TOELICHTING
I. Algemene toelichting
Aanleiding
In 2014 startte de Regeling open en online hoger onderwijs met een looptijd van vier
jaar. Er zijn inmiddels drie tranches van deze regeling in gang gezet. De projecten
van derde tranche zijn ingediend in 2016 en gaan lopen in het academisch jaar 2017–2018.
De regeling laat zien dat er veel enthousiasme is in het hoger onderwijs om open en
online onderwijs te ontwikkelen. In de derde tranche zijn 55 projectvoorstellen ingediend
waarvan er slechts elf konden worden toegekend, gezien de beperkte middelen.
In de Strategische Agenda Hoger Onderwijs en Onderzoek 2015–2025, gepubliceerd in
juli 2015, schrijft de minister van OCW het budget van de subsidieregeling open en
online hoger onderwijs vanaf 2018 structureel te verdubbelen. Daarna heeft de minister
in haar speech tijdens de Onderwijsdagen (8 november 2016) aangekondigd de subsidieregeling
nadrukkelijker dan voorheen te willen richten op het delen en hergebruiken van leermaterialen.
Om deze gewenste aanpassingen te kunnen doen, is deze nieuwe stimuleringsregeling
open en online hoger onderwijs 2018–2022 gemaakt. De vierde tranche van de in 2014
opgezette regeling open en online hoger onderwijs is inmiddels vervallen. Dit is geregeld
bij wijziging van de Subsidieregeling flexibel hoger onderwijs voor volwassenen extra
tranche 2017 (Stcrt. 5 april 2017, nr. 11891).
De Regeling open en online hoger onderwijs 2018–2022 is bedoeld om te stimuleren dat
hogescholen en universiteiten actief kunnen experimenteren met vormen van online onderwijs
en met het delen en hergebruiken van open leermateriaal. Zo kan er ervaring worden
opgedaan met dit type onderwijs in de Nederlandse context, kan er geleerd worden van
de resultaten en kan een cultuuromslag in gang gezet worden gericht op het delen en
hergebruiken van open leermateriaal.
Doelstelling
De doelstelling is op te delen in twee subdoelstellingen, waarvoor aparte aanvragen
ingediend kunnen worden.
Doelstelling A: Binnen een door SURF voor te dragen thema ontwikkelen en gebruiken van open online
onderwijs waarmee direct of indirect het onderwijs voor de studenten in geaccrediteerde
opleidingen van de instelling verbeterd wordt. De aanpak dient vernieuwend te zijn
in de context van de deelnemende instelling(en).
Doelstelling B: Het delen, hergebruiken en zo nodig ontwikkelen of doorontwikkelen van open leermateriaal
met meerdere instellingen middels samenwerking in vakcommunity’s. De aanpak is gericht op voor een langere termijn gezamenlijk delen, hergebruiken en
ontwikkelen of doorontwikkelen van het open leermateriaal dat wordt benut in geaccrediteerde
opleidingen.
Doelstelling A sluit aan bij de doelstelling van de vorige regeling open en online
hoger onderwijs, en zorgt daarmee voor continuïteit, ook in het flankerende evaluatieve
onderzoek dat wordt gecoördineerd door het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek.
Ten opzichte van de vorige regeling is nu expliciet opgenomen dat de projecten ten
goede moeten komen aan het onderwijs van de reguliere studenten in de instelling.
Dat kan bijvoorbeeld door het bestaande onderwijs opnieuw te ontwerpen met gebruik
van vormen van online onderwijs, gekoppeld aan het campusonderwijs (blended onderwijs).
Een voorbeeld hiervan is de docent die het klassieke hoorcollege vervangt door een
online college en de campus gebruikt om kleinschalige, intensieve werkgroepen te verzorgen.
Het kan ook door het ontwikkelen van een online cursus gericht op een grote doelgroep,
waarin bijvoorbeeld peer-feedback toepassingen worden ontwikkeld, die later ook breder
in de instelling benut kunnen worden. Een voorbeeld hiervan is een MOOC waarin studenten
elkaar op een estafettewijze commentaar geven op een ingediende opdracht.
Doelstelling B is een verbijzondering die in de projecten van de vorige regeling onvoldoende
aan bod is gekomen. Talloze bevlogen docenten en onderwijsvernieuwers ontwikkelen
voortdurend nieuwe kennis en experimenteren met nieuwe, digitale onderwijsvormen en
leermateriaal. Toch blijven vernieuwingen vaak bij individuele docenten hangen, waar
nog veel meer studenten en docenten zouden kunnen profiteren van de kansrijke ontwikkeling
van digitale onderwijsinnovatie. Zoals de minister in haar Strategische Agenda schrijft:
‘Optimale benutting van de digitale mogelijkheden is essentieel om het hoger onderwijs
van goed naar excellent te brengen’. Het delen van innovaties en leermaterialen is
niet alleen efficiënt, maar bovenal goed voor de kwaliteit van ons onderwijs en daarmee
voor de kenniseconomie. De meerwaarde voor docenten, opleidingen en instellingen is
echter niet altijd evident. Gehoorde geluiden zijn: ‘Wat heb ik er zelf aan wanneer
ik mijn goed doordachte materiaal deel met anderen?’, ‘Zie ik daar iets voor terug?’.
Daarnaast blijkt het hergebruiken van bestaand materiaal niet voor de hand te liggen.
Docenten zijn eerder geneigd nieuw materiaal te ontwikkelen dan bestaand materiaal
te hergebruiken. Dit vergt een cultuuromslag. Om de benodigde cultuuromslag in het
hergebruiken van leermaterialen in gang te zetten wordt dit middels deze regeling
de komende vijf jaar gestimuleerd. Het is de bedoeling dat voor deze projecten wordt
samengewerkt in (bestaande of nieuwe) vakcommunity’s om zo domeingericht betaalbare collecties leermaterialen van hoge kwaliteit voor
studenten en docenten toegankelijk te maken.
Tranches en looptijd
De regeling kent vijf tranches die plaatsvinden van 2018 tot en met 2022. De aanvragen
worden steeds ingediend in het voorafgaande jaar. Voor de tranche 2018 dienen de aanvragen
op 15 december 2017 ingediend te zijn.
De projecten hebben een looptijd van minimaal 1 jaar en maximaal 2 jaar. Het is de
bedoeling dat het ontwikkelde onderwijs (doelstelling A) en het onderwijsmateriaal
(doelstelling B) ook minimaal een keer uitgevoerd respectievelijk benut wordt binnen
de looptijd. Dit is van belang voor het trekken van lessen uit de projecten. De looptijd
van 2 jaar is ook bevorderlijk voor de vereiste samenwerking in vakcommunity’s voor de projecten rond doelstelling B. De ervaring leert dat het tijd kost deze samenwerkingsverbanden
gedegen op te zetten.
Evaluatie en onderzoek
De betreffende instellingen wordt gevraagd hun projecten te evalueren en deze ervaringen
te delen. SURF zal de projectindieners waarvan de projectvoorstellen worden gehonoreerd
begeleiden bij de uitvoering van hun project. Daarnaast zal SURF meewerken aan het
evalueren en overdraagbaar maken van de projectresultaten en activiteiten uitvoeren
om de kennis en expertise op het terrein van open en online hoger onderwijs en open
leermaterialen te bundelen en breed beschikbaar te stellen. Dit doet SURF onder andere
door het uitvoeren van de Kennisagenda.
De projecten die in 2018 onder de eerste doelstelling worden gestart zullen bovendien
worden meegenomen in het flankerende onderzoeksproject met de naam SOONER, van het
Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek. De betreffende instellingen dienen hieraan
mee te werken en de resultaten van hun projecten beschikbaar te stellen.
Gevoerd overleg
Bij de totstandkoming van deze regeling is overleg gevoerd met SURF en een groep van
experts op het gebied van open en online onderwijs. Voor het opstellen van de doelstellingen
is de expertise van deze partijen benut. De thematische aanpak kwam ook uit deze gesprekken
naar voren als gewenst. Ook is met de onderzoekers van het flankerende onderzoeksproject
SOONER gesproken. De onderzoekers hebben benadrukt dat het voor het onderzoek van
groot belang is dat de eerste doelstelling niet te veel zou afwijken van de doelstelling
in de eerste drie tranches, zodat er sprake is van continuïteit in het onderzoeksproject.
Ook NRTO, VSNU en VH zijn geconsulteerd.
Advisering en beoordeling voorstellen
De Wetenschappelijk Technische Raad (WTR) van SURF zal adviseren over honorering van
de ingediende projectvoorstellen. De WTR bestaat uit erkende onafhankelijke autoriteiten,
die op persoonlijke titel worden benoemd. Adviezen worden voorbereid door een commissie
van de WTR die in overleg met de opdrachtgever wordt samengesteld. De adviezen worden
door de WTR als geheel uitgebracht. Daarmee wordt een gebalanceerd resultaat gegarandeerd.
Administratieve lasten
De administratieve lasten voor inschrijving voor de aanvragende instellingen worden
ingeschat op tussen € 35.000 en € 50.000 per jaar (naar verwachting 50 tot 70 aanvragen
per jaar). Inclusief jaarlijkse verantwoordingskosten van de toegekende projecten
(naar verwachting tussen 15 en 20 projecten) gaat het in totaal om zo’n € 38.000 tot
€ 54.000 per jaar aan uitvoeringslasten.
II. Artikelsgewijze toelichting
Artikel 1 Begripsbepalingen
Om met een projectvoorstel voor subsidie in aanmerking te komen, moet voor het ontwikkelde
leermateriaal in elk geval gebruik worden gemaakt van een open licentie die hergebruik
toestaat. Dat wil zeggen, een van de specifieke creative commons licenties. Het gebruik
van een licentie met de toevoeging ‘geen afgeleide werken’ moet voor het in aanmerking
komen voor deze regeling overtuigend beargumenteerd worden. Met een creative commons
licentie behoud je al je rechten, maar geef je aan anderen toestemming om je werk
te verspreiden, te delen en eventueel te bewerken.
Ook is het van belang dat het leermateriaal is beschreven door middel van metadata,
zodat het vindbaar is voor andere gebruikers. Er wordt daarvoor voldaan aan (inter)nationale
standaarden voor het vrij uitwisselen van data, bij voorkeur NL-LOM1 of IEEE-LOM (afspraken op basis van internationale standaarden met behulp waarvan
educatieve content gemakkelijk kan worden verzameld, geordend en toegankelijk gemaakt
voor de lerende). De locatie waar het materiaal staat opgeslagen moet toegankelijk
zijn (of in vakjargon; ‘geharvest kunnen worden’) volgens het OAI-PMH protocol2 (dit protocol maakt het mogelijk om metadata uit verschillende databases in één centrale
database (of repository) te verzamelen).
Artikel 2 Toepassing Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS
Voor zover deze regeling geen afwijkende bepalingen bevat is de Kaderregeling subsidies
OCW, SZW en VWS (Staatscourant van 10 februari 2016, nr. 7388) van toepassing.
Artikel 3 Te subsidiëren activiteiten
De minister verstrekt subsidie met als doel innovatie in open en online onderwijs
te stimuleren, alsmede een cultuuromslag te realiseren binnen hogescholen en universiteiten
gericht op het delen en hergebruiken van open leermateriaal en online onderwijs. Het
doel is daarvan te leren wat effectief is. De twee doelstellingen zijn in ondersteunende
communicatie nader toegelicht.
Voor doelstelling A geldt een jaarlijks thema. Uit de ervaring die SURF heeft met
het begeleiden van projecten komt naar voren dat het meerwaarde heeft wanneer projecten
met vergelijkbare thema’s bezig zijn, en zo gedurende het proces meer van elkaar kunnen
leren. Om deze reden is ervoor gekozen voor de projecten onder doelstelling A jaarlijks
een gezamenlijk en actueel thema te kiezen.
Artikel 4 Subsidieplafond
Subsidieaanvragers dragen ten minste 50 procent van de projectbegroting zelf bij.
Het staat projectindieners vrij zelf een hogere bijdrage in te brengen.
Artikel 5 Wijze van verdeling beschikbare middelen
Projectaanvragers wordt gevraagd in hun projectvoorstel informatie op te nemen die
een goede beoordeling van het projectvoorstel mogelijk maakt. In artikel 5 is deze
informatie puntsgewijs opgenomen en de onderlinge weging weergegeven. Op de website
van SURF wordt – gelijktijdig aan de publicatie van deze regeling – het format beschikbaar
gesteld waarin de vier beoordelingselementen nader zijn uitgewerkt. Subsidieaanvragers
zullen waar nodig door SURF zowel schriftelijk als mondeling ingelicht worden over
en begeleid worden bij de indiening van hun projectvoorstel.
Artikel 6 Aanvraag van subsidie
Subsidieaanvragen kunnen worden ingediend door instellingen voor hoger onderwijs (bekostigde
en niet bekostigde instellingen). Aanvragen voor doelstelling A kunnen zowel individueel
als gezamenlijk worden ingediend. Aanvragen voor doelstelling B moeten door minimaal
2 samenwerkende instellingen voor hoger onderwijs ingediend worden.
De aanvragen kunnen worden ingediend via het aanvraagformulier voor deze regeling
op de website van DUS-I.
Artikel 7. Samenwerkende instellingen
Indien de aanvraag in samenwerking met andere instellingen wordt gedaan, treedt één
van de instellingen namens alle betrokken instellingen als penvoerder op richting
OCW en SURF. Bedragen worden naar de penvoerder overgemaakt en door de penvoerder
verdeeld over de betrokken instellingen. Ook de verantwoording gebeurt door de penvoerder.
Artikel 8 Advisering en besluit
De minister neemt gelijktijdig een besluit over alle ingediende subsidieaanvragen,
na daarover een advies te hebben ontvangen van een commissie van de Wetenschappelijk
Technische Raad van SURF.
Artikel 9 Subsidie aan bekostigde instellingen
De betreffende instelling is verantwoordelijk voor de rechtmatige besteding van en
verantwoording over de subsidie. SURF kan als begeleidende partij de minister informeren
in geval van beperkte voortgang en/of afronding van het project op basis van voortgangsgesprekken
die SURF voert in het begeleiden van de projecten.
Artikel 10 Subsidie aan niet bekostigde instellingen
De betreffende instelling is verantwoordelijk voor de rechtmatige besteding van en
verantwoording over de subsidie. SURF kan als begeleidende partij de minister informeren
in het geval van beperkte voortgang en/of afronding van het project.
De verantwoording wordt gezonden aan een in de beschikking vermeld adres van DUS-I.
Voor niet bekostigde instellingen gelden de gebruikelijke regels van de Kaderregeling
subsidies OCW, SZW en VWS:
-
− subsidie tot € 25.000 wordt verleend en ambtshalve vastgesteld; op basis van een steekproef
wordt beoordeeld of de activiteiten zijn verricht
-
− subsidie tussen € 25.000 en € 125.000 wordt verleend en na verantwoording over de
activiteiten (door middel van een activiteitenverslag) vastgesteld, en
-
− subsidie van € 125.000 of meer wordt verleend en na verantwoording over de activiteiten
en de kosten (door middel van een activiteitenverslag respectievelijk financieel verslag)
vastgesteld.
De variant waarbij subsidie tot € 25.000 direct wordt vastgesteld als de activiteiten
al zijn verricht (en bij de aanvraag de noodzakelijke gegevens daarvoor worden verstrekt),
is niet aan de orde.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker