Op 30 oktober 2013 is de Regeling zorgvraagzwaarte cGGZ vastgesteld1. Met die regeling werd de verplichting opgelegd aan zorgaanbieders om het gegeven
zorgvraagzwaarte op de declaratie te vermelden indien de Nederlandse Zorgautoriteit,
verder te noemen de zorgautoriteit, daartoe een declaratieregeling zou vaststellen.
Er werden daarmee twee aan elkaar gekoppelde verplichtingen opgelegd aan zorgaanbieders,
enerzijds de verplichting het gegeven zorgvraagzwaarte aan te leveren aan zorgverzekeraars
en anderzijds de verplichting het gegeven zorgvraagzwaarte aan te leveren door middel
van de declaratie. Met die regeling werd ook een definitie van zorgvraagzwaarte en
een definitie van het rapport zorgvraagzwaarte waarin de zorgvraagzwaarte werd beschreven
opgenomen in de Regeling zorgverzekering (Rzv). Voor de goede orde zij gezegd dat
ook de onderhavige regeling betrekking heeft op die zorgvraagzwaarte, bedoeld in dat
rapport. De regeling beperkte het gebruik tot de uitvoering van formele en materiële
controle ten behoeve van de artikel 7.1, tweede lid, Rzv aangegeven doelen en ten
behoeve van de uitvoering van artikel 7.4a van de Rzv. Daarbij is vastgesteld en in
de toelichting bij de regeling opgenomen dat het enkele gegeven zorgvraagzwaarte onvoldoende
zeggingskracht heeft om in individuele gevallen bij individuele verzekerden de rechtmatigheid
van een ingediende declaratie te betwisten. In de toelichting bij die regeling is
ook vastgesteld dat het gegeven zorgvraagzwaarte bruikbaar kon zijn op geaggregeerd
niveau per zorgaanbieder/praktijk. Een concept van de Regeling zorgvraagzwaarte cGGZ
is ter toetsing voorgelegd aan het College bescherming persoonsgegevens (CBP). Het
CBP heeft op 4 september 2013 geadviseerd.
In de toelichting bij de Regeling zorgvraagzwaarte cGGZ is ingegaan op de keuze voor
de wijze waarop het gegeven zorgvraagzwaarte aan verzekeraars moest worden verstrekt
en waarom er, bij gebrek aan een andere wijze die minder belastend is voor de bescherming
van persoonsgegevens van patiënten en verzekerden, voor vermelding van de zorgvraagzwaarte
op de declaratie is gekozen.
Inmiddels is een verkenning gestart om verder te onderzoeken of het mogelijk is een
dergelijke alternatieve wijze van verstrekking van het gegeven zorgvraagzwaarte te
ontwikkelen en te operationaliseren, samen met GGZ Nederland, de Landelijke Vereniging
van Vrijgevestigde Psychologen en Psychotherapeuten (LVVP), de Nederlandse Vereniging
voor Psychiatrie (NVvP), het Nederlands Instituut voor Psychologen (NIP), het Landelijk
Platform GGZ, Zorgverzekeraars Nederland en de zorgautoriteit. Als een dergelijk alternatief
mogelijk blijkt te zijn en is ontwikkeld en geoperationaliseerd, kan dat alternatief
de verplichting om de zorgvraagzwaarte aan te leveren op de declaratie vervangen,
mits het aan de door betrokken partijen genoemde voorwaarden voldoet. Het initiatief
voor de verkenning van een alternatief ligt bij zorgaanbieders. De verkenning heeft
een tweetal alternatieven opgeleverd die mogelijk een concrete en werkbare verwerking
van het gegeven zorgvraagzwaarte kunnen realiseren die minder inbreuk maakt op de
persoonlijke levenssfeer van de verzekerde patiënt.
Die alternatieven dienen nader te worden uitgewerkt. Het is wenselijk de alternatieven
te laten betrekken bij de adviesaanvraag aan het CBP ter zake.
Met partijen is overeengekomen dat nadat het advies door het CBP over een alternatieve
wijze van levering is uitgebracht, dat advies gezamenlijk wordt verwerkt in een wijziging
van de Regeling zorgverzekering.
Ten behoeve van de verdere uitwerking en de mogelijke toepassing van de alternatieve
aanlevering op zorgvraagzwaartegegevens die behoren bij verleende zorg in 2014 is
bij de Regeling tijdelijke opschorting levering zorgvraagzwaarte cGGZ2 de levering van het gegeven zorgvraagzwaarte tijdelijk opgeschort tot en met 31 december
2014.
Er is meer tijd nodig voor een nadere uitwerking van bruikbare alternatieven voor
de aanlevering van het gegeven zorgvraagzwaarte.
Ook wordt nog aan het CBP verzocht een aanvulling op de gedane adviesaanvraag te betrekken,
welke aanvulling een actueler stand van zaken weergeeft van de wijze waarop de alternatieve
aanlevering plaats kan vinden.
Bovendien zal rekening gehouden moeten worden met een algemeen gangbare termijn van
negen maanden voor de operationalisering van een gekozen alternatieve wijze van aanlevering
van het gegeven zorgvraagzwaarte.
In het vertrouwen dat partijen een concreet en werkbaar alternatief zullen realiseren
en overwegende dat het wenselijk is de verplichting tot het vermelden van de zorgvraagzwaarteindicator
op de ggz-factuur op te schorten gedurende ten minste de adviesprocedure bij het CBP
(en gedurende de verwerking van het advies dat door dat college wordt uitgebracht
in een wijziging van de Regeling zorgverzekering) en overwegende dat het wenselijk
is gelegenheid te geven aan betrokken partijen de gekozen alternatieve wijze van aanlevering
van het gegeven zorgvraagzwaarte te operationaliseren, schort ik de bedoelde verplichting
het gegeven zorgvraagzwaarte te vermelden op de ggz-factuur op tot en met uiterlijk
31 december 2015.
Voor een nadere toelichting op de opschorting in het algemeen, de start van de verkenning,
de vastlegging van de brongegevens, de afhandeling van declaraties gedurende de opschortingtermijn,
het vervallen van wettelijke grondslagen de zorgvraagzwaartegegevens te verwerken
en de situatie na afloop van de opschortingtermijn verwijs ik naar de toelichting
bij de eerder genoemde Regeling tijdelijke opschorting levering zorgvraagzwaarte cGGZ.
In het vierde lid van artikel 7.2 van de Regeling zorgverzekering wordt het tweede
lid van dat artikel niet van toepassing verklaard op een declaratie die gedurende
de opschortingperiode bij een verzekeraar wordt ingediend. Daardoor is de zorgaanbieder
niet meer verplicht op grond van de declaratieregeling van de zorgautoriteit de zorgvraagzwaarteindicator
te vermelden op de declaratie en is de zorgaanbieder ook niet meer verplicht op grond
van artikel 7.3 van de Rzv de zorgvraagzwaarteindicator aan te leveren aan de zorgverzekeraar.
Dat geldt ook voor zorg die is geleverd voor de inwerkingtreding van deze regeling
maar nog niet is gedeclareerd.
In deze regeling wordt in het eerste lid van Artikel II de tijdelijkheid van de schorsing
vastgelegd doordat wordt bepaald dat het vierde lid van artikel 7.2 vervalt met ingang
van 1 januari 2016. Dat geeft partijen ruimschoots de tijd voor de totstandbrenging
van een concreet, werkbaar en operationeel alternatief, inclusief de verwerking van
het advies van het College bescherming persoonsgegevens.
Het tweede lid van Artikel II regelt dat na afloop van de opschorting de betreffende
zorgvraagzwaarteindicatoren alsnog moeten worden afgeleid en aangeleverd, hetzij via
de alternatieve aanleveringwijze (die komende weken/ maanden verder ontwikkeld moet
worden), of – als dit alternatief toch niet geoperationaliseerd kan worden – via een
nazending met een koppeling naar de declaratie die voor de desbetreffende zorg is
ingediend bij verzekeraars. Het tweede lid verplicht zorgaanbieders de zorgvraagzwaarteindicator
op daarbij aangegeven wijze te verstrekken na afloop van de opschortingperiode, mits
de Nederlandse Zorgautoriteit daartoe een regeling vaststelt op grond van de WMG.
Door dit in de regeling op te nemen worden zorgaanbieders niet verrast door de materiële
terugwerkende kracht en kunnen zij zich daarop prepareren.
Voor zover het gaat om aanlevering volgens de door gezamenlijke partijen ontwikkelde
wijze van de zorgvraagzwaarteindicator die betrekking heeft op zorg die na de opschortingperiode
wordt geleverd zal een wijziging van de Rzv plaats vinden.
Aan de regeling wordt terugwerkende kracht toegekend tot en met 1 januari 2015 om
aan te sluiten bij de eerdere tijdelijke opschorting van de levering van het gegeven
zorgvraagzwaarte die tot en met 31 december 2014 is verleend.