29 279 Rechtsstaat en Rechtsorde

Nr. 268 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 27 juli 2015

Bij brief van 2 juli 2015 heeft de vaste Kamercommissie voor Binnenlandse Zaken, mede namens de commissie voor Defensie, mij en de Minister van Defensie verzocht om een gezamenlijke reactie op de uitspraak van de rechtbank Den Haag inzake het afluisteren van advocaten door inlichtingen- en veiligheidsdiensten. De voorzieningenrechter van de rechtbank heeft – kort gezegd – de eis tot een verbod op het door de AIVD en MIVD tappen of anderszins onderscheppen en kennisnemen van communicatie van en naar advocaten (grotendeels) toegewezen. Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat voorzien moet worden in een onafhankelijk toets op de uitoefening van de bijzondere bevoegdheden, waarbij het onafhankelijke toetsende orgaan in het bijzonder de bevoegdheid moet hebben om de uitoefening van die bijzonderebevoegdheden tegen te gaan of te beëindigen. Daarnaast verbiedt de rechtbank de Staat om opbrengsten verkregen uit de inzet van bijzondere bevoegdheden waarbij communicatie van en met verschoningsgerechtigde advocaten is afgeluisterd aan het openbaar ministerie te verstrekken zonder dat er voorafgaand aan die verstrekking een onafhankelijke toets heeft plaatsgevonden met betrekking tot de rechtmatigheid van die verstrekking. Mede namens de Minister van Defensie informeer ik uw Kamer als volgt.

Het kabinet hecht grote waarde aan het belang dat verdachten en andere procespartijen een eerlijk proces moeten krijgen en dat zij in dit verband onbelemmerd toegang tot een advocaat moeten kunnen hebben. Om die reden wil het kabinet voorzien in een vorm van onafhankelijke toetsing bij het tappen van advocaten. Voor het inrichten van deze onafhankelijke toets is een wijziging van de wet noodzakelijk. De wijze waarop de onafhankelijke toetsing zal worden ingericht is onderwerp van overleg binnen het kabinet.

Niettemin tekent de Staat spoedappèl aan tegen de uitspraak. Het feit dat het kabinet thans kiest voor de introductie van een onafhankelijke toets betekent niet dat, zoals de voorzieningenrechter heeft geoordeeld, sprake is van onrechtmatig handelen. Dit impliceert immers dat uit de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 (Wiv 2002) of uit het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) een afdwingbare verplichting voort zou vloeien om bij het tappen van advocaten te voorzien in een onafhankelijke toets. Dit is volgens de Staat niet het geval. Ik hecht eraan te benadrukken dat de diensten tot op heden in het kader van hun wettelijke taakuitvoering slechts onder strikte voorwaarden kunnen overgaan tot het uitoefenen van bijzondere bevoegdheden jegens advocaten. Hierover heb ik uw Kamer recent uitgebreid geïnformeerd1.

Daarnaast maakt de Staat bezwaar tegen het bepalen door de rechter van (aanwijzingen voor) de inhoud van de inrichting van de genoemde onafhankelijke toets. Dit is aan regering en parlement, als wetgever, en niet aan de rechter.

De Staat maakt, mede gelet op de tijd die gemoeid is met de totstandkoming van wetgeving, ook bezwaar tegen het oordeel van de rechter dat binnen zes maanden in een onafhankelijke toets moet worden voorzien.

Ten slotte kan de Staat zich niet neerleggen bij het met onmiddellijke ingang verbieden van de verstrekking van informatie uit gesprekken met advocaten aan het openbaar ministerie, zolang niet is voorzien in een onafhankelijke toets. Mocht immers in de komende tijd (mede) uit een gesprek met een advocaat informatie komen die leidt tot het vermoeden dat een aanslag wordt gepleegd, dan zou adequaat optreden in de huidige omstandigheden onmogelijk zijn. In het belang van de nationale veiligheid acht de Staat dit onverantwoord.

Het spoedappèl is heden uitgebracht. De uitkomst van de procedure zal moeten worden afgewacht.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.H.A. Plasterk


X Noot
1

Aanhangsel Handelingen II 2014/15, nr. 1493

Naar boven