De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
Gelet op de artikelen 87 en 88 van de Zorgverzekeringswet;
Gezien het Bestuurlijk Akkoord toekomst GGZ 2013–2014 (Kamerstukken II, 2011/12, 25 424, nr. 183 en Bijlage);
Gezien het rapport van de Werkgroep Zorgvraagzwaarte (Bijlage bij Kamerstukken II
2013/14, 25 424, nr. 229);
Gezien het Onderhandelingsresultaat geestelijke gezondheidszorg 2014–2017 (Bijlage
bij Kamerstukken II 2012/13, 29 248, nr. 257);
Gezien de Regeling zorgvraagzwaarte cGGZ (Stcrt.2013, nr. 30961);
Overwegende dat de Nederlandse Zorgautoriteit de verplichting aan zorgaanbieders in
de curatieve geestelijke gezondheidszorg heeft opgelegd de brongegevens die noodzakelijk
zijn voor het onderbouwen en afleiden van de zorgvraagzwaarte van de desbetreffende
patiënt herleidbaar naar de desbetreffende patiënt vast te leggen in de administratie
van de betreffende zorgaanbieder;
Overwegende dat met ingang van 1 januari 2014 de verplichting aan zorgaanbieders in
de curatieve geestelijke gezondheidszorg is opgelegd het gegeven zorgvraagzwaarte
te verstrekken aan zorgverzekeraars;
Overwegende dat die verplichting is gekoppeld aan de verplichting de levering aan
de zorgverzekeraars te doen door middel van het vermelden van het gegeven zorgvraagzwaarte
op de declaratie;
Overwegende dat het enkele gegeven zorgvraagzwaarte onvoldoende grondslag biedt voor
het onrechtmatig verklaren van de declaratie;
Overwegende dat het wenselijk is te verkennen of een andere wijze van verwerking van
het gegeven zorgvraagzwaarte mogelijk is die minder inbreuk maakt op de persoonlijke
levenssfeer van de verzekerde patiënt;
Overwegende dat daartoe overleg is gevoerd met GGZ Nederland, de Nederlandse Vereniging
voor Vrijgevestigde Psychologen en Psychotherapeuten (NVVP), de Nederlandse Vereniging
voor Psychiatrie (NVvP), het Nederlands Instituut voor Psychologen (NIP), het Landelijk
Platform GGZ, Zorgverzekeraars Nederland en de Nederlandse Zorgautoriteit;
Overwegende dat genoemde partijen zijn gestart met bedoelde verkenning en zo snel
mogelijk een concrete en werkbare verwerking van het gegeven zorgvraagzwaarte willen
realiseren die minder inbreuk maakt op de persoonlijke levenssfeer van de verzekerde
patiënt;
Overwegende dat het wenselijk is dat – bij het welslagen van de verkenning en nadat
een gezamenlijk ontwikkelde, concrete en werkbare wijze is geoperationaliseerd – het
gegeven zorgvraagzwaarte dat betrekking heeft op alle zorg die in het jaar 2014 is
geleverd maar nog niet is gedeclareerd, wordt aangeleverd op de wijze van verwerking
van het gegeven zorgvraagzwaarte die minder inbreuk maakt op de persoonlijke levenssfeer
van de verzekerde patiënt;
Overwegende dat het daartoe noodzakelijk is in het algemeen de verplichting voor zorgaanbieders
op te schorten het gegeven zorgvraagzwaarte te leveren aan zorgverzekeraars;
Overwegende dat aan de opschorting uitvoering moet worden gegeven door de verplichting,
dat het gegeven zorgvraagzwaarte moet worden vermeld op de declaratie, gedurende de
opschortingperiode niet van toepassing te laten zijn voor alle zorg die in het jaar
2014 is geleverd maar nog niet is gedeclareerd;
Overwegende dat de brongegevens die noodzakelijk zijn voor het onderbouwen en afleiden
van de zorgvraagzwaarteindicator van de desbetreffende patiënt herleidbaar naar de
desbetreffende patiënt worden vastgelegd in de administratie van de betreffende zorgaanbieder
op zodanige wijze dat ook na het einde van de opschortingperiode de zorgvraagzwaarteindicator
alsnog kan worden afgeleid;
Overwegende dat bij bedoelde verkenning vragen zijn gerezen met betrekking tot de
bescherming van de persoonlijke levenssfeer van betrokken patiënten annex verzekerden;
Overwegende dat daartoe aan het College bescherming persoonsgegevens advies is gevraagd;
Overwegende dat het wenselijk is de bedoelde verplichting op te schorten gedurende
de adviesprocedure bij het College bescherming persoonsgegevens en de verwerking van
het advies dat door dat college wordt uitgebracht in een wijziging van de Regeling
zorgverzekering, doch uiterlijk tot en met 31 december 2014;
Besluit:
TOELICHTING
Inleiding
Op 30 oktober 2013 is de Regeling zorgvraagzwaarte cGGZ vastgesteld (Stcrt. 2013, nr. 30961). Met die regeling werd de verplichting opgelegd aan zorgaanbieders om het gegeven
zorgvraagzwaarte op de declaratie te vermelden indien de Nederlandse Zorgautoriteit,
verder te noemen de zorgautoriteit, daartoe een declaratieregeling zou vaststellen.
Er werden daarmee twee aan elkaar gekoppelde verplichtingen opgelegd aan zorgaanbieders,
enerzijds de verplichting het gegeven zorgvraagzwaarte aan te leveren aan zorgverzekeraars
en anderzijds de verplichting het gegeven zorgvraagzwaarte aan te leveren door middel
van de declaratie. Met die regeling werd ook een definitie van zorgvraagzwaarte en
een definitie van het rapport zorgvraagzwaarte waarin de zorgvraagzwaarte werd beschreven
opgenomen in de Regeling zorgverzekering (Rzv). Voor de goede orde zij gezegd dat
ook de onderhavige regeling betrekking heeft op die zorgvraagzwaarte, bedoeld in dat
rapport. De regeling beperkte het gebruik tot de uitvoering van formele en materiële
controle ten behoeve van de artikel 7.1, tweede lid, aangegeven doelen en ten behoeve
van de uitvoering van artikel 7.4a van de Rzv. Daarbij is vastgesteld en in de toelichting
bij de regeling opgenomen dat het enkele gegeven zorgvraagzwaarte onvoldoende zeggingskracht
heeft om in individuele gevallen bij individuele verzekerden de rechtmatigheid van
een ingediende declaratie te betwisten. In de toelichting bij die regeling is ook
vastgesteld dat het gegeven zorgvraagzwaarte bruikbaar kon zijn op geaggregeerd niveau
per zorgaanbieder/praktijk. Een concept van de Regeling zorgvraagzwaarte cGGZ is ter
toetsing voorgelegd aan het College bescherming persoonsgegevens (CBP). Het CBP heeft
op 4 september 2013 geadviseerd (Bijlage bij Kamerstukken II, 2013/14, 25 424, nr.229).
In de toelichting bij de Regeling zorgvraagzwaarte cGGZ is ingegaan op de keuze voor
de wijze waarop het gegeven zorgvraagzwaarte aan verzekeraars moest worden verstrekt
en waarom er, bij gebrek aan een andere wijze die minder belastend is voor de bescherming
van persoonsgegevens van patiënten en verzekerden, voor vermelding van de zorgvraagzwaarte
op de declaratie is gekozen.
Inmiddels is een verkenning gestart om verder te onderzoeken of het mogelijk is een
dergelijke alternatieve wijze van verstrekking van het gegeven zorgvraagzwaarte te
ontwikkelen en te operationaliseren, samen met GGZ Nederland, de Nederlandse Vereniging
voor Vrijgevestigde Psychologen en Psychotherapeuten (NVVP), de Nederlandse Vereniging
voor Psychiatrie (NVvP), het Nederlands Instituut voor Psychologen (NIP), het Landelijk
Platform GGZ, Zorgverzekeraars Nederland en de zorgautoriteit. Als een dergelijk alternatief
mogelijk blijkt te zijn en is ontwikkeld en geoperationaliseerd, kan dat alternatief
de verplichting om de zorgvraagzwaarte aan te leveren op de declaratie vervangen,
mits het aan de door betrokken partijen genoemde voorwaarden voldoet. Het initiatief
voor de ontwikkeling van een alternatief ligt bij zorgaanbieders. De ontwikkeling
van het alternatief heeft nog geen concrete vorm gekregen.
De onderhavige regeling ondersteunt de na te streven doelstellingen uit het Bestuurlijk
Akkoord toekomst GGZ 2013–2014 (Kamerstukken II, 2011/12, 25 424, nr. 183 en Bijlage) en het Onderhandelingsresultaat geestelijke gezondheidszorg 2014–2017
(Bijlage bij Kamerstukken II 2012/13, 29 248, nr. 257). Kortheidshalve verwijs ik voor nadere toelichting op de rol en betekenis van die
akkoorden bij onderhavige regeling naar de toelichting bij de Regeling zorgvraagzwaarte
cGGZ.
Genoemde partijen zijn gestart met bedoelde verkenning en willen zo snel mogelijk
een concrete en werkbare verwerking van het gegeven zorgvraagzwaarte die minder inbreuk
maakt op de persoonlijke levenssfeer van de verzekerde patiënt realiseren. Het is
wenselijk bij het welslagen van de verkenning en nadat de gezamenlijk ontwikkelde,
concrete en werkbare wijze is geoperationaliseerd het gegeven zorgvraagzwaarte dat
betrekking heeft op alle zorg die in het jaar 2014 is geleverd maar nog niet is gedeclareerd
aan te leveren op de wijze die minder inbreuk maakt op de persoonlijke levenssfeer
van de verzekerde patiënt. Daartoe is het noodzakelijk voor deze zorg nu ten algemene
de verplichting op te schorten het gegeven zorgvraagzwaarte te leveren aan zorgverzekeraars.
Aan de opschorting moet uitvoering worden gegeven door de verplichting het gegeven
zorgvraagzwaarte te vermelden op de declaratie niet van toepassing te laten zijn voor
alle zorg die in het jaar 2014 is geleverd maar nog niet is gedeclareerd.
Omdat de brongegevens die noodzakelijk zijn voor het onderbouwen en afleiden van de
zvz-indicator van de desbetreffende patiënt herleidbaar naar de desbetreffende patiënt
worden vastgelegd in de administratie van de betreffende zorgaanbieder kan ook na
het einde van de opschortingperiode de zorgvraagzwaarteindicator alsnog worden afgeleid.
Daardoor kan, na het einde van de opschortingperiode, voor alle zorg die in het jaar
2014 is geleverd maar nog niet is gedeclareerd die alternatieve wijze van aanlevering
worden gehanteerd.
Bij bedoelde verkenning zijn vragen gerezen met betrekking tot de bescherming van
de persoonlijke levenssfeer van betrokken patiënten annex verzekerden en daartoe is
aan het CBP advies gevraagd.
Het is wenselijk de bedoelde verplichting op te schorten gedurende de adviesprocedure
bij het CBP en de verwerking van het advies dat door dat college wordt uitgebracht
in een wijziging van de Regeling zorgverzekering, zodat een gezamenlijke alternatieve
wijze van verwerking tot stand kan worden gebracht. De opschorting duurt uiterlijk
tot en met 31 december 2014 vanwege de procedures die de zorgverzekeraars moeten doorlopen
ten behoeve van de aanlevering van gegevens voor de risicoverevening bij de zorgverzekering.
Afhandeling van declaraties
Gedurende de opschortingperiode zijn de zorgaanbieders niet meer verplicht de zorgvraagzwaarte
te vermelden op de declaratie. Gedurende de opschortingperiode vervalt ook de wettelijke
grondslag voor zorgaanbieders daartoe hun beroepsgeheim1 te doorbreken en inbreuk te maken op hun geheimhoudingsplicht2.
Doordat zorgaanbieders – wat betreft zorg die in 2014 is geleverd en nog niet is gedeclareerd
– een wettelijke grondslag ontberen en de zorgvraagzwaarte niet (mogen) vermelden
op de declaratie kunnen de verzekeraars de betaling van de gedurende de opschortingperiode
ingediende declaraties niet weigeren enkel omdat het gegeven zorgvraagzwaarte niet
op de declaratie is vermeld.
Deze declaraties moeten natuurlijk wel blijven voldoen aan de overige daaraan gestelde
eisen. De door de zorgverzekeraar rechtmatig betaalde declaraties kunnen worden genoteerd
als schade en worden meegenomen bij de risicoverevening, mits wordt voldaan aan de
overige eisen met betrekking tot de risicoverevening.
Voor de zorg die in 2014 is geleverd en waarbij de zorgvraagzwaarte op de declaratie
is vermeld die bij een verzekeraar is ingediend, blijft voor de zorgaanbieder de wettelijke
grondslag tot levering bestaan die noodzakelijk was om daartoe hun beroepsgeheim te
doorbreken en inbreuk te maken op hun geheimhoudingsplicht. Het tweede lid van artikel
7.2 van de Regeling zorgverzekering blijft van toepassing op het gegeven zorgzwaarte
van de verzekerde dat door een zorgaanbieder aan een zorgverzekeraar is verstrekt
voordat het vierde lid van dat artikel in werking is getreden.
Na afloop opschortingperiode
Zoals vermeld dient onderscheid gemaakt te worden tussen het opschorten van de levering
van de zorgvraagzwaarte ten algemene en het vervallen van de verplichting de zorgvraagzwaarte
te leveren op de declaratie gedurende de opschortingperiode.
Er wordt naar gestreefd – na de opschortingperiode en afhankelijk van het advies van
het CBP – in de Regeling zorgverzekering de verplichting voor zorgaanbieders op te
nemen het gegeven zorgvraagzwaarte aan te leveren aan zorgverzekeraars op een wijze
die minder inbreuk maakt op de persoonlijke levenssfeer van de verzekerde patiënt
dan vermelding van het gegeven zorgvraagzwaarte op de declaratie. Dat kan alleen als
die wijze van verwerking met inachtneming van de daaraan door alle betrokkenen gestelde
voorwaarden is ontwikkeld en concreet, werkbaar en geoperationaliseerd is.
Na afloop van de opschortingperiode moeten de zorgvraagzwaarteindicatoren die worden
afgeleid uit brongegevens die de zorgaanbieder heeft geregistreerd met betrekking
tot zorg waarop het vierde lid van artikel 7.2 is toegepast en voor welke zorg bij
een zorgverzekeraar een declaratie is ingediend, aan verzekeraars worden geleverd.
Deze aanlevering is van belang met het oog op de controle van declaraties die zorgverzekeraars
moeten doen ten behoeve van de opgave voor de risicoverevening.
Welke aanleverwijze uiteindelijk van toepassing wordt hangt af van het advies van
het CBP en van het antwoord op de vraag of een alternatieve levering is ontwikkeld
en gerealiseerd. De aanlevering moet worden gedaan door middel van de hiervoor bedoelde
concrete, werkbare en geoperationaliseerde wijze, of, bij gebrek aan een dergelijke
wijze worden gedaan door middel van een wijze waarbij de zorgvraagzwaarteindicatoren
door de zorgverzekeraars kunnen worden gekoppeld aan de ingediende declaraties. De
zorgautoriteit zal daartoe een regel vaststellen op grond van de Wet marktordening
gezondheidszorg. Artikel II, tweede lid, van deze regeling voorziet in dat laatste.
Doordat zorgaanbieders een wettelijke grondslag ontberen en het derhalve is verboden
de zorgvraagzwaarte te vermelden op de declaratie kunnen de verzekeraars de betaling
van de gedurende de ontheffingsperiode ingediende declaraties niet weigeren enkel
omdat de zorgvraagzwaarte niet is vermeld. De declaraties moeten natuurlijk wel blijven
voldoen aan de overige daaraan gestelde eisen.
De verschillende wijzen van nalevering van de zorgvraagzwaarteindicator is mogelijk
doordat de brongegevens die noodzakelijk zijn voor het onderbouwen en afleiden van
de zorgvraagzwaarteindicator van de desbetreffende patiënt herleidbaar naar de desbetreffende
patiënt worden vastgelegd in de administratie van de betreffende zorgaanbieder op
een zodanige wijze dat ook na het einde van de opschortingsregeling de zorgvraagzwaarteindicator
kan worden afgeleid van zorg die gedurende de opschortingperiode is gedeclareerd.
Wellicht ten overvloede zij vermeld dat na afloop van de opschortingperiode niet met
terugwerkende kracht de verplichting herleeft de zorgvraagzwaarte alsnog te moeten
vermelden op de declaraties die gedurende de opschortingperiode zijn ingediend. Indien
dat wel het geval zou zijn zouden die declaraties een tweede keer moeten worden ingediend
en beoordeeld hetgeen tot extra onwenselijke administratieve lasten bij zorgaanbieders
en zorgverzekeraars zou leiden.
Artikelsgewijs
Artikel I
In een nieuw vierde lid van artikel 7.2 van de Regeling zorgverzekering wordt het
tweede lid van dat artikel niet van toepassing verklaard op een declaratie die gedurende
de opschortingperiode bij een verzekeraar wordt ingediend. Daardoor is de zorgaanbieder
niet meer verplicht op grond van de declaratieregeling van de zorgautoriteit de zorgvraagzwaarteindicator
te vermelden op de declaratie en is de zorgaanbieder ook niet meer verplicht op grond
van artikel 7.3 van de Rzv de zorgvraagzwaarteindicator aan te leveren aan de zorgverzekeraar.
Dat geldt ook voor zorg die is geleverd voor de inwerkingtreding van deze regeling
maar nog niet is gedeclareerd.
Artikel II
In deze regeling wordt in het eerste lid van Artikel II de tijdelijkheid van de schorsing
vastgelegd doordat wordt bepaald dat het nieuwe vierde lid van artikel 7.2 weer vervalt
met ingang van 1 januari 2015. Dat geeft partijen ruimschoots de tijd voor de totstandbrenging
van een concreet, werkbaar en operationeel alternatief. De genoemde datum heeft te
maken met de procedures die de zorgverzekeraars moeten doorlopen ten behoeve van de
aanlevering van gegevens voor de risicoverevening bij de zorgverzekering.
Het tweede lid van Artikel II regelt dat na afloop van de opschorting de betreffende
zorgvraagzwaarteindicatoren alsnog moeten worden afgeleid en aangeleverd, hetzij via
de alternatieve aanleveringwijze (die komende weken/ maanden verder ontwikkeld moet
worden), of – als dit alternatief toch niet geoperationaliseerd kan worden – via een
nazending met een koppeling naar de declaratie die voor de desbetreffende zorg is
ingediend bij verzekeraars. Het tweede lid verplicht zorgaanbieders de zorgvraagzwaarteindicator
op daarbij aangegeven wijze te verstrekken na afloop van de opschortingperiode, mits
de Nederlandse Zorgautoriteit daartoe een regeling vaststelt op grond van de WMG.
Zo worden zorgaanbieders niet verrast door de materiële terugwerkende kracht en kunnen
zij zich daarop prepareren.
Voor zover het gaat om aanlevering volgens de door gezamenlijke partijen ontwikkelde
wijze van de zorgvraagzwaarteindicator die betrekking heeft op zorg die na de opschortingperiode
wordt geleverd zal een wijziging van de Rzv plaats vinden.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
E.I. Schippers