TOELICHTING
Algemeen
Aanleiding
In recente jurisprudentie (voorzieningenrechter rechtbank Den Haag, 1 juli 2015, en
het gerechtshof Den Haag, 27 oktober 2015)1 is geoordeeld dat het door de AIVD en de MIVD (direct en indirect) tappen, ontvangen,
opnemen, afluisteren en uitwerken van elke vorm van communicatie (hierna: tappen)
van en met advocaten in strijd is met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten
van de Mens (EVRM), en dat het verboden is om aldus verkregen informatie, voor zover
deze onder het verschoningsrecht van de advocaat valt, op grond van artikel 38 Wet
op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 (Wiv 2002) aan het openbaar ministerie
te verstrekken omdat dit leidt tot een ernstige inbreuk op artikel 6, derde lid, onder
c, EVRM. Het verbod informatie aan het openbaar ministerie te verstrekken geldt sinds
1 juli 2015. Naar het oordeel van de rechter ontbreekt in het huidige stelsel van
de Wiv 2002 ter zake de mogelijkheid van voldoende onafhankelijk toezicht door een
orgaan dat ten minste de bevoegdheid heeft het tappen te voorkomen of te beëindigen.
Het gerechtshof bevestigt de strijdigheid met het EVRM voor zover de Staat voor 1 januari
2016 geen maatregelen heeft getroffen. Het gerechtshof laat het aan de Staat over
hoe het onafhankelijke toezicht eruit zou moeten zien, waarbij het aantekent dat ook
toetsing achteraf, mits effectief, voldoende waarborgen kan bieden. De huidige beoordeling
van alle tapmachtigingen door de commissie van toezicht betreffende de inlichtingen-
en veiligheidsdiensten (CTIVD) wordt echter onvoldoende geacht, omdat de CTIVD niet
de bevoegdheid heeft het tappen te beëindigen.
Bij brief van 27 juli 2015 (kamerstukken II 2014/15, 29 279, nr. 268) heeft het kabinet aan de Tweede Kamer laten weten dat het grote waarde hecht aan
het belang dat verdachten en andere procespartijen een eerlijk proces moeten krijgen
en dat zij in dit verband onbelemmerd toegang tot een advocaat moeten kunnen hebben.
Om die reden wil het kabinet voorzien in een vorm van onafhankelijke toetsing bij
het tappen van advocaten. Daarbij is aangegeven dat voor het inrichten van een onafhankelijke
toets een wijziging van de Wiv 2002 nodig is.
De rechter heeft de Staat tot 1 januari 2016 de tijd gegeven te voorzien in een onafhankelijke
toetsing. Naar het oordeel van het hof kan, althans als overbruggingsmaatregel, in
afwachting van definitieve wetgeving, worden volstaan met gepubliceerd beleid over
de wijze waarop de AIVD en de MIVD (hierna: de diensten) gebruik maken van hun bevoegdheden.
Met deze tijdelijke regeling wordt daaraan – voor zover binnen de wettelijke kaders
mogelijk – invulling gegeven in het belang van de nationale veiligheid. Daarbij is
ervoor gekozen om de te treffen voorziening ook van toepassing te doen zijn op de
uitoefening van bijzondere bevoegdheden jegens een journalist gericht op het achterhalen
van een bron. Dit vooruitlopend op de beoogde wetswijziging van de Wiv 2002 in verband
met bronbescherming van journalisten (kamerstukken II 2014–2015, 34 027, nr. 2).
Met deze regeling wordt tevens voorzien in een voorafgaande toets voor verstrekking
aan het openbaar ministerie op grond van artikel 38 Wiv 2002.
Aard en reikwijdte regels
Op grond van artikel 11 van de Wiv 2002 kunnen nadere regels worden gesteld ten aanzien
van de organisatie, de werkwijze en het beheer van een dienst. Deze Tijdelijke regeling
stelt nadere regels over de werkwijze van de diensten bij de uitoefening van bijzondere
bevoegdheden jegens advocaten en journalisten. Weliswaar ligt bij die uitoefening
de nadruk op het ‘aftappen’, bedoeld in artikel 25 Wiv 2002, maar deze Tijdelijke
regeling is met opzet ruimer en ziet op de uitoefening van alle bijzondere bevoegdheden
als bedoeld in paragraaf 3.2.2 van de Wiv 2002, voor zover de te beschermen belangen
daarbij in het geding kunnen zijn. Naast de in deze regeling gestelde eisen, gelden
uiteraard alle overige eisen die de wet aan de taakuitoefening van de diensten stelt.
Daarnaast bevat deze regeling beleidsregels (in de zin van de artikelen 1:3, vierde
lid, en 4:81 Algemene wet bestuursrecht (Awb)) over onze bevoegdheid om toestemming
te geven voor de uitoefening door de diensten van een bijzondere bevoegdheid jegens
advocaten en journalisten. In de onderhavige regeling wordt vastgelegd dat wij onze
toestemmingsbevoegdheid niet zullen gebruiken indien de toetsingscommissie negatief
adviseert. Tevens is vastgelegd dat een door ons verleende toestemming slechts geldig
is voor ten hoogste vier weken en niet de gebruikelijke drie maanden. Daarnaast wordt
in voorkomend geval de bevoegdheidsuitoefening van het hoofd van de dienst afhankelijk
gemaakt van het advies van de tijdelijke toetsingscommissie. Verder worden beperkingen
opgelegd aan het gebruik van mandaat.
De regeling heeft een beperkt en tijdelijk karakter in afwachting van een definitieve
wettelijke regeling.
Tijdelijke toetsingscommissie
Binnen het huidig wettelijk kader van de Wiv 2002 is het niet mogelijk om voor 1 januari
2016 in de gewenste onafhankelijke toetsende instantie te voorzien. Dit vereist een
wetswijziging. Om op korte termijn de noodzakelijke maatregelen te treffen, voorziet
deze regeling in een tijdelijke toetsingscommissie. De commissie heeft tot taak om
advies uit te brengen aan de betrokken minister of aan het hoofd van de dienst over
de uitoefening van bijzondere bevoegdheden jegens advocaten of journalisten.
Van de leden van de commissie wordt verwacht dat zij jurist zijn. Gezien de beperkte
voorbereidingstijd die de commissie heeft tot aan inwerkingtreding van deze regeling
per 1 januari 2016 en de bijzondere benodigde kwalificaties en deskundigheid waaraan
het lid dient te voldoen, wordt de voorzitter van de commissie van toezicht als lid
van de commissie benoemd. Voor wat betreft benoemingsvereisten, benoeming en ontslag,
ondersteuning, inlichtingenplicht en openbaarheid van gegevens is wel aansluiting
gezocht bij de regels in de Wiv 2002 met betrekking tot de CTIVD.
De functie van lid en plaatsvervangend lid, alsmede de secretaris van de commissie
worden met deze regeling tevens aangewezen als vertrouwensfunctie als bedoeld in de
Wet veiligheidsonderzoeken.
Procedure
Op grond van artikel 19 Wiv 2002 is, voor zover hier van belang, de uitoefening door
een dienst van een bijzondere bevoegdheid slechts toegestaan indien de betrokken minister,
of namens deze het betrokken hoofd van een dienst, daar toestemming voor gegeven heeft.
In een aantal gevallen, bij voorbeeld bij de toepassing van artikel 25 (tappen), is
uitdrukkelijk toestemming van de minister vereist. Het verzoek tot toestemming wordt
dan door het hoofd van de dienst gedaan en dient aan een aantal voorwaarden te voldoen.
De procedure die in deze regeling wordt vastgelegd ziet slechts op een tweetal bijzondere
gevallen, namelijk die waarbij de uitoefening van een bijzondere bevoegdheid (direct
of indirect) een inbreuk kan maken op het fundamenteel recht dat een ieder heeft op
vertrouwelijke communicatie met zijn advocaat en die waarbij de uitoefening van bijzondere
bevoegdheden is gericht op het achterhalen van de bron van een journalist. Voor beide
gevallen behoren de diensten grote terughoudendheid te betrachten bij de toepassing
van een bijzondere bevoegdheid. Daarvoor geldt dan ook een zogenaamde verzwaarde proportionaliteitstoets;
niet alleen dient bij de inzet van bijzondere bevoegdheden naast het belang van de
bescherming van de persoonlijke levenssfeer in algemene zin, het bijzondere belang
van de verschoningsgerechtigde meegewogen te worden maar tevens moet er sprake zijn
van concrete aanwijzingen dat er een direct gevaar voor de nationale veiligheid is.
In de regeling wordt voor wat betreft advocaten onderscheid gemaakt tussen de directe
inzet van bijzondere bevoegdheden en de indirecte inzet – te weten inzet op een ander
(target of non-target) – waarbij sprake kan zijn het kennisnemen van de vertrouwelijke
communicatie tussen een advocaat en een rechtzoekende.
De betrokken minister hoeft het verzoek alleen ter toetsing aan de commissie voor
te leggen indien hij voornemens is toestemming te verlenen. Hetzelfde geldt in de
gevallen waarbij het hoofd van de dienst namens de minister overweegt toestemming
te verlenen. In de regeling is er in voorzien dat ook in dat geval het verzoek door
de minister aan de commissie wordt voorgelegd. Op deze wijze is de minister op de
hoogte van de voorgenomen uitoefening van een bijzondere bevoegdheid jegens een advocaat
of journalist als in de regeling bedoeld.
De commissie toetst vervolgens zo spoedig mogelijk. Daarbij let zij op de regels die
de wet geeft waaraan een bevoegdheidsuitoefening moet voldoen alsmede het daarbij
te hanteren toetsingskader. Nu deze regeling op artikel 11 Wiv 2002 wordt gestoeld,
dient de commissie ook te toetsen of wordt voldaan aan de in artikel 4 van deze regeling
opgenomen aanvullende eisen.
Indien de commissie negatief adviseert geeft de betrokken minister onderscheidenlijk
het hoofd van de dienst geen toestemming. Van het negatief advies wordt mededeling
gedaan aan de CTIVD ten behoeve van haar toezichthoudende taak. In voorkomend geval
kan de CTIVD dan ook toezien op de juiste handelwijze van de diensten met betrekking
tot het vernietigen van gegevens (bijvoorbeeld in de gevallen dat er vanwege het spoedeisende
karakter al met de uitoefening van de bijzondere bevoegdheid is aangevangen, doch
de commissie negatief adviseert).
In een enkel geval is geen toestemming van de betrokken minister (of het hoofd van
dienst) vereist, namelijk als het gaat om het openen van brieven en geadresseerde
zendingen, zonder goedvinden van de afzender of de geadresseerde (artikel 23). Dat
gebeurt slechts na verkregen last van de rechtbank Den Haag. In dit geval is er uiteraard
geen rol voor de toetsingscommissie, maar dient het verzoek om een last van het hoofd
van de dienst wel te voldoen aan de aanvullende eisen zoals geformuleerd in artikel
4.
Artikelsgewijs
Artikel 1
De omschrijving van advocaat sluit aan bij de reikwijdte van het vonnis van 1 juli
2015 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, zoals bekrachtigd door
het arrest van 27 oktober 2015 van het gerechtshof Den Haag. In die uitspraken is
het bestaande beleid onrechtmatig geoordeeld jegens alle advocaten in de zin van richtlijn
77/249/EEG, in ieder geval voor zover zij in Nederland werkzaam zijn (zie punt 1.12
van het arrest van het gerechtshof). Deze Tijdelijke regeling geldt voor alle advocaten
als bedoeld in die richtlijn die werkzaam zijn in Nederland, daaronder begrepen het
Caribische deel daarvan.
Voor de definitie van journalist wordt aangesloten bij het voorstel van wet tot wijziging
van de Wiv 2002 in verband met bronbescherming van journalisten (34 027).
Artikel 2
Deze regeling ziet slechts op een beperkt aantal gevallen waarin sprake is van de
uitoefening van de bijzondere bevoegdheden als bedoeld in paragraaf 3.2.2. Het moet
gaan om de uitoefening waarbij kennis kan worden genomen van vertrouwelijke communicatie
tussen een advocaat en een rechtzoekende dan wel de uitoefening die gericht is op
een journalist met het doel diens bron te achterhalen. Niet bij elke bijzondere bevoegdheid
als bedoeld in paragraf 3.2.2 ligt het voor de hand dat daarvan sprake zal kunnen
zijn. Zo zal bij het observeren en vastleggen van gedragingen van personen (artikel
20) wellicht kunnen blijken dat een target een afspraak met een advocaat heeft, maar
daarmee wordt nog geen kennisgenomen van de inhoud van dat gesprek, en is de onderhavige
regeling dus niet van toepassing. Hetzelfde geldt voor de bevoegdheden neergelegd
in bijvoorbeeld de artikelen 21 en 22 van de wet.
Artikel 3
Dit artikel voorziet in de procedure die gevolgd moet worden voor zover de dienst
de uitoefening van een bijzondere bevoegdheid als bedoeld in artikel 2 overweegt.
De wet voorziet in artikel 19 in een toestemmingsbevoegdheid die in beginsel bij de
minister ligt en bij, namens hem, het hoofd van de dienst, tenzij de wet ter zake
anders bepaalt. Dat laatste is met name het geval bij de bevoegdheden, bedoeld in
de artikelen 23 (openen brieven) en 28 (opvragen verkeersgegevens).
In een aantal gevallen, bij voorbeeld bij de toepassing van artikel 25 (tappen) van
de wet, is bepaald dat uitsluitend de minister toestemming kan geven en dat daar geen
mandaat wordt verleend, ook niet aan het hoofd van de dienst. Gelet op de bijzondere
belangen die hier in het geding zijn ligt het voor de hand daar waar de wet mandaat
wel toelaat (anders dan het wettelijk vastgelegde mandaat aan het hoofd van de dienst;
zie hiervoor), de toestemmingsbevoegdheid niettemin bij de betrokken minister te laten
(zie artikel 6).
Waar in voorkomend geval het hoofd van de dienst, namens de minister, toestemming
geeft, zal de adviesaanvraag aan de commissie door tussenkomst van de minister worden
gedaan.
Dat is slechts anders waar de wet de toestemming in handen van een andere instantie
legt (artikel 23: de rechtbank Den Haag) dan wel geen toestemmingsvereiste kent (zoals
bij artikel 28; het opvragen van verkeersgegevens). In die gevallen is het hoofd van
de dienst bij wet als de bevoegde instantie aangewezen tot het doen van een verzoek;
daar kan bij deze regeling niet van worden afgeweken. Voor die gevallen gelden aparte
procedures zoals neergelegd in artikel 4, tweede lid, en artikel 5.
Alleen indien de minister voornemens is toestemming te geven legt hij dit voor aan
de commissie om ter zake advies te geven. Ingeval van onverwijlde spoed kan de minister
of namens hem het hoofd van de dienst reeds toestemming verlenen, doch dient de beslissing
vervolgens onverwijld aan de commissie te worden voorgelegd. Als de commissie negatief
adviseert wordt de toestemming niet verleend (artikel 3, derde lid) onderscheidenlijk
wordt een verleende toestemming ingetrokken, beëindigt de dienst direct de uitoefening
van de bevoegdheid en worden reeds verkregen gegevens terstond vernietigd (artikel
3, vierde lid). De CTIVD wordt van een negatief advies terstond op de hoogte gesteld,
zodat zij op de naleving daarvan toezicht kan houden. Tot slot is – conform reeds
bestaand beleid – de toestemmingstermijn op ten hoogste vier weken gesteld, met de
mogelijkheid tot verlenging voor eenzelfde periode. Het is mogelijk dat de commissie
een positief advies geeft maar daar wel een korter periode aan verbindt. De toestemming
geldt dan alleen voor die kortere periode.
Artikel 4
In het eerste lid van artikel 4 staan de aanvullende eisen waaraan een verzoek om
toestemming, en daarmee ook een verzoek om advies aan de commissie, moet voldoen.
Door deze aanvullende eisen wordt duidelijk dat het hier om toepassing gaat van bijzondere
bevoegdheden jegens een advocaat of journalist. Verder wordt vastgelegd dat aan de
verzwaarde proportionaliteitstoets moet worden voldaan. Deze aanvullende eisen vloeien
mede voort uit adviezen en rapporten van de CTIVD en waren deels ook al staande praktijk
bij de diensten.
Het tweede lid ziet op het verzoek van het hoofd van een dienst aan de rechtbank Den
Haag voor het afgeven van een last om brieven en andere geadresseerde zendingen te
openen. Hier speelt de toetsingscommissie uiteraard geen rol, maar is het wel van
belang dat de rechtbank kennis neemt van het feit dat het om een last gaat waarbij
de vertrouwelijke communicatie tussen een advocaat en een rechtzoekende dan wel de
bescherming van de bron van een journalist in het geding is. Om die reden worden in
dit geval aan het verzoek om een last ook de eisen gesteld als bedoeld in het eerste
lid. De betrokken minister wordt omtrent het verzoek vooraf geïnformeerd.
Artikel 5
Ingeval het hoofd van de dienst zich wil wenden tot aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken
en -diensten om verkeersgegevens te verkrijgen zoals neergelegd in artikel 28 van
de wet, wordt een verzoek daartoe eerst, door tussenkomst van de minister, voorgelegd
aan de commissie. Gegeven de bijzondere in het geding zijnde belangen is het wenselijk
dat de minister kennis draagt van het verzoek. Omdat het hier verkeersgegevens betreft
zal de noodzaak om de commissie om advies te vragen zich alleen voordoen bij toepassing
van artikel 2, onder b, de uitoefening van een bijzondere bevoegdheid jegens een journalist
voor zover gericht op het achterhalen van diens bron. Immers, aan de hand van verkeersgegevens
zou kunnen worden achterhaald wie als bron van een journalist fungeert. Bij verkeersgegevens
gaat het niet om de inhoud van de gesprekken zodat een schending van de vertrouwelijkheid
van de communicatie tussen een advocaat en een rechtszoekende hier niet aan de orde
zal zijn.
Het adviesverzoek voldoet naast de gestelde eisen van artikel 28, vierde lid, van
de wet aan die van artikel 4, eerste lid. Ingeval de commissie negatief adviseert
worden geen verkeersgegevens opgevraagd. De commissie adviseert het hoofd van de dienst
door tussenkomst van de minister.
Artikel 6
Artikel 19, tweede lid, van de wet biedt de mogelijkheid dat het hoofd van de dienst
aan hem ondergeschikte ambtenaren aanwijst om namens hem, in mandaat, toestemming
te verlenen voor de uitoefening van een bevoegdheid door de dienst. Bij de totstandkoming
van de Wiv 2002 is reeds gewezen op het feit dat – ondanks verleend ondermandaat –
in bijzondere gevallen het verlenen van toestemming op een hoger niveau in de organisatie
wordt gelegd (Kamerstukken II 1999/2000, 25 877, nr. 8, p. 46–48). Met deze bepaling wordt vastgelegd dat bij de uitoefening van de bijzondere
bevoegdheden als bedoeld in artikel 2, er sprake is van een bijzonder geval waarbij
uitoefening in (onder)mandaat niet is toegestaan.
Artikel 7
Het eerste lid van artikel 7 ziet op de situatie dat de inzet van een bijzondere bevoegdheid
geschiedt jegens een ander dan een advocaat. Indien daarbij kennis genomen wordt van
vertrouwelijke communicatie tussen een advocaat en een rechtzoekende en de verwerking
van deze gegevens noodzakelijk is voor het onderzoek in het kader waarvan die gegevens
zijn verworven, zal een verzoek om toestemming aan de betrokken minister moeten worden
voorgelegd alvorens de verkregen gegevens voor het onderzoek kunnen worden gebruikt.
Toestemming kan alleen worden verkregen indien de toetsingscommissie positief adviseert.
Ingeval van bijvoorbeeld een telefoontap betekent dit dat bij het uitluisteren eerst
bepaald moet worden of de gegevens noodzakelijk zijn voor het onderzoek. Gegevens
die onder het verschoningsrecht vallen maar niet noodzakelijk zijn voor het onderzoek
dienen – overigens evenals alle andere niet-noodzakelijke gegevens – terstond te worden
vernietigd.
Artikel 8
De voorzieningenrechter heeft met ingang van 1 juli 2015 de Staat verboden om opbrengsten
verkregen uit de inzet van bijzondere bevoegdheden waarbij communicatie van en met
advocaten is afgeluisterd aan het openbaar ministerie te verstrekken, zonder dat voorafgaand
aan die verstrekking een onafhankelijke toets heeft plaatsgevonden met betrekking
tot de rechtmatigheid van die verstrekking, bij welke toetsing beoordeeld dient te
worden of de informatie onder het verschoningsrecht valt en zo ja, onder welke voorwaarden
deze mag worden verstrekt. Met deze bepaling wordt erin voorzien dat voordat toepassing
wordt gegeven aan artikel 38 de commissie om advies wordt gevraagd. Artikel 38 bevat
een discretionaire bevoegdheid van de minister. Ingeval sprake is van ernstige misdrijven
is de ruimte om te beslissen geen mededeling aan het openbaar ministerie te doen klein,
zo niet nihil. Door invoering van het noodzakelijkheidscriterium is bedoeld aan te
geven dat ingeval het om gegevens gaat verkregen uit vertrouwelijke communicatie tussen
een advocaat en een rechtzoekende, alleen onder zwaarwegende omstandigheden daarvan
mededeling wordt gedaan aan het openbaar ministerie. Daarbij kan gedacht worden aan
aanwijzingen van een op handen zijnde aanslag.
Artikel 9 tot en met 11
Artikel 9 regelt de instelling van de tijdelijke toetsingscommissie alsmede haar taak.
De commissie bestaat uit twee leden, een lid en een plaatsvervangend lid. Naar verwachting
is dit voldoende om de taak te kunnen uitoefenen. De toetsing kan door een lid plaatsvinden.
Omdat in spoedeisende gevallen de commissie snel van advies moet kunnen dienen is
voorzien in een plaatsvervangend lid.
Voor de benoemingsvereisten is aansluiting gezocht bij artikel 65 van de wet, met
dien verstande dat – anders dan bij de CTIVD – alle leden juridisch gekwalificeerd
dienen te zijn
Met artikel 10, zesde lid, zijn de genoemde functies aangewezen als vertrouwensfuncties.
Het betreft zogenaamde a-functies en vergen dan ook een veiligheidsonderzoek in die
categorie.
De commissie wordt bij haar werkzaamheden ondersteund door een secretaris (artikel
11).
Artikel 12
Het is aan de ministers en de diensten om er voor zorg te dragen dat het verzoek om
advies alle benodigde informatie bevat die de commissie bij haar advisering behoort
te betrekken. Verder voorzien zij desgevraagd de commissie van alle inlichtingen en
medewerking die de commissie voor een goede taakuitoefening nodig acht. Voor de uitoefening
van haar taak behoeft de commissie geen rechtstreekse toegang tot gegevens.
Artikel 13
De regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2016. Het betreft een tijdelijke
voorziening waarvan de duur afhankelijk is van de totstandkoming van een definitieve
formeelwettelijke regeling. Aangezien niet voorzienbaar is per wanneer deze definitieve
regeling wordt gerealiseerd, is afgezien van het opnemen van een vervaldatum. Bij
de inwerkingtreding van de definitieve regeling zal de tijdelijke regeling worden
ingetrokken.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
R.H.A. Plasterk
De Minister van Defensie,
J.A. Hennis-Plasschaert