerd te zijn. Dat geldt ook voor eventuele vervangende maatregelen.
Omdat de doelstelling van de regeling is versnelling te ondersteunen, is de uitvoeringstermijn
van de maatregelen begrensd. Er is wel gekozen voor een termijn die ook na het laatste
aanvraagjaar nog voldoende uitvoeringstijd biedt.
5. Administratieve lasten
Deze regeling heeft geen gevolgen voor de administratieve lasten van burgers en bedrijven,
aangezien deze geen doelgroep zijn van de regeling. De regeling brengt wel enige administratieve
lasten mee voor decentrale overheden. Doordat aangesloten wordt bij SISA blijven de
verantwoordingslasten voor gemeenten en provincies beperkt. Voor de meeste waterschappen
is SISA nieuw en zal het inregelen van de verantwoording aanvankelijk dus tot enige
extra lasten leiden.
6. Financiële gevolgen
De middelen voor deze impulsregeling worden door het Rijk gereserveerd in het deltafonds.
In de begroting van het fonds voor 2021 is hiertoe een beleidsreservering opgenomen
van 200 mln euro.
7. Consultatie
Deze regeling is gebaseerd op afspraken tussen het Rijk en de koepels van de decentrale
overheden, gemaakt in de stuurgroep Ruimtelijke Adaptatie en de stuurgroep Water.
Over de uitwerking in deze regeling heeft bestuurlijke consultatie plaatsgevonden.
De VNG en Unie van Waterschappen hebben ingestemd met de regeling, evenals het IPO,
dat in zijn reactie nog een paar opmerkingen had. Naar aanleiding van deze opmerkingen
is de toelichting bij de regeling verduidelijkt.
8. Evaluatie
De onderhavige regeling zal binnen vijf jaren na inwerkingtreding worden geëvalueerd.
Dit vloeit voort uit de evaluatieplicht voor subsidies die is geregeld in artikel
4:24 van de Awb. Daarnaast bevat de wet van 5 februari 2020 tot wijziging van de Waterwet
die bekostiging van de onderhavige regeling uit het deltafonds mogelijk heeft gemaakt,
de verplichting om deze binnen vijf jaren na inwerkingtreding, dat wil zeggen voor
1 juli 2025, te evalueren.26 Van die evaluatie zal de evaluatie van de onderhavige regeling logischerwijze onderdeel
uitmaken.
Artikelsgewijs
Artikel 1 (Begripsbepalingen)
Voor het begrip maatregelenpakket wordt verwezen naar het algemene deel van deze toelichting
en voor de begrippen specifieke uitkering en werkregio naar de artikelsgewijze toelichting
bij artikel 4 respectievelijk artikel 3.
Artikel 2 (Doel regeling)
Het doel van de regeling is toegelicht in het algemene deel van de toelichting.
Artikel 3 (Indeling Nederland in werkregio’s)
Een aanvraag van een specifieke uitkering kan op grond van artikel 4, eerste lid,
alleen plaatsvinden ten behoeve een werkregio. Om die reden bepaalt artikel 3 dat
Nederland voor de toepassing van de regeling wordt ingedeeld in werkregio’s. Deze
werkregio’s worden aangewezen in de bijlage, eerste kolom, bij deze regeling.
Met een werkregio wordt zowel een samenwerkingsverband als een gebied aangeduid. In
een werkregio werken decentrale overheden, waaronder in ieder geval een aantal gemeenten,
in een informeel verband gezamenlijk aan het nemen van maatregelen ter bestrijding
van wateroverlast en de gevolgen van droogte en overstromingen. Ook een provincie
of een waterschap kan participeren in zo’n samenwerkingsverband. Het gebied van een
werkregio is het grondgebied van de gemeenten die participeren in het samenwerkingsverband.
De decentrale overheden die samenwerken in een werkregio, worden vermeld in de tweede
kolom van de bijlage bij deze regeling.
Artikel 4 (Specifieke uitkering)
Eerste lid
Met een specifieke uitkering wordt bedoeld een specifieke uitkering in de zin van
de Financiële-verhoudingswet. De verlening van een specifieke uitkering op basis van
de onderhavige regeling vindt plaats op aanvraag van een provincie of een gemeente,
ten behoeve van een werkregio. Doorgaans zal deze provincie of gemeente deel uitmaken
van de werkregio waarvoor de aanvraag plaatsvindt. Noodzakelijk is dit echter niet.
Zoals in het algemene deel van deze toelichting is vermeld is het voorstelbaar dat
bijvoorbeeld een provincie voor meerdere werkregio’s aanvragen indient, maar zelf
niet in zo’n samenwerkingsverband participeert.
Een aanvraag van een specifieke uitkering kan alleen betrekking hebben op een zogenoemd
maatregelenpakket, dat wil zeggen een pakket van kosteneffectieve maatregelen of voorzieningen
ter voorkoming of beperking van wateroverlast of ter beperking van de gevolgen van
droogte of overstromingen.27
Tweede en derde lid
Het maatregelenpakket dient uitvoering te geven aan een (deel) van een plan van aanpak,
in de praktijk ook wel ‘uitvoeringsagenda’ genoemd. Het plan van aanpak is op zijn
beurt gebaseerd op de uitkomsten van een analyse van de kansen op en de gevolgen van
wateroverlast, droogte en overstromingen in de werkregio, de zogenoemde ‘stresstest’
respectievelijk ‘risicodialoog’.28 Een maatregelenpakket waaraan geen stresstest en risicodialoog ten grondslag ligt
of geen uitvoering geeft aan een uitvoeringsagenda, komt dus niet in aanmerking voor
een specifieke uitkering. Het is niet noodzakelijk dat het maatregelenpakket en het
plan van aanpak maatregelen bevatten ter beperking van zowel wateroverlast als de
gevolgen van droogte en de gevolgen van overstromingen. Het hangt immers af van de
situatie in de werkregio op welk terrein maatregelen getroffen dienen te worden.
Artikel 5 (Kosten die niet in aanmerking komen voor een specifieke uitkering)
In artikel 5 worden kosten opgesomd die niet gedekt kunnen worden door een specifieke
uitkering die op grond van deze regeling is verstrekt. Voor de redenen van het uitzonderen
van deze kostenposten wordt verwezen naar het algemene deel van deze toelichting.
Dat de genoemde kosten worden uitgezonderd bij het bepalen van de hoogte van de specifieke
uitkering, brengt met zich mee dat zij, voor zover zij niet op een andere wijze worden
gedekt, voor rekening komen van de decentrale overheden die deel uitmaken van de werkregio.
Artikel 6 (Percentage van de kosten dat in aanmerking komt voor een specifieke uitkering)
Een specifieke uitkering bedraagt ten hoogste een derde van de kosten van een maatregelenpakket.
Het gaat hierbij om de kosten voor zover zij niet zijn uitgezonderd in artikel 5.
Twee derde deel van deze kosten komt derhalve voor rekening van de betrokken decentrale
overheden zelf.
Artikel 7 (Budget specifieke uitkering)
De wijze waarop de aandelen van de verschillende werkregio’s in het budget dat voor
deze regeling beschikbaar is, zijn berekend, is beschreven in het algemene deel van
deze toelichting.
Het bedrag dat voor de regeling als geheel beschikbaar is, wordt jaarlijks vastgesteld
in de begroting van het deltafonds.
Artikel 8 (Begrotingsvoorbehoud)
In artikel 7.22d, vierde lid, van de Waterwet is bepaald dat subsidies die ten laste
komen van het deltafonds, worden verleend onder de voorwaarde, bedoeld in artikel
4:34 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit houdt in dat de subsidieverlening
plaatsvindt onder de voorwaarde dat in de begroting van het fonds voldoende gelden
ter beschikking worden gesteld. Op grond van artikel 2 van de Kaderwet subsidies I
en M is artikel 4:34 van de Awb ook van toepassing op specifieke uitkeringen. Omdat
specifieke uitkeringen als bedoeld in deze regeling, ten laste komen van het deltafonds,
is in artikel 8 bepaald dat zij onder dit voorbehoud worden verleend. Dit maakt het
mogelijk om, onder de voorwaarden die daaraan in artikel 4:34 van de Awb met het oog
op de rechtszekerheid worden gesteld, op de subsidieverlening terug te komen voor
zover de inmiddels vastgestelde begroting dit redelijkerwijs noodzakelijk maakt.
Om een beroep te kunnen doen op het voorbehoud zal dit in de beschikking tot verlening
moeten worden opgenomen.
Artikel 9 (Termijn voor indiening aanvraag, maximum aantal aanvragen en maximum bedrag)
Artikel 9 is toegelicht in het algemene deel.
Artikel 10 (Aanvraag voor verlening specifieke uitkering)
Zoals is vermeld in de toelichting op artikel 4, tweede en derde lid, wordt met het
plan van aanpak waaraan het maatregelenpakket uitvoering geeft, de zogenoemde uitvoeringsagenda
en met de uitkomsten van de analyse van de kansen op en de gevolgen van wateroverlast,
droogte en overstromingen binnen de werkregio, de zogenoemde stresstesten en risicodialogen
bedoeld. In de aanvraag dient dus (in samenvattende zin) onderbouwd te worden welke
kwetsbaarheden en prioriteiten in het gebied van de werkregio naar voren zijn gekomen
in de uitgevoerde stresstesten en gevoerde risicodialogen.
De aanvraag moet een overzicht van de voorgestelde maatregelen bevatten en de locatie
(in welke gemeenten ze worden getroffen), de kosten van de maatregelen, de gevraagde
rijksbijdrage, de wijze waarop de cofinanciering plaatsvindt en de partijen die daaraan
bijdragen, vermelden. Daarbij moet per maatregel worden toegelicht welke kwetsbaarheid
(gevoeligheid voor wateroverlast, de gevolgen van droogte of overstromingen) deze
beoogt te verminderen, met het oog op de aanbeveling dat een te treffen maatregel
bij voorkeur een bijdrage levert aan meerdere ruimtelijke-adaptatiethema’s. Ook dient
vermeld te worden aan welke andere beleidsopgaven de te treffen maatregel een bijdrage
levert.
De verklaring van instemming met het maatregelenpakket kan bestaan uit een handtekening
van een vertegenwoordiger uit het bestuur van de betreffende overheid, onder de aanvraag.
Als de provincie die of het waterschap dat de aanvraag ondersteunt, formeel deelnemer
is van de werkregio, telt hun instemming mee bij de bepaling of meer dan de helft
van de besturen van de decentrale overheden van de werkregio instemt met het maatregelenpakket.
Indien zij geen deelnemer zijn, is zowel instemming van meer dan de helft van de besturen
van de deelnemende overheden in de werkregio nodig, als instemming van het bestuur
van de provincie of het waterschap.
De vereiste beschrijving van de wijze van samenwerking en de overlegstructuur in werkregio
moet duidelijk maken hoe de afstemming tussen de regionale partners over het maatregelenpakket
en over eventuele wijzigingen in de uitvoeringsperiode plaatsvindt.
Artikel 11 (Verlening specifieke uitkering)
In een beschikking tot verlening van een specifieke uitkering zal in ieder geval een
beschrijving van het maatregelenpakket waarvoor de uitkering wordt verstrekt en de
hoogte van de uitkering moeten worden opgenomen. Het kan ook het voorbehoud, bedoeld
in artikel 8, bevatten. In de beschikking kan verder bijvoorbeeld een vermelding van
de cofinancieringsverplichting die voortvloeit uit artikel 6 of een nadere specificatie
van de verplichtingen die worden genoemd in artikel 13, worden opgenomen.
Artikel 12 (Voorschotverlening)
Indien een specifieke uitkering wordt verleend, wordt tevens een voorschot verleend
voor het volledige bedrag dat is toegekend. Het is niet noodzakelijk hiervoor een
aanvraag in te dienen.
Artikel 13 (Verplichtingen ontvanger)
De verplichtingen, bedoeld in het eerste en tweede lid, zijn toegelicht in het algemene
deel. De verplichting die is opgenomen in het derde lid, hangt samen met de evaluatieplicht
voor subsidies die is geregeld in artikel 4:24 van de Awb. 29
Artikel 14 (Verantwoording)
De verantwoording over de besteding van een specifieke uitkering dient plaats te vinden
op de wijze die is bepaald in artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet en de daarop
gebaseerde Regeling verantwoording sisa. Voor provincies en gemeenten die zelf een
specifieke uitkering hebben ontvangen of van elkaar middelen ontvangen die afkomstig
zijn uit een specifieke uitkering, volgt dit rechtstreeks uit het genoemde artikel.
Om de verantwoording over middelen uit een specifieke uitkering die waterschappen
ontvangen, zoveel mogelijk op dezelfde wijze te laten plaatsvinden, is in artikel
14, tweede lid, van de regeling daarop artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet
van overeenkomstige toepassing verklaard. De wijze van verantwoording is toegelicht
in paragraaf 3.6.
Artikel 15 (Vaststelling specifieke uitkering)
De Minister stelt de specifieke uitkering ambtshalve vast, dat wil zeggen dat de ontvanger
de vaststelling niet hoeft aan te vragen.
De vaststelling vindt plaats na de uitvoering van het maatregelenpakket en de nakoming
van de verplichtingen, bedoeld in artikel 13, maar uiterlijk voor 1 januari 2030.
Deze datum hangt samen met de verantwoordingssystematiek van SISA voor medeoverheden.
Deze verantwoordingssystematiek houdt in dat decentrale overheden na een uitvoeringsjaar
informatie verstrekken aan de aanvrager, die deze het jaar erna verwerkt in de verantwoordingsinformatie
aan het Rijk. Dit brengt met zich mee dat het denkbaar is dat in 2029 nog verantwoordingsinformatie
aan het Rijk wordt verstrekt over het laatste uitvoeringsjaar 2027. Om die reden is
de uiterste datum voor het vaststellen van een specifieke uitkering gesteld op 31 december
2029.
In de regel zal de vaststelling van de specifieke uitkering plaatsvinden overeenkomstig
het besluit tot verlening. In bepaalde gevallen kan de specifieke uitkering echter
ook lager worden vastgesteld. Dit is bijvoorbeeld aan de orde als de werkelijke kosten
van het maatregelenpakket lager blijken te zijn dan bij de verlening was geraamd.
Artikel 4:46 van de Awb bepaalt dat de specifieke uitkering ook lager kan worden vastgesteld
als blijkt dat de maatregelen niet of niet volledig hebben plaatsgevonden of als niet
is voldaan aan de verplichtingen die aan de uitkering zijn verbonden.
Als een maatregel uit een maatregelpakket wordt vervangen door een andere maatregel,
al dan niet elders in de werkregio, die voldoet aan deze regeling, is dit geen reden
om de uitkering te verlagen. Ook dan zijn de middelen die hiervoor nodig zijn, immers
in overeenstemming met het doel van de specifieke uitkering uitgegeven.
Indien de specifieke uitkering op een lager bedrag wordt vastgesteld, kan het te veel
betaalde op basis van artikel 4:57, eerste lid, van de Awb worden teruggevorderd.
Dit geldt ook als de beschikking tot verlening wordt ingetrokken of ten nadele van
de ontvanger van de uitkering wordt gewijzigd (artikel 4:48 van de Awb). Terugvordering
kan plaatsvinden tot vijf jaren na de vaststelling van de specifieke uitkering (artikel
4:57, vierde lid, van de Awb).
Artikel 16 (Inwerkingtreding en verval)
Deze bepaling is toegelicht in het algemene deel.
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, C. van Nieuwenhuizen Wijbenga