TOELICHTING
1. Aanleiding
De generieke digitale infrastructuur is aan doorontwikkeling onderhevig. Dit geldt
ook voor voorzieningen voor elektronische authenticatie. Het is uit een oogpunt van
veiligheid en betrouwbaarheid wenselijk om de toegang tot bepaalde elektronische diensten
door de overheid, bijvoorbeeld die waarbij privacygevoelige gegevens worden uitgewisseld,
te realiseren via een authenticatiemiddel met een hoger betrouwbaarheidsniveau dan
het huidige DigiD. Het huidige DigiD heeft een betrouwbaarheidsniveau dat op grond
van de criteria van de zogeheten eIDAS verordening1 gekwalificeerd moet worden als laag. Om bovenstaande reden wordt vanaf november 2017
tevens DigiD op een hoger betrouwbaarheidsniveau uitgegeven. Beoogd wordt dat dit
publieke, dat wil zeggen van overheidswege uitgegeven, versterkte DigiD op termijn
een betrouwbaarheidsniveau zal hebben dat volgens de criteria van de eIDAS verordening
gekwalificeerd kan worden als substantieel. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan de
door de Tweede Kamer aangenomen motie inzake het in 2017 introduceren van in ieder
geval één publiek authenticatiemiddel (Kamerstukken II 2015/2016, 26 643, nr. 376).
De onderhavige wijziging van de Regeling voorzieningen GDI dient er toe DigiD op een
hoger betrouwbaarheidsniveau te reguleren waar nodig. Het betreft de aanduiding van
de kring van rechthebbenden en een wijziging in de aanvraagprocedure.
2. Elektronische authenticatie
Inhoud en betekenis regeling
Veilige en betrouwbare elektronische toegang tot publieke dienstverlening, alsmede
het hiertoe van overheidswege beschikbaar stellen van authenticatiemiddelen op verschillende
betrouwbaarheidsniveaus, wordt beschouwd als een door de overheid te beschermen belang.
Om die redenen is reeds wet- en regelgeving van kracht. De Regeling voorzieningen
GDI voorziet in dit verband in regels omtrent het gebruik en de werking, beveiliging
en betrouwbaarheid van het authenticatiemiddel DigiD. Deze regels behoeven thans aanpassing
in verband met de introductie van DigiD op een hoger betrouwbaarheidsniveau. Normadressaten
van deze regeling zijn burgers, voor wat betreft de bepalingen inzake gebruik van
authenticatiemiddelen, alsmede de (rijks)overheid zelf, voor wat betreft de bepalingen
inzake werking en (informatie)veiligheid.
Beoogde gebruikers
De kring van rechthebbenden op DigiD op een hoger betrouwbaarheidsniveau strekt zich
uit tot houders (dus: ingezetenen en niet ingezetenen) van een Nederlands rijbewijs,
een Nederlands paspoort of een Nederlandse identiteitskaart (NIK) die zijn uitgerust
met een microchip met gegevens. Voor rijbewijzen uitgegeven na 14-11-2014 is dit het
geval, en voor het paspoort en de NIK sinds 2006. Met deze microchip kan draadloos
gecommuniceerd worden, namelijk door apparaten waarmee binnen een straal van tien
centimeter via een frequentieband digitale data kunnen worden overgedragen.
Deze kring van rechthebbenden is een beperktere doelgroep dan die van DigiD op betrouwbaarheidsniveau
laag, aangezien het gebruik daarvan (hoofdzakelijk) is gekoppeld aan het hebben van
een burgerservicenummer (artikel 3, tweede lid). DigiD op een hoger betrouwbaarheidsniveau
is technisch (nog) niet mogelijk op basis van andere identiteitsdocumenten dan de
hiervoor genoemde, zodat het nog niet mogelijk is om ook de houders van deze andere
documenten onder de kring van rechthebbenden op het nieuwe publieke middel te scharen.
Het oogmerk is om in de toekomst ook de houders van andere identiteitsdocumenten te
voorzien van een authenticatiemiddel op een hoger betrouwbaarheidsniveau. Hoewel hiermee
voor een bepaalde periode een zekere ongelijkheid ontstaat, is het feit dat een groep
personen nog geen toegang heeft tot DigiD op een hoger betrouwbaarheidsniveau, geen
reden om dit middel te onthouden aan personen die wel in het bezit zijn van één van
de hiervoor genoemde documenten.
Voor de aanvraag van DigiD op een hoger betrouwbaarheidsniveau is nodig dat door burgers
eenmalig gebruik wordt gemaakt van een apparaat, zoals een mobiele telefoon of tablet,
die een techniek bevat waarmee draadloos data kunnen worden overgedragen, de zogenoemde
near field communication (NFC). Op dit moment zijn met NFC uitgeruste smartphones en tablets met het besturingssysteem
Android, opengesteld voor NFC-applicaties. Smartphone en tablets op het besturingssysteem
IOS van Apple zijn daarvoor nog niet opengesteld. Voor burgers die niet de beschikking
hebben over de hiervoor bedoelde documenten en smartphones of tablets, wordt onderzocht
op welke andere wijze(n) zij DigiD op een hoger betrouwbaarheidsniveau kunnen verkrijgen.
Hoe werkt het precies?
Het bestaande aanvraagproces van DigiD via www.digid.nl, www.svb.nl (de website van de Sociale Verzekeringsbank) of de zogenaamde (fysieke) buitenlandbalie
wordt versterkt met een eenmalige online-controle van één van de drie genoemde documenten. Daarmee is er een groter vertrouwen
dan bij DigiD op betrouwbaarheidsniveau laag dat degene die het authenticatiemiddel
aanvraagt ook daadwerkelijk degene is die hij beweert te zijn. De controle geschiedt
via een gepersonaliseerde applicatie (app) op een geschikte smartphone of tablet. De beoogde gebruiker dient hiertoe het desbetreffende
document bij het desbetreffende apparaat te houden, waarmee met de microchip wordt
gecommuniceerd. Voor het controleren van (de microchip op) het document zijn gegevens
van het betreffende document uit de basisregistratie personen nodig of, ter vaststelling
dat het rijbewijs bij de gebruiker hoort en authentiek is (dit zijn geen persoonsgegevens),
het rijbewijsregister. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties verwerkt
deze gegevens op basis van het Besluit verwerking persoonsgegevens GDI (artikel 2,
onder c) en het Besluit houdende aanwijzing van Logius als belanghebbende in de zin
van artikel 156, onderdeel k, van het Reglement rijbewijzen ten behoeve van het gebruik
van het rijbewijs voor identiteitsverificatie.2
Bij een succesvolle controle volgt de melding ‘controle gelukt’ en gaat het proces
verder. Anders volgt een foutmelding. Voor het inloggen bij een dienstverlener is
het document daarna niet meer nodig.
Dienstverleners
Invoering van een middel op een hoger betrouwbaarheidsniveau heeft voor afnemers,
ook wel dienstverleners genoemd, tot gevolg dat er veiliger toegang kan worden verkregen
tot hun digitale dienstverlening. Hiertoe moesten zij wel interne systemen en werkprocessen
aanpassen alsmede moest er voldoende voorbereidingstijd zijn. Zij zijn daarom tijdig
en herhaaldelijk geïnformeerd over de benodigde (technische) wijziging van de koppelvlakspecificatie
waarvoor aanpassingen in de software of configuratie nodig waren en zijn eveneens
ondersteund bij het testen. Ingevolge de voor hen geldende aansluitvoorwaarden waren
ze ook verplicht zich hieraan te conformeren. Uit een doorlichting in 2016 volgde
dat destijds reeds 70% van de aansluitingen probleemloos voldeed; inmiddels zijn de
interne (ICT-)processen breed op orde. Bij de invoering van het nieuwe middel zijn
dienstverleners er op toegerust het te accepteren ten behoeve van de toegang tot hun
dienstverlening en zijn zij in staat diensten op een hoger betrouwbaarheidsniveau
aan te bieden (ze bepalen zelf het betrouwbaarheidsniveau van hun dienstverlening).
De regeling is derhalve uitvoerbaar.
Wettelijk kader en relatie tot andere regelgeving
Het kabinet werkt toe naar het digitaal communiceren door en met de overheid en daarmee
een betere publieke dienstverlening. Het doorontwikkelen van de generieke digitale
infrastructuur (GDI), waaronder de invoering van authenticatie op een versterkt betrouwbaarheidsniveau,
maakt hier deel van uit. Deze ontwikkelingen komen samen in de wet- en regelgeving
rond de (toegang tot dienstverlening door de) digitale overheid. De Regeling voorzieningen
GDI maakt dus onderdeel uit van een groter geheel. Deze regeling bevat onder meer
regels omtrent het gebruik en de werking, beveiliging en betrouwbaarheid van publieke
authenticatiemiddelen. Wettelijke grondslag hiervoor is artikel X van de Wet elektronisch
berichtenverkeer (Wet EBV), dat in het eerste lid bepaalt dat de Minister van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties zorg draagt voor de inrichting, beschikbaarstelling,
instandhouding, werking, beveiliging en betrouwbaarheid van, onder meer, voorzieningen
voor elektronische authenticatie. Ingevolge het tweede lid worden regels gesteld met
betrekking tot de werking, beveiliging en betrouwbaarheid ter zake.
Voor invoering van DigiD op een hoger betrouwbaarheidsniveau is, zoals hierboven aangegeven,
een wettelijke grondslag voorhanden. Ook het, op het derde lid van artikel X Wet EBV
gebaseerde, Besluit verwerking persoonsgegevens GDI, is voldoende toegesneden op het
nieuwe middel; de door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties te
verwerken gegevens, bewaartermijnen etc. zijn dezelfde, ongeacht van welk betrouwbaarheidsniveau
sprake is.
De Regeling voorzieningen GDI was reeds grotendeels bruikbaar met betrekking tot DigiD
op een hoger betrouwbaarheidsniveau. Dit houdt verband met het feit dat het om een
versterkte versie van DigiD gaat en dus aangesloten wordt bij bestaande processen;
zaken als aanvraag- en uitgifteproces en gebruik zijn grotendeels hetzelfde. Op enkele
onderdelen was de regeling onvoldoende toegesneden op de nieuwe situatie. De kring
van rechthebbenden op het nieuwe middel is beperkter dan die ter zake van DigiD op
betrouwbaarheidsniveau laag en de aanvraagprocedure bevat een extra stap. Deze aspecten
worden in de onderhavige wijzigingsregeling verankerd. Waar wordt gesproken over ‘DigiD’
zijn de betreffende bepalingen onverkort van toepassing op beide betrouwbaarheidsniveaus.
Met betrekking tot authenticatie op een hoger betrouwbaarheidsniveau wordt toegewerkt
naar conformiteit met de (technische en operationele) veiligheids- en betrouwbaarheidseisen
in Verordening (EU) 2015/15023, opdat op termijn het versterkte DigiD ingevolge de eIDAS verordening aan de Commissie
genotificeerd kan worden als middel op betrouwbaarheidsniveau substantieel.
Tot slot wordt opgemerkt dat de bovenstaande wet- en regelgeving de opmaat vormt naar
integrale regulering van de toegang tot elektronische dienstverlening door middel
van publiek en privaat uitgegeven authenticatiemiddelen, in de eerste tranche van
de Wet generieke digitale infrastructuur (WGDI).
Artikelsgewijze toelichting
ARTIKEL I
A
In artikel 1 is de definitie van DigiD ‘een via de DigiD-voorziening aan gebruiker
verstrekt middel voor de toegang tot elektronische dienstverlening’ aangevuld met
de zinsnede dat daarbij kan worden onderscheiden in twee betrouwbaarheidsniveaus.
De reikwijdte van de Regeling strekt zich aldus uit tot beide betrouwbaarheidsniveaus.
Waar nodig wordt in de Regeling onderscheiden tussen de betrouwbaarheidsniveaus. Waar
wordt gesproken over ‘DigiD’ zijn de betreffende bepalingen van toepassing op beide
betrouwbaarheidsniveaus.
B
In artikel 3, eerste lid, wordt een extra stap toegevoegd in het aanvraagproces voor
DigiD op een hoger betrouwbaarheidsniveau, te weten het gebruik van een apparaat waarmee
met een document als bedoeld in het derde lid digitaal kan worden gecommuniceerd.
De volzin is zoveel mogelijk techniekonafhankelijk geformuleerd. De apparaten kunnen
zowel smartphones en tablets behelzen als andere apparaten; voorwaarde is dat ze near field communicatie techniek bevatten.
In artikel 3, tweede lid, wordt aangegeven welke burgers aanspraak kunnen maken op
DigiD op betrouwbaarheidsniveau laag.
In het nieuwe derde lid van artikel 3 wordt aangegeven welke burgers aanspraak kunnen
maken op DigiD op een hoger betrouwbaarheidsniveau; deze groep is minder ruim dan
de doelgroep in het tweede lid. Beoogd wordt in de toekomst ook andere Nederlandse
identiteitsdocumenten dan nationaal paspoort, NIK en rijbewijs geschikt te maken om
digitaal mee te communiceren ten behoeve van elektronische authenticatie. De formulering
van het derde lid is afgestemd op verwachte ontwikkelingen.
ARTIKEL II
Met het oog op spoedige invoering van DigiD op een hoger betrouwbaarheidsniveau is
het gewenst dat deze ministeriële regeling spoedig in werking treedt. Daarom bepaalt
artikel II dat de regeling op 1 november 2017 in werking treedt. Hiermee is afgeweken
van het principe van de minimuminvoeringstermijn van twee maanden. Dit stuit niet
op bezwaren aangezien de ICT-systemen van de betrokken organisaties reeds zijn aangepast
en het nieuwe middel reeds ontwikkeld is.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
R.H.A. Plasterk