Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Infrastructuur en Milieu | Staatscourant 2016, 561 | beleidsregel |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Infrastructuur en Milieu | Staatscourant 2016, 561 | beleidsregel |
De Minister van Infrastructuur en Milieu maakt bekend dat eenieder tot 18 februari 2016 zijn zienswijze naar voren kan brengen over onderstaand ontwerp van een algemene maatregel van bestuur. Het ontwerpbesluit kan tevens digitaal worden ingezien via www.ruimtelijkeplannen.nl met planidentificatienummer: NL.IMRO.0000.Imam11Barro-2020.
Wij ontvangen uw zienswijze bij voorkeur digitaal. U kunt uw zienswijze indienen met behulp van het zienswijzenformulier op de website:
www.platformparticipatie.nl/wijzigingbarro
U kunt uw zienswijze ook schriftelijk per post indienen. In dat geval kunt u uw zienswijze sturen naar:
Ministerie van Infrastructuur en Milieu
Directie Ruimtelijke Ontwikkeling
Postbus 20901
2500 EX Den Haag
‘Of digitaal’ via postbusbarro@minienm.nl
Besluit van ... tot wijziging van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening in verband met de herziening van de Beleidslijn kust en enige andere wijzigingen
Op de voordracht van Onze Minister van Infrastructuur en Milieu van ..., nr. IenM/BSK-2016/, Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken;
Gelet op artikel 4.3, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van ..., nr. ...);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Infrastructuur en Milieu van ..., nr. IenM/BSK-2016/, Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1.1, eerste lid, wordt de begripsomschrijving van GML-bestand bij dit besluit als volgt gewijzigd:
1. Onder vervanging van de puntkomma aan het slot van onderdeel d door ‘, of’ wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
2. Onder vervanging van de puntkomma aan het slot van onderdeel e door ‘, of’ wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
B
Artikel 2.3.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In de begripsomschrijving van kustfundament wordt ‘verbeeld op kaart 2’ vervangen door: verbeeld in bijlage 2.
b. De begrippen nieuwe bebouwing en stedelijk gebied en de bijbehorende begripsomschrijvingen vervallen.
c. In de begripsomschrijving van primaire waterkering wordt ‘op’ vervangen door: binnen.
2. In het tweede lid vervalt: de begrenzing van.
C
De artikelen 2.3.4 en 2.3.5 komen te luiden:
1. Als gronden die behoren tot een gebied waar het kustbeheer is gericht op weinig of veel dynamiek, worden aangewezen de gronden die als zodanig zijn aangeduid op de kaarten in bijlage 2, met inbegrip van de gronden binnen het gebied aan zeezijde en aan landzijde daar loodrecht op, dat aan zeezijde wordt begrensd door de buitengrens van het gemeentelijk ingedeeld gebied en aan landzijde door de buitenste begrenzing van de beschermingszone aan de landzijde van de primaire waterkering.
2. De aanduiding van de gronden, bedoeld in het eerste lid, wordt vastgelegd in een GML-bestand bij dit besluit.
1. In een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden die behoren tot een gebied waar het kustbeheer is gericht op weinig dynamiek als bedoeld in artikel 2.3.4, eerste lid, wordt bij het toelaten van nieuwe activiteiten ten opzichte van het daaraan voorafgaande bestemmingsplan rekening gehouden met het voorkomen van belemmeringen voor:
a. de landwaartse verstuiving van zand richting de primaire waterkering, en
b. de handhaving van de kustlijn.
2. In een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden die behoren tot een gebied waar het kustbeheer is gericht op veel dynamiek als bedoeld in artikel 2.3.4, eerste lid, worden geen nieuwe activiteiten ten opzichte van het daaraan voorafgaande bestemmingsplan toegelaten, tenzij sprake is van een groot maatschappelijk belang en de activiteit:
a. niet op een andere locatie kan plaatsvinden;
b. geen significante belemmering kan vormen voor:
1°. de instandhouding van het zandvolume in het kustfundament, en
2°. het natuurlijk transport van zand langs en dwars op de kust, en
c. voldoet aan de voorwaarden, genoemd in het eerste lid.
3. Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op:
a. het bouwen van bouwwerken ten behoeve van tijdelijke of seizoensgebonden activiteiten;
b. het herbouwen of verbouwen van een bestaand bouwwerk met een eenmalige uitbreiding van het grondoppervlak met ten hoogste tien procent, te rekenen vanaf 30 december 2011;
c. de aanleg van buis- en leidingstelsels of het bouwen van bouwwerken ten behoeve van het transport van olie, gas of elektriciteit, en
d. het bouwen van bouwwerken ten behoeve van waterbeheer en natuurbeheer.
D
Na artikel 2.3.5 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Onverminderd artikel 2.3.5 laat een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden waarop een primaire waterkering ligt, die de functie van primaire waterkering hebben of die deel uitmaken van een beschermingszone, geen nieuwe activiteiten ten opzichte van het daaraan voorafgaande bestemmingsplan toe die een belemmering kunnen vormen voor:
a. de instandhouding van de primaire waterkering, waaronder het duurzaam behoud van het zandvolume binnen de primaire waterkering en de beschermingszone, in geval van een zandige primaire waterkering;
b. het onderhoud van de primaire waterkering, en
c. de mogelijkheid de primaire waterkering in de toekomst te versterken.
E
In artikel 2.3.6 wordt ‘artikel 2.3.4’ vervangen door ‘artikel 2.3.5a’.
F
In artikel 2.4.1, eerste lid, en artikel 2.4.6 wordt ‘verbeeld op kaart 3’ vervangen door: verbeeld in bijlage 3.
G
Aan artikel 2.4.4 wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel m door een puntkomma een onderdeel toegevoegd, luidende:
n. het behoud van bekende of te verwachten archeologische monumenten.
H
In artikel 2.8.2, eerste lid, vervalt onderdeel k en worden de onderdelen l tot en met v geletterd k tot en met u.
J
In artikel 2.10.1, eerste lid, wordt ‘ecologische hoofdstructuur’ vervangen door: natuurnetwerk Nederland.
K
In de artikelen 2.10.2, 2.10.4, eerste lid, en 2.10.5 wordt ‘de ecologische hoofdstructuur’ vervangen door: het natuurnetwerk Nederland.
L
In artikel 2.12.2, derde lid, wordt na ‘overstroombare natuurontwikkeling’ ingevoegd: en daarvoor benodigde beschermende waterstaatkundige constructies, projecten in het kader van dijk- of kustversterking.
M
In artikel 2.13.2, derde lid, wordt ‘3.5, derde lid’ vervangen door: 3.5, eerste lid.
N
In artikel 3.5 vervallen het eerste en tweede lid en worden het derde en vierde lid vernummerd tot eerste en tweede lid.
O
In de opsomming van Bijlagen bij het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening wordt ‘Kaart kustfundament’ vervangen door ‘Kaarten kustfundament’ en ‘Kaart grote rivieren’ door: Kaarten grote rivieren.
P
Bijlage 2. bij het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening wordt vervangen door de bijlagen, opgenomen in bijlage A bij dit besluit, in samenhang met een overeenkomstige wijziging van de geometrische plaatsbepaling in het bij bijlage 2 behorende GML-bestand bij het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening.
Q
Bijlage 3. bij het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening wordt vervangen door de bijlagen, opgenomen in bijlage B bij dit besluit, in samenhang met een overeenkomstige wijziging van de geometrische plaatsbepaling in het bij bijlage 3 behorende GML-bestand bij het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening.
R
De kaart grote rivieren en detailkaart grote rivieren noord in bijlage 3 bij het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening worden vervangen door respectievelijk de kaart grote rivieren en de detailkaart grote rivieren noord in bijlage 3 bij het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening, opgenomen in bijlage C bij dit besluit, in samenhang met een overeenkomstige wijziging van de geometrische plaatsbepaling in het bij bijlage 3 behorende GML-bestand bij het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening.
S
Bijlage 5. bij het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening wordt vervangen door bijlage D bij dit besluit.
T
Bijlage 5.11. bij het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening vervalt.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
De Minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus
Kaarten kustfundament
Detailkaart 1 Kustfundament
Detailkaart 2 Kustfundament
Detailkaart 3 Kustfundament
Detailkaart 4 Kustfundament
Detailkaart 5 Kustfundament
Detailkaart 6 Kustfundament
Detailkaart 7 Kustfundament
Detailkaart 8 Kustfundament
Detailkaart 9 Kustfundament
Kaart grote rivieren
Detailkaart grote rivieren noord
Detailkaart grote rivieren zuid
Detailkaart grote rivieren west
Kaart grote rivieren
Detailkaart grote rivieren noord
Kaarten electriciteitsvoorziening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (hierna: Barro) borgt een aantal van de nationale ruimtelijke belangen die deel uitmaken van het geldende nationale ruimtelijke beleid, zoals beschreven in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (hierna: SVIR).1 Het onderhavige besluit brengt een aantal wijzigingen aan in het Barro. Een deel van deze wijzigingen heeft als doel de regels in het Barro te actualiseren naar aanleiding van nieuwe ontwikkelingen in beleid, een ander deel van de wijzigingen vloeit voort uit gewijzigde omstandigheden in de praktijk. Enkele wijzigingen zijn daarbij van meer technische aard.
De meest verstrekkende wijzigingen in dit besluit hebben betrekking op de regels voor bestemmingsplannen binnen de begrenzing van het kustfundament in titel 2.3 van het Barro. Deze wijzigingen vloeien voort uit de nieuwe Beleidslijn kust 2015 van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu2 (hierna: nieuwe Beleidslijn kust), die de Beleidslijn kust uit 2007 vervangt. De nieuwe Beleidslijn kust herformuleert op hoofdlijnen de voorwaarden vanuit het Rijk voor initiatieven met een ruimtebeslag in het kustfundament. Daarbij wil het Rijk meer ruimte bieden aan nieuwe initiatieven binnen het kustfundament, voor zover dat niet strijdig is met het belang van de waterveiligheid en de mogelijkheden voor onderhoud van de kust.
Naast de wijzigingen met betrekking tot de regels voor bestemmingsplannen binnen het kustfundament bevat dit besluit enkele wijzigingen van de regels voor grote rivieren in titel 2.4 van het Barro. Ten eerste is de omvang van het rivierbed van de grote rivieren, en het stroomvoerend deel daarvan, gewijzigd. Ten tweede is aan de activiteiten die zijn toegestaan in het stroomvoerend deel van het rivierbed een activiteit toegevoegd ten behoeve van het behoud van archeologische monumenten. Voorts vervalt in titel 2.8 van het Barro, dat regels stelt over elektriciteitsvoorzieningen, een vestigingsplaats voor grootschalige elektriciteitsopwekking. In titel 2.10 van het Barro, met regels over de ecologische hoofdstructuur, zijn wijzigingen van technische aard doorgevoerd die verband houden met de opvolging daarvan door het natuurnetwerk Nederland. Ten slotte zijn in titel 2.12 van het Barro voor het IJsselmeergebied twee aanvullende uitzonderingen op het verbod op nieuwe bebouwing en landaanwinning opgenomen.
De genoemde wijzigingen worden, met uitzondering van de wijziging ten aanzien van archeologische monumenten in het stroomvoerend deel van het rivierbed, hieronder nader toegelicht. De wijziging ten aanzien van archeologische monumenten zal in het artikelsgewijze deel van deze toelichting worden toegelicht.
De nieuwe Beleidslijn kust beschrijft op hoofdlijnen de voorwaarden die gelden voor initiatieven met een ruimtebeslag in het kustfundament vanuit het belang van waterveiligheid. Ten opzichte van het voormalige beleid, zoals verwoord in de Beleidslijn kust 2007, wil het Rijk meer ruimte bieden voor initiatieven met een ruimtebeslag in het kustfundament, door multifunctioneel ruimtegebruik en het slimmer gebruik van de ruimte in de kustzone te stimuleren. Het voor het kustfundament algemeen geldende verbod – weliswaar met enkele uitzonderingen – voor bestemmingsplannen op het mogelijk maken van nieuwe bebouwing buiten het stedelijk gebied, is daarom komen te vervallen. Tegelijkertijd wil het Rijk de waterveiligheid voor nu en later borgen. Het ontplooien van nieuwe initiatieven binnen het kustfundament kan daarom alleen voor zover dat niet strijdig is met het belang van de waterveiligheid. Door ruimere ontwikkelingsmogelijkheden te bieden binnen het kustfundament, binnen de voorwaarde dat die ontwikkelingen geen belemmering vormen voor de waterveiligheid, wil het Rijk bijdragen aan het bereiken van de doelstelling ‘een veilige, aantrekkelijke en economisch sterke kust’ uit de Nationale Visie Kust, die het Rijk samen met de bij de kust betrokken regionale overheden in 2013 uitbracht.3
Behalve de Nationale Visie Kust is het van kracht worden van de SVIR een belangrijke reden geweest voor de herziening van het kustbeleid door het Rijk. De SVIR geeft invulling aan het streven van het kabinet naar decentralisatie van de ruimtelijke ordening. In lijn met dit streven behoort ‘ruimtelijke kwaliteit’ niet langer tot de doelen van de nieuwe Beleidslijn kust. Dat wordt binnen het kustfundament overgelaten aan gemeenten en provincies. De nieuwe Beleidslijn kust richt zich daarom alleen op het waarborgen van ruimte voor waterveiligheid, als onderwerp van nationaal belang. Zodoende hebben de regels voor bestemmingsplannen in het onderhavige besluit ook alleen als doel om voldoende ruimte te borgen voor het behoud van de waterveiligheid en om nieuwe ontwikkelingen die een belemmering kunnen vormen voor de waterveiligheid te weren. Het Tweede Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP2)4 herbevestigt dit beleid.
De in dit besluit opgenomen regels voor bestemmingsplannen zijn van toepassing binnen het gebied dat op de kaarten in bijlage 2 bij het Barro (bijlage A bij dit besluit) en op de bijbehorende kaart op www.ruimtelijkeplannen.nl is begrensd als het kustfundament. De term kustfundament is een vast begrip ter aanduiding van het gebied dat van belang is voor de bescherming van het laaggelegen deel van Nederland tegen overstroming.5 Het kustfundament omvat het geheel van zee, strand, zeedijken, dammen en het duingebied dat van belang is als drager van functies in het kustgebied. De zeewaartse grens van het kustfundament bestaat uit de doorgaande NAP -20m lijn (20 meter onder Normaal Amsterdams Peil). Voor de zeewaartse begrenzing van het toepassingsbereik van dit besluit is echter van belang tot waar de grenzen van kustgemeenten en -provincies in zee lopen. Over het algemeen liggen die grenzen tot één kilometer uit de kust. Buiten het gemeentelijk en provinciaal ingedeeld gebied zijn de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) en het Barro niet van toepassing en heeft dit besluit daarom geen betekenis. Aan de landzijde omvat het kustfundament alle duingebieden én alle op het kustfundament gelegen harde zeeweringen. De landwaartse grens van het kustfundament valt bij smalle duinen en dijken samen met de grens van de waterkering, uitgebreid met de ruimtereservering voor tweehonderd jaar zeespiegelstijging. Daar waar de duinen breder zijn omvat het kustfundament het gehele duingebied. Voor die gebieden binnen het kustfundament waar de duinen breder zijn dan de primaire waterkering en de daarbij behorende beschermingszone aan landzijde (waarbinnen de ruimtereservering voor tweehonderd jaar zeespiegelstijging valt), bevat dit besluit geen regels voor bestemmingsplannen. Vanuit waterveiligheid hoeven hier geen voorwaarden aan ruimtelijke ontwikkelingen te worden gesteld, aangezien dit deel van het kustfundament geen bijdrage levert aan de directe waterveiligheid. Die wordt immers geborgd door de daarvóór liggende zandige primaire waterkering inclusief de beschermingszone.
De regels in dit besluit ten aanzien van bestemmingsplannen binnen het kustfundament hebben als doel het nationale belang van waterveiligheid te borgen. In de nieuwe Beleidslijn kust is dit doel geformuleerd als ‘de duurzame handhaving van de veiligheid van het achterland tegen overstromingen vanuit de zee’. Dit waterveiligheidsbelang is in de nieuwe Beleidslijn kust vervolgens uitgewerkt in verschillende subdoelen, die op hun beurt in dit besluit zijn vertaald naar regels voor bestemmingsplannen binnen het kustfundament.
Bij het formuleren van subdoelen is allereerst een onderscheid gemaakt tussen het doel ‘veilige primaire waterkeringen’ en het doel ‘zandig systeem op orde’. Onder het doel ‘veilige primaire waterkeringen’ wordt verstaan het vereiste dat primaire waterkeringen voldoen aan de wettelijke normen en dat deze ten minste hun huidige fysieke staat behouden. Het doel ‘zandig systeem op orde’ houdt in dat binnen het kustfundament een robuust zandig systeem wordt behouden. Zand vormt de basis van de Nederlandse kust. Het dynamische zandige kustsysteem is van belang voor de duurzame veiligheid tegen overstroming van het achterland. Aantasting van het zandig systeem in het kustfundament kan – op termijn – leiden tot aantasting van de primaire waterkeringen. Om het behoud van de zandige primaire waterkeringen te garanderen en te voorkomen dat op termijn onnodig dure verbetermaatregelen nodig zijn, dient het zandig systeem binnen het kustfundament op orde te blijven.
Voor ieder van deze twee doelen zijn twee subdoelen geformuleerd:
1. Veiligheid primaire waterkeringen:
− De primaire waterkeringen voldoen aan de wettelijke normen en behouden ten minste hun huidige fysieke staat;
− Er wordt geanticipeerd op het behouden van de waterveiligheid in de toekomst.
2. Zandig systeem op orde:
− De kustlijn wordt gehandhaafd;
− Het kustfundament is structureel in evenwicht met de zeespiegelstijging.
Deze subdoelen liggen ten grondslag aan de voorwaarden die in dit besluit worden gesteld aan bestemmingsplannen die nieuwe activiteiten mogelijk maken in het kustfundament.
Binnen het kustfundament is een onderscheid gemaakt tussen twee categorieën gebieden waar de voorwaarden die aan bestemmingsplannen worden gesteld, verschillen. Afhankelijk van de vraag of het kustbeheer in een gebied is gericht op veel of weinig dynamiek, gelden voor bestemmingsplannen meer of minder strenge voorwaarden voor het toelaten van nieuwe activiteiten ten opzichte van het daaraan voorafgaande bestemmingsplan. Dynamisch kustbeheer kan worden omschreven als 'het beheer dat gericht is op het dynamiseren van de buitenste duinen, om het natte en droge deel van de kust met elkaar te verbinden'. Met andere woorden: een zodanig beheer dat zee en wind de ruimte hebben om sediment te verplaatsen. Daardoor kan het kustfundament meegroeien met de stijgende zeespiegel. Het voorheen gemaakte onderscheid tussen gronden binnen en buiten het stedelijk gebied is komen te vervallen. Voor bestemmingsplannen die betrekking hebben op gronden waar een primaire waterkering of een daarbij behorende beschermingszone ligt, blijven afzonderlijke regels gelden.
De ligging van gebieden waar het kustbeheer is gericht op weinig of veel dynamiek zijn vastgelegd in de kaarten in bijlage 2 bij het Barro (bijlage A bij dit besluit) en op de bijbehorende detailkaart op www.ruimtelijkeplannen.nl. Op de kaarten is parallel aan de kust met een paarse of groene kleur aangegeven of sprake is van een gebied waar het kustbeheer is gericht op weinig dynamiek (paars) of op veel dynamiek (groen). De aanduiding is van toepassing op het aangewezen gebied en het gebied aan zeezijde en aan landzijde daar loodrecht op. Aan de zeezijde wordt dit gebied begrensd door de zeewaartse grens van het gemeentelijk en provinciaal ingedeeld gebied. Aan de landzijde wordt het gebied begrensd door de buitenste begrenzing van de beschermingszone aan de landzijde van de primaire waterkering. De basis voor de aanwijzing van gronden in gebieden waar het kustbeheer is gericht op weinig of veel dynamiek is het bestaande beleid ten aanzien van het kustbeheer door de waterbeheerders (de waterschappen en Rijkswaterstaat). De kaart is in nauw overleg met de kustprovincies en de waterschappen tot stand gekomen.
In gebieden waar het kustbeheer is gericht op weinig dynamiek zal veel meer sprake zijn van het onderhouden van de zeereep – de eerste duinenrij vanuit zee gezien – door het vasthouden van het zand in de zeereep, om daarmee te voorkomen dat het zand over de zeereep landinwaarts kan verstuiven. Het planten van helmvegetatie bevordert het vasthouden van zand. Hier kunnen bestemmingsplannen in beginsel wel bouwwerken en andere activiteiten toestaan, onder de voorwaarden dat daarbij rekening wordt gehouden met zowel het voorkomen van belemmeringen voor de verstuiving van zand vanaf het strand naar de duinen als met de handhaving van de kustlijn. De verstuiving van zand naar het duingebied is van belang voor de waterveiligheid, omdat het duin kan blijven aangroeien en kan herstellen van een storm. Dit duinherstel is noodzakelijk voor de bescherming van het achterland tegen overstroming. Het voorkomen van belemmeringen voor de handhaving van de kustlijn houdt in de eerste plaats in dat ruimte wordt vrijgehouden om zand te suppleren, zowel op het strand als op de onderwateroever. In bijna heel Nederland wordt de kustlijn namelijk gehandhaafd door middel van zandsuppleties. Bij het ruimtelijk mogelijk maken van nieuwe activiteiten moet er daarom rekening mee worden gehouden dat de operationele uitvoering van zandsuppleties mogelijk blijft. Voor het handhaven van de kustlijn is daarnaast van belang dat er rekening mee wordt gehouden dat het gemiddelde volume zand in de basiskustlijnzone6 minimaal gelijk blijft en dat initiatieven niet gepaard gaan met het verwijderen van zand. Zandverplaatsingen binnen deze zone zijn toelaatbaar, mits deze in dezelfde orde van grootte zijn als de natuurlijke variabiliteit van de betreffende kuststrook.
In gebieden waar het kustbeheer is gericht op veel dynamiek wordt ruimte gelaten aan stuivend zand. De dynamiek kan gerealiseerd worden door bijvoorbeeld het reactiveren van de zeereep, zodat er voldoende zand kan verstuiven, of door het actief graven van sleuven door de zeereep en het verwijderen van vegetatie in het duin. Het duingebied achter de zeereep dient wel voldoende breed en hoog te zijn om dynamiek in ruimte en tijd toe te staan. In gebieden met veel dynamiek vormen nieuwe activiteiten al snel een belemmering voor de verstuiving van zand naar de duinen. In deze gebieden zijn bouwwerken en andere nieuwe activiteiten daarom in beginsel niet toegestaan. Een uitzondering daarop is gemaakt voor initiatieven met een groot maatschappelijk belang die niet ergens anders gerealiseerd kunnen worden. Dergelijke initiatieven met een groot maatschappelijk belang kunnen worden toegestaan onder de voorwaarde dat deze geen significante belemmering vormen voor de instandhouding van het zandvolume in het kustfundament en voor het natuurlijk transport van zand langs en dwars op de kust. Hiermee wordt verzekerd dat ter plaatse van gebieden waar veel dynamiek is de hoeveelheid zand in het kustfundament op peil blijft en de stroming van de zee, golven en wind zo veel mogelijk (suppletie)zand kunnen transporteren en afzetten.
Bouwwerken ten behoeve van tijdelijke of seizoensgebonden activiteiten, zoals tijdelijke strandtenten, vormen over het algemeen geen significante belemmering voor de landwaartse verstuiving van zand richting de primaire waterkering, het handhaven van de kustlijn of het functioneren van het zandig systeem binnen het kustfundament. Doordat deze bebouwing voor 1 oktober – de aanvang van het stormseizoen – weer verwijderd wordt, kan het duingebied zich op een natuurlijke wijze herstellen van het gebruik in de voorafgaande zomerperiode. Op dergelijke bouwwerken zijn de hierboven geformuleerde voorwaarden voor activiteiten binnen gebieden met weinig of veel dynamiek daarom niet van toepassing. Bouwwerken ten behoeve van tijdelijke en seizoensgebonden activiteiten blijven daarmee op voorhand toelaatbaar binnen zowel gebieden met veel als met weinig dynamiek, wanneer deze niet op een primaire waterkering of in de daarbij behorende beschermingszone worden gepositioneerd (zie hierna). Deze uitzondering voor tijdelijke of seizoensgebonden activiteiten gold ook reeds op grond van de voormalige regels in het Barro voor nieuwe bebouwing binnen het kustfundament. Eenzelfde uitzondering geldt voor het herbouwen of verbouwen van bestaande bouwwerken met een eenmalige uitbreiding van het grondoppervlak met ten hoogste tien procent, voor buis- en leidingenstelsels en bouwwerken ten behoeve van het transport van olie, gas of elektriciteit en voor bouwwerken ten behoeve van waterbeheer en natuurbeheer. Deze bouwwerken en voorzieningen kunnen redelijkerwijs niet buiten het kustfundament tot stand worden gebracht. Hier is sprake van de voortzetting van het reeds geldende beleid.
Een belangrijk deel van het kustfundament bestaat uit primaire waterkeringen in de vorm van dammen, dijken en duinen langs de kust. De ligging van de primaire waterkeringen en de daarbij behorende beschermingszone is door de waterbeheerder vastgelegd in de legger. Op grond van artikel 2.3.3 van het Barro wordt de ligging van de primaire waterkering en de beschermingszone door gemeenten vastgelegd in het bestemmingsplan. Waar sprake is van primaire waterkeringen, gronden die een dergelijke functie hebben, of gronden die zijn aangemerkt als beschermingszone bij een primaire waterkering, gelden op grond van artikel 2.3.5a beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen. Ruimtelijke ontwikkelingen die een belemmering kunnen vormen voor de waterveiligheid zijn niet toegestaan. Deze voorwaarde geldt bovenop de hierboven geformuleerde voorwaarden die samenhangen met de mate van dynamiek van het kustbeheer. Dat wil zeggen dat naast de voorwaarden uit artikel 2.3.5 bestemmingplannen ter plaatste geen nieuwe activiteiten ten opzichte van de daaraan voorafgaande bestemmingsplannen mogen toestaan die:
1. de primaire waterkering kunnen aantasten, waaronder de aantasting van het volume zand in de kering en in de beschermingszone bij de kering, omdat de aanwezigheid van voldoende zand voor een groot deel de sterkte van de zandige primaire waterkering (het duin) bepaalt;
2. het onderhoud van de primaire waterkering kunnen belemmeren, en
3. de mogelijkheid belemmeren om de primaire waterkering in de toekomst te versterken.
Als aan de gestelde voorwaarden wordt voldaan, zijn allerlei ruimtelijke ontwikkelingen op de primaire waterkering of in de daarbij behorende beschermingszone, zowel aan de zeezijde als aan de landzijde, in beginsel mogelijk. Te denken valt aan bouwwerken op palen die de verstuiving van zand niet belemmeren, maar de mogelijkheden zijn daar zeker niet toe beperkt. Dergelijke ontwikkelingen vragen om situationeel maatwerk en het betreft dus een afweging die de gemeente maakt bij het vaststellen van een bestemmingsplan. Een voorbeeld ter verduidelijking: een bouwwerk kan in de zandige beschermingszone aan de zeezijde van de primaire waterkering worden gerealiseerd, zolang de waterveiligheid niet in gevaar komt. Daartoe kan in de planregels van het bestemmingsplan worden vereist dat:
• geen verankering van het bouwwerk in de waterkering plaatsvindt, want het natuurlijk transport van zand kan hierdoor belemmerd worden, waardoor de waterkering verzwakt en de stabiliteit uiteindelijk in het geding komt;
• het bouwwerk dat jaarrond moet blijven staan op palen staat en demontabel is, zodat het afslagproces bij zware storm niet negatief wordt beïnvloed en het bouwwerk uiteen zal vallen en daardoor minder schade zal toebrengen aan de waterkering.
Bij het opstellen van het bestemmingsplan en het beoordelen of wordt voldaan aan de genoemde voorwaarden kan de waterbeheerder, als specialist op het gebied van waterveiligheid, indirect een adviserende rol vervullen via de verplichtingen in het Besluit ruimtelijke ordening. Zo is er de plicht om overleg te plegen met de betrokken waterschappen (artikel 3.1.1, eerste lid) en de plicht om in de toelichting bij het bestemmingsplan de uitkomsten van dat overleg en de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding op te nemen (artikel 3.1.6, eerste lid, onderdeel c respectievelijk b).
Voordat concrete initiatieven op een bepaalde locatie kunnen worden ontplooid, is in veel gevallen een watervergunning vereist. De watervergunning borgt daarmee de waterveiligheid in concrete gevallen. Dit is vooral van belang als een bestemmingsplan teveel ruimte blijkt te bieden in het kader van de waterveiligheid. Het tweesporenbeleid zorgt ervoor dat de waterveiligheid optimaal wordt geborgd. Eerst zorgen gemeenten ervoor dat activiteiten in het kustfundament waarvan op voorhand duidelijk is dat ze de waterveiligheid in gevaar brengen niet worden toegelaten in bestemmingsplannen. Daarna zorgt de verlening van de watervergunning ervoor dat activiteiten die wel zijn toegelaten op grond van het bestemmingsplan worden getoetst aan de voorwaarden die de waterbeheerder stelt.
Een watervergunning is vereist voor het gebruikmaken van een waterstaatswerk of een daartoe behorende beschermingszone door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder werkzaamheden te verrichten, werken te maken of te behouden, dan wel vaste substanties of voorwerpen te storten, te plaatsen of neer te leggen, of deze te laten staan of liggen. Het waterstaatswerk is ofwel de Noordzee en de oevers (het strand), waarvoor de Minister van Infrastructuur en Milieu (Rijkswaterstaat) bevoegd gezag is, ofwel de primaire waterkering waarvoor een waterschap bevoegd gezag is, voor zover de primaire waterkering in beheer is bij een waterschap. Voor de primaire waterkeringen in beheer bij het Rijk in het kustfundament (zoals de Brouwersdam en de Oosterscheldekering) vervult Rijkswaterstaat de rol van bevoegd gezag als vergunningverlener namens de Minister van Infrastructuur en Milieu.
Voor de beoordeling van de aanvraag van een watervergunning in het kustfundament maakt Rijkswaterstaat gebruik van het Uitvoeringskader Vergunningverlening Kust. Dat uitvoeringskader is aangepast aan de nieuwe Beleidslijn kust. Op die manier wordt via twee sporen uitvoering gegeven aan de nieuwe Beleidslijn kust en zijn de (regels voor) bestemmingsplannen en de praktijk van vergunningverlening zo veel mogelijk op elkaar afgestemd.
Waterschappen behouden hun eigen taken en bevoegdheden op het gebied van waterveiligheid en hebben ten aanzien daarvan beleidsvrijheid. Waterschappen beheren voor een groot deel de primaire waterkering in de zandige kust. Het Rijk heeft de waterschappen verzocht om ter bevordering van de consistentie van het beleid bij de verdere ontwikkeling van hun eigen beleid de nieuwe Beleidslijn kust en het Uitvoeringskader Vergunningverlening Kust als bouwstenen te gebruiken. Waterschappen kunnen echter ook locatiespecifieke voorwaarden, zoals voortvloeiend uit de keur, stellen aan de vergunningverlening.
Titel 2.4 van het Barro bevat regels over activiteiten in het rivierbed van de grote rivieren. In het rivierbed gelden beperkingen voor nieuwe ontwikkelingen om ervoor te zorgen dat de afvoercapaciteit en het waterbergend vermogen van de rivieren niet worden aangetast. Dit besluit bevat enkele wijzigingen van de ligging van het rivierbed en het stroomvoerend deel daarvan en van de ligging van gebiedsreserveringen. Deze wijzigingen houden verband met uitgevoerde maatregelen uit de PKB Ruimte voor de Rivier7 en met gewijzigde inzichten bij het maken van gebiedsreserveringen voor de lange termijn voor maatregelen in het kader van rivierverruiming. Daarnaast zijn enkele wijzigingen van technische aard doorgevoerd.
De PKB Ruimte voor de Rivier bevat ruim dertig maatregelen die de bescherming tegen overstromingen uiterlijk eind 2015 op het wettelijk vereiste niveau moeten hebben gebracht en de ruimtelijke kwaliteit van het rivierengebied moeten hebben verbeterd. De uitvoering van de maatregelen in het kader van de PKB Ruimte voor de Rivier heeft in een aantal gevallen tot uitbreiding van (het stroomvoerend deel van) het rivierbed van de grote rivieren geleid. Dit is met name het geval bij dijkterugleggingen, ontpolderingen en de aanleg van hoogwatergeulen. De feitelijke wijzigingen van het stroomvoerend deel van het rivierbed zijn doorgevoerd op de kaarten in bijlage 3 en de bijbehorende elektronische weergave daarvan op www.ruimtelijkeplannen.nl. De wijzigingen vloeien voort uit de volgende maatregelen:
• Ontpoldering Overdiepse Polder (meestromend);
• Ontpoldering Noordwaard (meestromend);
• Dijkteruglegging Lent;
• Dijkverlegging Buitenpolder Het Munnikenland;
• Dijkverlegging Hondsbroeksche Pleij;
• Dijkverlegging Westenholte;
• Dijkverlegging Cortenoever;
• Dijkverlegging Voorsterklei;
• Hoogwatergeul Veessen-Wapenveld.
De maatregel Hoogwatergeul Veessen-Wapenveld is naar verwachting eind 2016 gerealiseerd. De wijziging van de ligging van het rivierbed die verband houdt met die maatregel wordt in bijlage 3 bij het Barro doorgevoerd op het moment dat de maatregel voltooid is (artikel I, onderdeel R).
De artikelen 2.4.6 en 2.4.7 van het Barro regelen dat in een reserveringsgebied voor toekomstige rivierverruiming geen nieuwe grootschalige of kapitaalintensieve ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, die toekomstige rivierverruimende maatregelen kunnen belemmeren. In het kader van het deltaprogramma is onderzoek verricht naar deze gebiedsreserveringen. In de Tussentijdse wijziging van het Nationaal Waterplan 2009–20158 is aangekondigd dat de gebiedsreserveringen worden aangepast op basis van de nieuwste inzichten die uit dit onderzoek naar voren zijn gekomen. Uit deze nieuwste inzichten blijkt dat vier gebiedsreserveringen kunnen vervallen:
1. De gebiedsreservering bij Zutphen (Hoogwatergeul Zutphen);
2. De gebiedsreservering bij Noorddiep (Dijkteruglegging Noorddiep);
3. De gebiedsreservering bij Heesselt (Dijkteruglegging Heesselt);
4. De gebiedsreservering Reevediep.
Ad 1: Gebiedsreservering bij Zutphen
Uit het onderzoek in het kader van het deltaprogramma is naar voren gekomen dat er een pakket aan alternatieve buitendijkse rivierverruimende maatregelen voorhanden is waarmee aan de lange termijn waterveiligheidsopgave kan worden voldaan. Dit pakket bestaat uit de teruglegging landhoofd Cortenoeverse Brug, Tichelbeekse Waard en de teruglegging van de kade Stadszijde Zutphen. Over dit pakket bestaat bestuurlijke overeenstemming tussen het Rijk en de betrokken decentrale overheden. De gebiedsreservering bij Zutphen is daarom vervallen.
Ad 2: Gebiedsreservering bij Noorddiep
Uit het onderzoek in het kader van het deltaprogramma is naar voren gekomen dat de maatregel Dijkverlegging Noorddiep een niet kostenefficiënte maatregel is. Er zijn ook voldoende alternatieve maatregelen in de benedenloop van de IJssel voorhanden. Het gaat dan onder andere om zomerbedverlaging, uiterwaardvergravingen bij Zalkerbos en dijkversterking. Daarom is de gebiedsreservering bij Noorddiep vervallen.
Ad 3: Gebiedsreserveringen bij Heesselt en voor de Hoogwatergeul Varik-Heesselt
De gebiedsreservering voor de maatregel Dijkteruglegging Heesselt is komen te vervallen, omdat er een alternatieve maatregel voor in de plaats komt: de maatregel Hoogwatergeul Varik-Heesselt. Omdat de lange termijn taakstelling langs de Waal niet in zijn geheel met buitendijkse maatregelen gerealiseerd kan worden, blijft een maatregel in die regio noodzakelijk. Dit was in de PKB Ruimte voor de Rivier reeds gesignaleerd en is in onderzoeken in het kader van het deltaprogramma bevestigd. Het aanleggen van een hoogwatergeul bij Varik-Heesselt levert een aanzienlijke waterstanddaling op, waarmee de lange termijn opgave gerealiseerd kan worden. Over dit pakket bestaat bestuurlijke overeenstemming tussen de betrokken overheden. De gebiedsreservering bij Heesselt is daarom vervallen. Voor de genoemde Hoogwatergeul Varik-Heesselt is een nieuwe gebiedsreservering in het Barro opgenomen.
Ad 4: De hoogwatergeul Reevediep (eerste fase) is een maatregel in het kader van het programma Ruimte voor de Rivier. Publiekrechtelijke besluiten voor de aanleg van deze hoogwatergeul zijn onherroepelijk. Voor de maatregelen die in het kader van Reevediep tweede fase worden voorbereid, is de gebiedsreservering niet nodig. De gebiedsreservering is daarom vervallen.
In de afgelopen jaren zijn wijzigingen doorgevoerd in de kaarten in bijlage IV bij het Waterbesluit, de bijlagen bij de Waterregeling en de bijlagen bij de Beleidsregels grote rivieren (Bgr). Deze wijzigingen zijn bij de onderhavige wijziging ook verwerkt in de kaarten in bijlage 3 bij het Barro en de bijbehorende elektronische weergave daarvan op www.ruimtelijkeplannen.nl.
Eén van de wijzigingen die is doorgevoerd, heeft betrekking op een gebied gelegen ten noorden van Kampen. De achtergrond van deze wijziging is dat bij de wijziging van de bijlagen bij de Bgr dit gebied onder de werkingssfeer van de Bgr is gebracht (Stcrt 2015, nr. 15058). Het betreft de polders langs de oostoever van de IJssel ten noorden van Kampen en de polders langs de zuidoever van het Zwarte Meer, de zogenaamde buitenpolders van de Kampereilanden (tussen het Zwarte Meer en de oude Zuiderzeedijken). Op grond van artikel 2.4.2 van het Barro zijn de artikelen 2.4.1 tot en met 2.4.5 van het Barro niet van toepassing op dit gebied, omdat de vergunningplicht voor het gebruik van rijkswaterstaatswerken op dit gebied niet van toepassing is. Dit gebied is namelijk op grond van artikel 6.16, tweede lid, van het Waterbesluit en artikel 6.7 van de Waterregeling aangewezen als een gebied waarop paragraaf 6 van hoofdstuk 6 van het Waterbesluit niet van toepassing is. Echter, aangezien het gebied behoort tot het rivierbed, dient het op basis van artikel 6.16, eerste lid, van het Waterbesluit in bijlage IV bij het Waterbesluit aangewezen te worden. Die aanwijzing volgt alsnog in een ander besluit.
Titel 2.8 van het Barro wijst vestigingsplaatsen voor grootschalige elektriciteitsopwekking aan. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een dergelijke vestigingsplaats dient grootschalige elektriciteitsopwekking ter plaatse toe te staan. Met dit besluit is de vestigingsplaats aan de Galileïstraat te Rotterdam komen te vervallen. Daarmee kan de ruimte op die locatie worden benut voor andere functies. In het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening (SEV III)9 was de locatie voor grootschalige stroomproductie gereserveerd. Op de locatie was tot voor kort een centrale van 210 MW gevestigd. Vanwege de milieueisen die aan de installaties aan de Galileïstraat gesteld worden, heeft de exploitant besloten de elektriciteitsproductie op die locatie niet voort te zetten. De installaties worden ontmanteld, waarna het terrein in eigendom wordt overgedragen aan het Havenbedrijf Rotterdam. De gemeente Rotterdam en het Havenbedrijf Rotterdam hebben aangegeven de locatie te willen gebruiken voor woningbouw en (lichte) bedrijvigheid en zij hebben daartoe de Minister van Economische Zaken verzocht de aanwijzing als vestigingsplaats voor grootschalige elektriciteitsopwekking ter plaatse te laten vervallen. Aangezien er binnen het Rotterdamse havengebied nog voldoende andere locaties zijn om grootschalig elektriciteit op te wekken – en die alternatieve locaties ook reeds beschikbaar en planologisch gereserveerd zijn – heeft de Minister van Economische Zaken ingestemd met het vervallen van de vestigingsplaats aan de Galileïstraat. De Minister van Infrastructuur en Milieu is daarmee eveneens akkoord gegaan. In het licht van deze wijziging is op grond van artikel 4.3a van de Wro in samenhang met artikel 3.2 van het Barro voor de locatie aan de Galileïstraat te Rotterdam reeds een ontheffing verleend van het bepaalde in het artikel 2.8.3 van het Barro.
Titel 2.10 van het Barro bevat regels over de voormalige ecologische hoofdstructuur, thans het natuurnetwerk Nederland. De wijzigingen in die titel zien op de overgang van de ecologische hoofdstructuur naar het natuurnetwerk Nederland. Van de gelegenheid is gebruikgemaakt om tevens enkele beperkte technische wijzigingen aan te brengen in de regels over het huidige natuurnetwerk Nederland die in het Barro zijn opgenomen.
In de eerste plaats zijn de regels in lijn gebracht met het Natuurpact dat de Staatssecretaris van Economische Zaken met de provincies heeft gesloten.10 Daarin zijn de ambities met betrekking tot de ontwikkeling en het beheer van natuur in Nederland vastgelegd voor de periode tot en met 2027. Centraal onderdeel in deze ambitie is de realisatie en het beheer van het natuurnetwerk Nederland: een robuust netwerk van natuur, dat zich richt op meer kwaliteit en grotere natuurgebieden dan de ecologische hoofdstructuur en op het realiseren van natuurlijke verbindingen met omliggende gebieden. Met onderhavig besluit zijn de naam en de aanpak van het natuurnetwerk Nederland als opvolger van de ecologische hoofdstructuur verankerd.
De tweede wijziging die invulling geeft aan het Natuurpact is dat de datum waarop de voormalige ecologische hoofdstructuur begrensd moest zijn, is vervallen. In het Barro was bepaald dat provinciale staten uiterlijk op 30 juni 2013 een verordening moesten hebben vastgesteld waarin de gebieden worden aangewezen die de ecologische hoofdstructuur vormen. In het Natuurpact is afgesproken dat de provincies zich inspannen om de planologische begrenzing van het natuurnetwerk Nederland op 31 december 2013 afgerond te hebben. Deze planologische begrenzing is inmiddels daadwerkelijk afgerond.11
Ten derde maakt de wijziging duidelijk dat het in artikel 2.10.4 opgenomen beschermingsregime alleen van toepassing is op het natuurnetwerk Nederland. In de praktijk rezen vragen of het beschermingsregime ook ziet op gebieden die in het verleden waren aangewezen als onderdeel van de ecologische hoofdstructuur, maar door de herijking hiervan buiten het natuurnetwerk Nederland vielen. Nu de term ‘ecologische hoofdstructuur’ en de uiterste datum waarop de ecologische hoofdstructuur begrensd moest zijn, zijn vervallen, kan daarover geen onduidelijkheid meer bestaan.
In titel 2.12 van het Barro zijn regels opgenomen ten aanzien van ruimtelijke ontwikkelingen in buitendijkse delen van het IJsselmeergebied. Deze regels zijn in het Barro opgenomen met het oog op de bescherming van de natuur en het waterbergend vermogen van het IJsselmeergebied. Dit gebied heeft een functie als zoetwaterbuffer en natuurgebied en is van groot belang voor de afvoer van overtollig water via het IJsselmeer naar de Waddenzee. Hieraan lag het rijksbeleid voor het IJsselmeergebied ten grondslag, zoals onder meer vastgelegd in het Nationaal Waterplan 2009–2015. Hierin is vastgelegd dat slechts in beperkte mate buitendijkse bebouwing mogelijk is, zonder dat het verlies aan waterbergend vermogen hoeft te worden gecompenseerd.
Op grond van de regels in titel 2.12 van het Barro mag een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen het IJsselmeergebied daarom in beginsel geen nieuwe buitendijkse bebouwing mogelijk maken. Ook landaanwinning (bijvoorbeeld door inpoldering of zandopspuiting) is in beginsel niet toegestaan, omdat ook dit het waterbergend vermogen vermindert. In uitzondering hierop is voor gemeenten in het gebied in algemene zin bepaald dat maximaal 5 hectare benut mag worden voor buitendijkse bebouwing, onder de voorwaarde dat deze bebouwing aansluit op de bestaande bebouwing. Voor een aantal met name genoemde gemeenten gelden afwijkende regels. Daarnaast geldt in algemene zin dat het verbod om in bestemmingsplannen nieuwe bebouwing of landaanwinning mogelijk te maken niet van toepassing is op ontwikkelingen gericht op overstroombare natuur en projecten van nationaal belang met betrekking tot windenergie.
Dit besluit voegt aan deze uitzondering een tweetal ontwikkelingen toe (artikel I, onderdeel L). Het uitgangspunt van titel 2.12 dat slechts beperkte ontwikkeling wordt toegestaan in het IJsselmeergebied, blijft daarbij ongewijzigd.
De eerste wijziging heeft betrekking op de ontwikkelingen gericht op overstroombare natuur. De reeds bestaande uitzondering voor overstroombare natuur leverde de vraag op of deze uitzondering ook geldt voor beschermende constructies of waterstaatkundige elementen ten behoeve van overstroombare natuur (zoals strekdammen of luwtedammen die de kracht van de golfslag opvangen of verminderen). Zonder dergelijke beschermende constructies bestaat het gevaar dat de overstroombare natuur wegspoelt. Om aan deze onduidelijkheid een eind te maken is nu expliciet bepaald dat het eerste lid van artikel 2.12.2 evenmin van toepassing is op deze beschermende constructies.
De tweede wijziging betreft het toestaan in buitendijkse gebieden (dat wil zeggen in het hoofdwatersysteem) van maatregelen in het kader van dijk- of kustversterking, om te voldoen aan de eisen voor waterveiligheid op grond van de Waterwet. Om aan de herijkte doelstellingen voor waterveiligheid te voldoen – zoals beschreven in het Deltaprogramma 2015 en vastgelegd in de Tussentijdse wijziging van het Nationaal Waterplan 2009–2015 – spelen nu en in de toekomst in het IJsselmeergebied meerdere dijk- of kustversterkingsprojecten, met mogelijk buitendijks ruimtebeslag. Het kan hierbij gaan om klassieke vormen van dijk- of kustversterking, maar in toenemende mate wordt hierbij ook gekozen voor oplossingen waarbij waterbouwkundige ingrepen samengaan met nieuwe kansen voor de natuur (‘building-with-nature’). Dit biedt ook mogelijkheden om in het IJsselmeergebied vanuit waterveiligheidsopgaven aan te sluiten bij de natuurdoelstellingen uit de SVIR en waar mogelijk tevens synergie te generen met maatregelen in het kader van Natura 2000 en de Kaderrichtlijn Water. Deze projecten kunnen een relatief groter ruimtebeslag vergen, waarbij het in bepaalde gevallen ook kan gaan om niet-overstroombare natuur. Gelet op de belangen die met dergelijke maatregelen zijn gediend, waaronder het belang van de waterveiligheid, is het niet gewenst dat het Barro die maatregelen belemmert. Op dit punt wordt verder verwezen naar de artikelsgewijze toelichting op artikel I, onderdeel L.
De regels uit het Barro zijn gericht op en worden uitgevoerd door gemeenten en provincies. Zij dienen bij ruimtelijke besluiten de regels van het Barro in acht te nemen.
Voor de handhaving van dit besluit staan de bevoegdheden op grond van de Wro en de Wet revitalisering generiek toezicht (hierna: Wrgt) ter beschikking. Indien de gemeente een bestemmingsplan voorbereidt dat op onderdelen in strijd is met de bepalingen in dit besluit kan de Minister van Infrastructuur en Milieu hierop reageren door middel van het indienen van een zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan. Indien de zienswijze van de minister niet of niet volledig in het definitieve bestemmingsplan wordt overgenomen, kan de minister de gemeenteraad conform artikel 3.8, zesde lid, van de Wro een reactieve aanwijzing geven. De minister kan daarnaast tegen het bestemmingsplan of een ander ruimtelijk besluit dat is genomen in strijd met dit besluit in beroep gaan. Het interbestuurlijke toezicht op gemeenten valt overeenkomstig het stelsel van de Wrgt in beginsel onder de verantwoordelijkheid van de provincies.
Dit besluit heeft als zodanig geen gevolgen ten aanzien van administratieve lasten voor burgers, bedrijven of instellingen. De regels van het Barro zijn gericht tot decentrale overheden die ruimtelijke besluiten nemen.
Van bestuurlijke lasten voor decentrale overheden is evenmin sprake. Provincies en gemeenten dienen bij het opstellen van ruimtelijke besluiten die een wijziging inhouden ten opzichte van de geldende ruimtelijke besluiten de regels van het Barro in acht te nemen. Daarmee zijn de gevolgen voor deze decentrale overheden er niet direct, maar pas op het moment dat daadwerkelijke ruimtelijke besluiten worden gewijzigd. Zelfs dan brengen de wijzigingen niet direct lasten met zich mee, maar zorgen er enkel voor dat bij het vaststellen van ruimtelijke besluiten rekening moet worden gehouden met andere regels dan die voor de inwerkingtreding van dit besluit golden.
Bij de voorbereiding van dit besluit heeft afstemming plaatsgevonden met vertegenwoordigers van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, het Interprovinciaal Overleg en de Unie van Waterschappen. De wijzigingen van titel 2.8 (elektriciteitsvoorziening) en titel 2.10 (ecologische hoofdstructuur, thans natuurnetwerk Nederland) zijn voorbereid in samenwerking met het Ministerie van Economische Zaken. Met dat ministerie is ook overlegd gevoerd over de wijziging van de regels binnen het kustfundament, specifiek ten aanzien van de uitzonderingen in het derde lid van artikel 2.3.5 (voorheen het tweede lid van hetzelfde artikel). De wijziging in verband met het behoud van archeologische monumenten in het stroomvoerend deel van het rivierbed is voorbereid in samenwerking met het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
Conform de in artikel 4.3, vijfde lid, van de Wro voorgeschreven procedure is het ontwerp van dit besluit overgelegd aan de beide Kamers der Staten-Generaal (Kamerstukken I/II 2015/16, ..., nr. ...) en in de Staatscourant (Stcrt. 2016, nr. ...) en langs elektronische weg bekendgemaakt. Daarmee is eenieder de gelegenheid geboden om opmerkingen over het ontwerp ter kennis van de minister te brengen. Internetconsultatie heeft daarom niet afzonderlijk plaatsgevonden, in lijn met het kabinetsstandpunt inzake internetconsultatie (Kamerstukken II 2009/10, 29 279, nr. 114).
De wijzigingen die voortvloeien uit dit besluit hebben onmiddellijke werking vanaf de inwerkingtreding van dit besluit. Er zijn geen overgangsbepalingen nodig, aangezien alle wijzigingen pas na de datum van inwerkingtreding effect hoeven te sorteren. De nieuwe regels gelden enkel voor ruimtelijke besluiten die worden vastgesteld na de inwerkingtredingsdatum van (onderdelen van) dit besluit en die een wijziging inhouden ten opzichte van het voorgaande bestemmingsplan.
Deze wijziging heeft ook een relatie met de Omgevingswet12 en de bijbehorende algemene maatregelen van bestuur (hierna: uitvoeringsregelgeving). De regels uit het Barro zullen als instructieregels voor omgevingsplannen terugkomen in de uitvoeringsregelgeving. Bij de formuleringen van de wijzigingen van titel 2.3 van het Barro over het kustfundament is de tekst reeds zo veel mogelijk afgestemd op de formulering zoals die in de uitvoeringsregelgeving zal worden gehanteerd. Ook voldoet de wijziging van de regels omtrent het kustfundament aan het uitgangspunt van de Omgevingswet dat meer bestuurlijke afwegingsruimte wordt geboden.
Aan iedere wijziging van het Barro waarbij informatie op kaarten wordt aangepast wordt conform de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten 2012 (STRI) een nieuw zogeheten planidentificatienummer toegekend. Dit nummer dient ter identificatie van het besluit op de website www.ruimtelijkeplannen.nl, waar de kaartinformatie behorende bij het besluit voor eenieder raadpleegbaar is. Het onderhavige besluit heeft het planidentificatienummer NL.IMRO.0000.IMam11Barro-3020. Daarnaast is nog een tweede planidentificatienummer (NL.IMRO.0000.IMam11Barro-3021) toegevoegd. Dit houdt verband met het feit dat op een later, bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip de overzichtskaart en één van de detailkaarten in bijlage 3 zullen worden vervangen door nieuwe kaarten. Deze kaarten zullen op dat moment ook op www.ruimtelijkeplannen.nl beschikbaar worden gesteld met een eigen planidentificatienummer. Op deze manier blijft op www.ruimtelijkeplannen.nl te achterhalen welke regels op welk moment van toepassing waren.
Bij dit onderdeel zijn enkele begripsbepalingen gewijzigd in titel 2.3 van het Barro, met regels voor activiteiten binnen het kustfundament.
Allereerst is in de begripsomschrijving van kustfundament de verwijzing naar één kaart vervangen door een verwijzing naar de gehele bijlage, bestaande uit een samenstel van één overzichtskaart en negen detailkaarten (zie de laatste alinea van de toelichting op de onderdelen C en P).
Daarnaast is de begripsomschrijving van stedelijk gebied geschrapt. Aangezien in titel 2.3 niet langer een onderscheid wordt gemaakt tussen gronden binnen en buiten stedelijk gebied, is die begripsomschrijving niet meer nodig. Ook de begripsomschrijving van nieuwe bebouwing is vervallen, omdat dit begrip niet meer wordt gebruikt. In plaats daarvan wordt gesproken over ‘nieuwe activiteiten’. Daarvoor is geen nieuwe begripsomschrijving nodig; het gaat om alle activiteiten die ruimte in beslag nemen en waar ruimtelijke besluiten in moeten voorzien alvorens ze zijn toegestaan.
Bovendien zijn in de begripsbepalingen nog enkele wijzigingen van redactionele aard doorgevoerd.
Onderdeel C vervangt de artikelen 2.3.4 en 2.3.5 door twee nieuwe artikelen met daarin de algemene voorwaarden vanuit waterveiligheid voor bestemmingsplannen in het kustfundament. De bijzondere voorwaarden die daar bovenop gelden voor gronden waarop een primaire waterkering of een daarbij behorende beschermingszone ligt, zijn daarbij verplaatst naar een nieuw artikel 2.3.5a (zie artikel I, onderdeel D). Dit doet recht aan de gelaagde structuur van titel 2.3, waarin onderscheid wordt gemaakt tussen regels voor het gehele kustfundament, gronden in gebieden waar het kustbeheer is gericht op weinig of veel dynamiek en gronden waarop een primaire waterkering of een daarbij behorende beschermingszone ligt. Algemeen is binnen het kustfundament een onderscheid gemaakt tussen gebieden waar het kustbeheer is gericht op weinig dynamiek en gebieden waar het kustbeheer is gericht op veel dynamiek. Dit onderscheid is in het algemeen deel van deze toelichting reeds toegelicht.
Artikel 2.3.4, eerste lid, (nieuw) wijst de gronden aan die behoren tot gebieden binnen het kustfundament waar het kustbeheer is gericht op weinig of veel dynamiek. De betreffende gronden zijn aangeduid op de overzichtskaart en deelkaarten in bijlage 2 bij het Barro. Tot de gronden binnen dit gebied behoren de gronden aan zeezijde en aan landzijde loodrecht op de gekleurde lijn. Aan zeezijde wordt dit gebied begrensd door de buitengrens van het gemeentelijk ingedeeld gebied. Aan landzijde wordt het gebied begrensd door de buitenste begrenzing van de beschermingszone aan de landzijde van de primaire waterkering. Dezelfde kaarten zijn op grond van artikel 2.3.4, tweede lid, in elektronische vorm gepubliceerd op www.ruimtelijkeplannen.nl, waar de kaarten in meer detail kunnen worden geraadpleegd door daarop in te zoomen.
Schematisch kan dit als volgt worden weergegeven:
Het eerste lid van artikel 2.3.5 (nieuw) beschrijft de voorwaarden die gelden voor bestemmingsplannen die betrekking hebben op gronden die behoren tot een gebied waar het kustbeheer is gericht op weinig dynamiek. In beginsel kan een bestemmingsplan voor gebieden waar het kustbeheer is gericht op weinig dynamiek nieuwe activiteiten toelaten, mits daarbij rekening wordt gehouden met het voorkomen van belemmeringen voor a) de landwaartse verstuiving van zand richting de primaire waterkering en b) de handhaving van de kustlijn. Onderdeel a is opgenomen om te borgen dat er voldoende zand van het strand richting de primaire waterkering stuift. De verstuiving van zand richting de duinen is in het gehele kustfundament van belang voor zowel de waterveiligheid als het bewerkstelligen van de gewenste mate van dynamiek in de kustzone. Onderdeel b is opgenomen om te borgen dat enerzijds de operationele uitvoering van zandsuppleties mogelijk blijft en dat anderzijds de kustlijnhandhaving niet wordt gefrustreerd doordat zand langs en voor de kust en op het strand wordt verwijderd of verplaatst.
Het tweede lid van artikel 2.3.5 beschrijft de voorwaarden die gelden voor bestemmingsplannen die betrekking hebben op gronden die behoren tot een gebied waar het kustbeheer is gericht op veel dynamiek. Binnen die gebieden zijn in beginsel geen nieuwe activiteiten toelaatbaar. Een uitzondering daarop is gemaakt voor activiteiten waarmee een groot maatschappelijk belang is gediend. Het ‘groot maatschappelijk’ belang moet worden onderscheiden van het begrip ‘nationaal belang’ dat eerder in deze toelichting en in het Barro wordt gebruikt. Ontwikkelingen van nationaal belang door het Rijk waren en zijn nog steeds mogelijk via een rijksinpassingsplan, omdat de regels van het Barro daarop niet van toepassing zijn. Het groot maatschappelijk belang moet breder worden gezien; er kunnen ook lokale belangen onder vallen. Of sprake is van groot maatschappelijk belang wordt beoordeeld door het bestuursorgaan dat het ruimtelijke besluit neemt. De onderdelen a tot en met c geven de voorwaarden die in acht moeten worden genomen bij het toelaten van een activiteit van groot maatschappelijk belang. In de eerste plaats geldt dat de activiteit niet op een andere locatie moet kunnen plaatsvinden. In de tweede plaats mogen er geen significante belemmeringen zijn voor de instandhouding van het zandvolume in het kustfundament en voor het natuurlijk transport van zand langs en dwars op de kust. De toevoeging ‘significante’ drukt daarbij uit dat niet iedere fysieke belemmering, hoe klein ook, leidt tot het niet kunnen toelaten van nieuwe activiteiten in gebieden met veel dynamiek. Voor de instandhouding van het zandvolume in het kustfundament komt de significantie erop neer dat het zandvolume minimaal gelijk moet blijven. In de derde plaats moet bij het toelaten van een activiteit van groot maatschappelijk belang ook worden voldaan aan de voorwaarden uit het eerste lid van artikel 2.3.5. Dat zijn de voorwaarden die ook gelden voor gebieden waar het kustbeheer is gericht op weinig dynamiek.
Het derde lid bevat een uitzondering voor het bouwen van bouwwerken van tijdelijke of kleinschalige aard en voor het herbouwen of verbouwen van bestaande bouwwerken. Dergelijke bouwwerken zijn mogelijk, ongeacht op welke mate van dynamiek het kustbeheer in een gebied is gericht. Deze uitzondering was – in iets andere bewoordingen – ook voorheen van toepassing. In de uitzondering voor de herbouw of verbouw van een bestaand bouwwerk met een eenmalige uitbreiding van het grondoppervlak met ten hoogste tien procent is ter verduidelijking de datum van inwerkingtreding van het Barro (30 december 2011) expliciet opgenomen. Daarmee wordt verduidelijkt ten opzichte van welke datum wordt berekend of sprake is van een uitbreiding van het grondoppervlak van een bestaand bouwwerk. De uitzondering in het oude onderdeel c is vereenvoudigd tot het aanleggen van buis- en leidingstelsels en het bouwen van bouwwerken ten behoeve van het transport van olie, gas of elektriciteit en het bouwen van bouwwerken ten behoeve van waterbeheer en natuurbeheer. Andere bouwwerken die onder de oude uitzondering vielen, zullen echter veelal mogelijk blijven. Enerzijds doordat het nieuwe regime daarvoor wegens de versoepeling van het beleid de ruimte biedt, anderzijds doordat in categorie 18 van artikel 2 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht bouwwerken worden genoemd die geen omgevingsvergunning voor het bouwen of voor het afwijken van een bestemmingsplan nodig hebben en die dus ongeacht het bestemmingsplan zijn toegestaan. Deze bouwwerken hoeven daarom niet in het Barro genoemd te worden.
Dit onderdeel voegt het oude artikel 2.3.4 van het Barro in als een nieuw artikel 2.3.5a, met enkele redactionele wijzigingen. Het artikel bevat de voorwaarden waaronder nieuwe activiteiten zijn toegestaan op gronden waarop een primaire waterkering ligt, die de functie van primaire waterkering hebben of die deel uitmaken van een beschermingszone. Binnen deze gronden mogen ten opzichte van het daaraan voorafgaande bestemmingsplan geen nieuwe activiteiten worden toegelaten die een belemmering kunnen vormen voor a) de instandhouding van de primaire waterkering, waaronder het duurzaam behoud van het zandvolume in geval van een zandige primaire waterkering, b) het onderhoud van de primaire waterkering, en c) de mogelijkheid de primaire waterkering in de toekomst te versterken. Het begrip onderhoud moet in dit verband breed begrepen worden en kan ook zaken omvatten die verband houden met het beheer en de inspectie van primaire waterkeringen, zoals omschreven in de nieuwe Beleidslijn kust. Omwille van de eenvoud van het artikel en de huidige redactie van artikel 2.3.4, ten opzichte waarvan geen inhoudelijke wijziging is beoogd, is ervoor gekozen alleen onderhoud te noemen en de uitsplitsing naar beheer en inspectie niet te maken. Ook de voorwaarden onder a en c komen inhoudelijk grotendeels overeen met de voorwaarden die voorheen golden voor primaire waterkeringen en de daarbij behorende beschermingszones. De voorwaarden gelden bovenop de voorwaarden uit artikel 2.3.5. Daar waar een bestemmingsplan betrekking heeft op gronden waar een primaire waterkering ligt, binnen een gebied waar het kustbeheer gericht is op weinig dynamiek, dient dus zowel aan de voorwaarden genoemd in artikel 2.3.5a als de voorwaarden in artikel 2.3.5, eerste lid, te worden voldaan. Hetzelfde geldt voor een gebied waar het kustbeheer gericht is op veel dynamiek, met daarbovenop de aanvullende voorwaarden van artikel 2.3.5, tweede lid.
Deze onderdelen bevatten enkele wijzigingen van wetstechnische aard.
Deze onderdelen houden verband met de wijziging van kaartbijlagen bij het Barro met betrekking tot de grote rivieren. In paragraaf 2.2 van het algemeen deel van de toelichting is reeds uitgebreid ingegaan op de achtergrond van de wijzigingen van de kaarten.
De kaart in bijlage 3 is vervangen door een samenstel van vier kaarten: één overzichtskaart en drie detailkaarten. Dit is gedaan om de omvang van (het stroomvoerend deel van) het rivierbed en de gebiedreserveringen inzichtelijker te maken. Daardoor is het nodig dat verwijzingen naar één kaart worden vervangen door verwijzingen naar de gehele bijlage, oftewel het samenstel van kaarten.
De onderdelen A, onder 2, en R treden in werking als de Ruimte voor de Riviermaatregel Hoogwatergeul Veessen-Wapenveld is voltooid. Op dat moment zal bijlage 3.1 worden gewijzigd en zal ook een nieuwe kaart worden weergegeven op www.ruimtelijkeplannen.nl, met daaraan gekoppeld een nieuw planidentificatienummer.
Nieuw in artikel 2.4.4 is de toevoeging van onderdeel n. Het betreft een wijziging van technische aard om artikel 2.4.4 in lijn te brengen met artikel 38a van de Monumentenwet 1988. Op grond van artikel 38a van de Monumentenwet 1988 wordt aan gemeenten opgedragen om met het oog op het behoud van het archeologisch erfgoed bij het opstellen van het bestemmingsplan rekening te houden met bekende of te verwachten archeologische waarden. In de praktijk wordt hieraan invulling gegeven door het toekennen van een (dubbel)bestemming ‘archeologische waarden’ en het opnemen van een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden in het bestemmingsplan (aanlegvergunningenstelsel), opdat een nadere afweging gemaakt kan worden indien sprake is van verstoring van de bodem. Ook in (de bodem van) het stroomvoerend deel van het rivierbed kan sprake zijn van archeologische waarden, bijvoorbeeld in de vorm van cultuurhistorisch waardevolle scheepswrakken. Voor de instandhouding daarvan is bescherming via planvoorschriften van het bestemmingsplan de in de Monumentenwet 1988 aangewezen weg. Met het toegevoegde artikelonderdeel wordt bereikt dat een wijziging van een bestemmingsplan in het stroomvoerend deel van het rivierbed ten behoeve van het behoud van archeologische monumenten mogelijk is.
Zoals beschreven in paragraaf 4.2 is de reservering van de Galileïstraat te Rotterdam voor grootschalige energieopwekking niet meer noodzakelijk en niet meer gewenst. Deze locatie is daarom geschrapt uit de lijst met gereserveerde locaties in artikel 2.8.2, eerste lid, van het Barro en uit de overzichtskaart van bijlage 5. Door het schrappen van artikel 2.8.2, eerste lid, onderdeel k, vervalt ook de bijbehorende kaart die is opgenomen in bijlage 5.11 bij het Barro, waarop de locatie en omvang van de reservering voor grootschalige elektriciteitsopwekking op een gedetailleerd niveau zijn weergeven.
De terminologie en de aanpak van de ecologische hoofdstructuur worden niet meer gebruikt. Daarvoor is het natuurnetwerk Nederland in de plaats gekomen. Aangezien nog wel dezelfde doelen worden nagestreefd is vervanging van de term ‘ecologische hoofdstructuur’ door ‘natuurnetwerk Nederland’ in titel 2.10 van het Barro voldoende.
Dit onderdeel regelt dat constructies die nodig zijn om overstroombare natuur te beschermen en projecten in het kader van dijk- of kustversterkingen kunnen worden toegelaten op gronden die deel uitmaken van het IJsselmeergebied. In het derde lid van artikel 2.12.2 was reeds bepaald dat ontwikkelingen gericht op overstroombare natuur – in afwijking van het verbod in het eerste lid van dat artikel – wel zijn toegestaan, omdat deze geen beperking van het waterbergend vermogen in het IJsselmeergebied inhouden.
De toevoeging van beschermende constructies voor overstroombare natuur aan artikel 2.12.2, derde lid, is gedaan om aan de onduidelijkheid over de toelaatbaarheid daarvan een einde te maken. Die constructies leveren geen significante beperking voor het waterbergend vermogen op en zijn daarom mogelijk.
De toevoeging van projecten in het kader van dijk- of kustversterking aan artikel 2.12.2, derde lid, houdt verband met het belang van de waterveiligheid. De uitzondering voor dijk- of kustversterkingsprojecten geldt alleen voor het buitendijkse ruimtebeslag dat nodig is voor de dijk- of kustversterking of voor de building-with-nature alternatieven voor dijk- of kustversterking. Dit betekent dat nieuwe bebouwing, zoals recreatiewoningen of horecafaciliteiten, op of nabij de projecten in het kader van dijk- of kustversterking, alleen is toegestaan met inachtneming van het bepaalde in artikel 2.12.2, tweede lid, onder f, van het Barro.
Of door de uitvoering van de projecten de waterveiligheid in verband met het waterbergend vermogen verzekerd is en blijft, wordt in het kader van de Waterwet beoordeeld en gewaarborgd door de waterbeheerder. De hydraulische randvoorwaarden in het gebied mogen namelijk niet significant wijzigen.
Nu de planologische begrenzing van het natuurnetwerk Nederland door provinciale staten is afgerond, is de in artikel 3.5, tweede lid, van het Barro vermelde einddatum achterhaald. Hetzelfde geldt voor de door de provincie Friesland vast te stellen verordening als bedoeld in artikel 2.3.6. Die vaststelling heeft al plaatsgevonden. Weliswaar wordt het regime van artikel 2.3.5 aangepast, maar er wordt niet van de provincie Friesland geëist voor een bepaalde datum een nieuwe verordening vast te stellen. Derhalve zijn de eerste twee leden van artikel 3.5 geschrapt.
Aangezien in artikel 2.13.2, derde lid, verwezen werd naar het derde lid van artikel 3.5, is in het eerstgenoemde artikel de door de vernummering van de leden van artikel 3.5 noodzakelijke technische wijziging aangebracht.
Het onderhavige besluit treedt voor het grootste gedeelte in werking op 1 juli 2016. Het is noodzakelijk dat alle Ruimte voor de Riviermaatregelen die tot dat moment voltooid zijn in het Barro zijn opgenomen en dat voor toekomstige maatregelen de juiste gebiedsreserveringen zijn gedaan. Daarmee wordt bereikt dat de beperkingen die voortvloeien uit titel 2.4 van het Barro gelden voor de juiste gebieden. Anders zou de situatie kunnen ontstaan dat in een bestemmingsplan ten onrechte geen rekening wordt gehouden met de beperkingen, of andersom, dat er onnodig beperkingen gelden voor bestemmingsplannen.
Een uitzondering op de inwerkingtreding per 1 juli 2016 betreft de wijziging van het stroomvoerend deel van het rivierbed in het kader van de Ruimte voor de Riviermaatregel Hoogwatergeul Veessen-Wapenveld. Deze maatregel is naar verwachting aan het einde van 2016 gerealiseerd. De aan deze maatregel gerelateerde wijzigingen treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Op deze wijze kan de inwerkingtreding afgestemd worden op het operationeel worden van de maatregel.
De inwerkingtreding op 1 juli 2016 is in overeenstemming met de systematiek van de vaste verandermomenten, zoals vastgelegd in het vigerende kabinetsbeleid (Kamerstukken II 2009/10, 29 515, nr. 309) en in aanwijzing 174 van de Aanwijzingen voor de regelgeving. Voor wat betreft de invoeringstermijn wordt afgeweken van de systematiek van de vaste verandermomenten, in die zin dat er geen drie maanden zit tussen de publicatie van het onderhavige besluit en de inwerkingtreding. De reden hiervoor is dat het besluit wel zo snel mogelijk in werking treedt, met het oog op de nieuwe Beleidslijn kust en de wijziging van (het stroomvoerend deel van) het rivierbed.
De Minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus
Kompas voor de kust (Nationale Visie Kust), onderdeel van het Deltaprogramma Kust, september 2013, te raadplegen en te downloaden via www.nationalevisiekust.nl.
Het begrip is geïntroduceerd in de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening, Kamerstukken II 2001/02, 27 578, nr. 5).
De basiskustlijnzone omvat een deel het strand (boven de laagwaterlijn) tot aan de duinvoet en het bovenste gedeelte van de vooroever (onder de laagwaterlijn). De afstanden vanaf de laagwaterlijn tot de grenzen van de basiskustlijnzone zijn even groot en worden bepaald door de afstand tussen de laagwaterlijn en de duinvoet.
Zevende voortgangsrapportage Groot Project EHS en evaluatiekader Natuurpact, Kamerstukken II 2014/15, 33 576, nr. 214.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2016-561.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.