Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Economische Zaken | Staatscourant 2013, 9237 | Interne regelingen |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Economische Zaken | Staatscourant 2013, 9237 | Interne regelingen |
De Autoriteit Consument en Markt houdt op grond van artikel 2 van de Instellingswet ACM toezicht op de naleving van een aantal wetten op het gebied van markttoezicht, die onder de verantwoordelijkheid vallen van de Minister van Economische Zaken of de Minister van Infrastructuur en Milieu. De voorliggende werkafspraken geven een nadere invulling aan de wijze waarop deze ministers en de Autoriteit Consument en Markt voornemens zijn gestalte te geven aan hun relatie, voor zover die relatie niet bij of krachtens wet is geregeld. Uitgangspunt bij de invulling van de relatie is dat de Minister van Economische Zaken verantwoordelijk is voor het mededingingsbeleid, het consumentenbeleid en het sectorspecifieke beleid op het gebied van telecommunicatie, post en energie, de Minister van Infrastructuur en Milieu voor het sectorspecifieke beleid op het gebied van vervoer en drinkwater en de Autoriteit Consument en Markt voor de uitvoering van de aan hem opgedragen wettelijke taken. Dit relatiestatuut weerspiegelt de gedachte dat een goede interactie tussen de ministers en de Autoriteit Consument en Markt een goede uitoefening van hun taken en verantwoordelijkheden bevordert.
In dit relatiestatuut wordt verstaan onder:
de Autoriteit Consument en Markt, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de instellingswet;
de organisatie van het personeel, bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de instellingswet;
de Minister van Economische Zaken en de Minister van Infrastructuur en Milieu;
het Ministerie van Economische Zaken;
het Ministerie van Infrastructuur en Milieu;
de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen;
de Instellingswet Autoriteit Consument en Markt;
Regeling gegevensuitwisseling ACM en ministers;
Aanwijzingen inzake externe contacten van rijksambtenaren bij functionele contacten met de Staten-Generaal en individuele Kamerleden (Stcrt. 1998, 104);
Leidraad voor de toepassing van de aanwijzingen inzake externe contacten van rijksambtenaren bij functionele contacten met de Staten-Generaal en individuele Kamerleden (Kamerstukken II 2006/07, 29 283, nr. 46).
1. De ACM-organisatie neemt deel aan de reguliere begrotings- en verantwoordingscyclus, de managementcyclus (managementafspraken en twee voortgangsrapportages die aansluiten op de begrotingscyclusmomenten voorjaarsnota en najaarsnota), de toezicht- en controlecyclus van EZ en aan het bedrijfsvoeringsoverleg van EZ.
2. De secretaris-generaal van EZ stelt het budget en (wijzigingen in) het organisatie- en formatieplan van de ACM-organisatie vast. Binnen deze kaders en binnen de grenzen van het BBRA 1984 en het functiewaarderingssysteem van de Rijksoverheid (Fuwasys) richt de ACM haar organisatie in en beheert zij de formatie.
3. De directeur Bedrijfsvoering van EZ kan periodiek de formatie van de ACM-organisatie doorlichten om het gevoerde formatiebeheer te toetsen.
Gelet op artikel 2 van de regeling leveren de directeur Bedrijfsvoering van de ACM-organisatie, de directeuren Bedrijfsvoering van EZ en IenM en de directeuren Financieel Economische Zaken van EZ en IenM elkaar desgevraagd alle informatie die zij nodig hebben voor de uitoefening van hun functie.
1. De directie Telecom, Vervoer en Post respectievelijk de directie Energie van de ACM-organisatie voeren de werkzaamheden die voortvloeien uit de wetgeving op het gebied van vervoer (te weten de Wet personenvervoer 2000, Spoorwegwet, Wet luchtvaart en Loodsenwet) en drinkwater (te weten de Drinkwaterwet en -regeling) uit voor rekening van IenM. Er vindt eenmaal per jaar verrekening plaats van de kosten betreffende het lopende jaar tussen IenM en EZ door middel van een begrotingsoverheveling bij najaarsnota.
2. Met het oog op het eerste lid geeft de ACM-begroting inzicht in de aan IenM door te berekenen kosten per wet op het gebied van vervoer en drinkwater. Deze kosten worden jaarlijks, voorafgaand aan het kalenderjaar waarop deze betrekking hebben, vastgesteld door de directeur-generaal Bereikbaarheid van IenM. IenM zendt daartoe een brief aan de ACM met afschrift aan EZ ter accordering van deze kosten.
3. Indien er op het gebied van vervoer sprake is van wijzigingen ten opzichte van de ACM-begroting van het lopende kalenderjaar, worden deze besproken met IenM. Voor kosten voor opdrachten op het gebied van vervoer en drinkwater die niet zijn opgenomen in de ACM-begroting zal de ACM met IenM voorafgaand financiële afspraken maken. Voor deze kosten worden separaat begrotingsmiddelen ter beschikking gesteld door IenM.
4. Verschillen tussen de voor enig jaar begrote en gerealiseerde kosten worden opgenomen in de Wijziging van de begrotingsstaat van EZ (XIII) behorend bij de begroting van EZ van dat jaar (Slotwet).
5. Bestuurlijke boetes die door de ACM worden opgelegd op basis van de vervoerswetten worden door de ACM ingevorderd en geïnd. Het ontvangen bedrag wordt zo spoedig mogelijk overgemaakt op de rekening van IenM zodat de boete-ontvangst binnen de begroting van IenM wordt verantwoord. Eventuele terugbetalingen, in geval van verlaging van de bestuurlijke boete bij bezwaar en/of (hoger) beroep worden ook door de ACM gedaan, waarna IenM zo spoedig mogelijk het bedrag op de rekening van de ACM stort.
De voortgangsrapportages in het kader van de managementcyclus geven inzicht in de kosten per wet die onder verantwoordelijkheid van IenM valt en wijzigingen in deze kosten ten opzichte van de ACM-begroting. Voor zover deze voortgangsrapportages zien op werkzaamheden van de directie Telecom, Vervoer en Post respectievelijk de directie Energie van de ACM-organisatie op het gebied van vervoer en drinkwater, worden deze door het daartoe door de ACM aangewezen lid van de ACM met de directeur-generaal Bereikbaarheid van IenM besproken, alvorens ze te bespreken met de secretaris-generaal van EZ.
1. Bij de uitoefening van personele en rechtspositionele bevoegdheden die in het Besluit mandaat, volmacht en machtiging Autoriteit Consument en Markt aan de ACM zijn verleend, zijn tenzij anders bepaald de EZ-specifieke personeelsregelgeving en het beleid op personeelsgebied dat geldt voor ambtelijke medewerkers van EZ van toepassing.
2. IenM heeft geen betrokkenheid bij het beleid op personeelsgebied ten aanzien van de directie Telecom, Vervoer en Post van de ACM-organisatie.
1. De ACM heeft zeggenschap in het management developmentberaad van EZ voor zover het gaat om een benoeming van een medewerker van de ACM-organisatie op een functie waaraan salarisschaal 14 of hoger BBRA 1984 is verbonden en wiens functie betrekking heeft op het verrichten van bedrijfsvoeringstaken.
2. De ACM informeert het management developmentberaad van EZ over (de procedure met betrekking tot) een benoeming van een medewerker van de ACM-organisatie op een functie waaraan salarisschaal 14 of hoger BBRA 1984 is verbonden, anders dan een benoeming als bedoeld in het eerste lid.
3. De ACM informeert IenM over (de procedure met betrekking tot) de benoeming van de directeur Telecom, Vervoer en Post van de ACM-organisatie.
1. Onverminderd artikel 3 van de instellingswet geschieden de werving, selectie en benoeming van een nieuwe voorzitter en nieuwe overige leden van de ACM volgens de in de bijlage van dit relatiestatuut opgenomen procedure.
2. De Minister van EZ en de ACM kunnen gezamenlijk besluiten dat van de procedure in de bijlage wordt afgeweken.
De ministers en de ACM nemen in hun werkzaamheden en in de communicatie daarover naar buiten de verantwoordelijkheid voor beleid en wet- en regelgeving respectievelijk de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de aan de ACM opgedragen wettelijke taken in acht en verhouden zich daarbij in- en extern tot elkaar in hun hiervoor bedoelde rol en positie.
De ministers enerzijds en de ACM en de ACM-organisatie anderzijds nemen in hun onderlinge beleidsmatige relatie over en ten opzichte van derden vertrouwelijkheid in acht voor zover dit uit wet- en regelgeving of de aard der zaken voortvloeit.
1. Ter bevordering van de inhoudelijke kennis op het gebied van de mededinging, sectorspecifieke regulering, consumentenbescherming, toezicht en handhaving bij EZ, IenM en de ACM organiseren de ministers en de ACM zo vaak als wederzijds gewenst wordt geacht fora waarin dergelijke kennis uitgewisseld wordt. Ook interne activiteiten zoals opleidingen en seminars worden zo mogelijk wederzijds opengesteld.
2. De Minister van EZ en de ACM bevorderen de tijdelijke uitwisseling van medewerkers tussen de ACM en EZ.
1. Binnen de verantwoordelijke beleidsdirecties van EZ en IenM worden relatiebeheerders aangewezen voor de verschillende werkterreinen van de ACM. Deze relatiebeheerders vormen voor de desbetreffende directies van de ACM-organisatie het eerste aanspreekpunt in beleidsmatige kwesties op werkniveau.
2. Door de ACM worden relatiebeheerders aangewezen voor de verschillende werkterreinen. Deze relatiebeheerders vormen voor EZ en IenM het eerste aanspreekpunt in beleidsmatige kwesties op werkniveau.
1. Vier maal per jaar vindt overleg plaats tussen de Minister van EZ en de ACM over ontwikkelingen op het gebied van de aan de ACM opgedragen wettelijke taken.
2. Vier maal per jaar vindt overleg plaats tussen de secretaris-generaal van EZ en de voorzitter van de ACM over onderwerpen die samenhangen met de ACM-organisatie.
3. Vier maal per jaar vindt overleg plaats tussen de directeur-generaal Energie, Telecom en Mededinging van EZ en het daartoe door de ACM aangewezen lid van de ACM over politieke, strategische en beleidsmatige onderwerpen die op het terrein van EZ liggen.
4. Indien daaraan behoefte is bij EZ of de ACM, vindt onverminderd de vorige leden tussentijds overleg plaats.
1. Twee maal per jaar vindt overleg plaats tussen de directeur-generaal Bereikbaarheid van IenM en het daartoe door de ACM aangewezen lid van de ACM over politieke, strategische en beleidsmatige onderwerpen die op het terrein van IenM liggen.
2. Indien daaraan behoefte is bij IenM of de ACM, vindt onverminderd de vorige leden tussentijds overleg plaats.
1. Indien naar het oordeel van de Minister van EZ de ACM haar taak verwaarloost, stelt de Minister van EZ de ACM hiervan – spoedeisende gevallen uitgezonderd – schriftelijk en gemotiveerd op de hoogte.
2. Indien naar het oordeel van de Minister van IenM de ACM haar taak op het gebied van vervoer verwaarloost, treedt hij daarover in overleg met de Minister van EZ. Indien de ministers concluderen dat de ACM haar taak verwaarloost, stelt de Minister van EZ de ACM hiervan – spoedeisende gevallen uitgezonderd – schriftelijk en gemotiveerd op de hoogte.
3. De in artikel 23, tweede lid, van de kaderwet bedoelde termijn is minimaal vier weken.
Indien de Minister van EZ of de Minister van IenM een derde aanwijst om in het kader van het toezicht op het functioneren van de ACM onderzoek te doen naar een door de betrokken minister te bepalen taak van de ACM of van de taakuitoefening als geheel, verstrekt de ACM aan deze derde, op de door de derde te bepalen redelijke wijze, de ter zake van het onderzoek relevante informatie.
1. Voorafgaand aan de evaluatie ten behoeve van een verslag als bedoeld in artikel 39, eerste lid, van de kaderwet, maken de Minister van EZ en de ACM afspraken over de inhoud en aanpak van de evaluatie en de te verstrekken gegevens.
2. De Minister van EZ stelt de ACM in kennis van het verslag voordat hij dit verslag naar de Staten-Generaal zendt. De ACM wordt verzocht op dit verslag te reageren binnen een bij het verzoek door de minister gestelde termijn.
3. De Minister van EZ reageert op de reactie van de ACM op het verslag en geeft daarbij in ieder geval aan in hoeverre deze reactie betrokken is bij de finale beoordeling.
1. Aan de Minister van EZ of de Minister van IenM gerichte klachten over de wijze waarop de ACM of een medewerker van de ACM-organisatie zich in een bepaalde aangelegenheid jegens een derde heeft gedragen, worden zo spoedig mogelijk aan de ACM gemeld.
2. De betrokken minister en de ACM bezien in onderling overleg hoe en door wie een klacht wordt afgehandeld.
1. De ACM consulteert stakeholders over de voorgenomen aandachtsgebieden voor het volgende jaar of de volgende twee jaren. Hij stelt hiertoe een consultatiedocument op. De ACM zendt het consultatiedocument aan de stakeholders.
2. Alvorens de ACM start met de consultatie van stakeholders worden EZ en IenM in staat gesteld te reageren op de voorgenomen aandachtsgebieden.
3. Rekening houdend met de reacties op de consultatie doet de ACM vervolgens een voorstel voor een concept-Agenda en legt deze voor aan EZ en IenM voor het geven van een reactie op de inhoud.
4. Indien gewenst vindt overleg tussen de ACM en EZ en/of IenM plaats over de concept-Agenda plaats, alvorens de ACM de definitieve ACM-Agenda vaststelt en publiceert. In de definitieve Agenda wordt een overzicht opgenomen van de voor het betreffende kalenderjaar begrote middelen.
5. Indien de ACM besluit de ACM-Agenda niet voor een jaar, maar voor twee jaar, vast te stellen, dan publiceert zij de definitieve Agenda met daarin het in het vorige lid bedoelde overzicht voor het eerste kalenderjaar. Voorafgaand aan het tweede kalenderjaar waarop de Agenda betrekking heeft, publiceert de ACM een overzicht van de voor dat kalenderjaar begrote middelen.
Onverminderd artikel 18, eerste lid, van de kaderwet en artikel 6, eerste lid, van de instellingswet, omvat het jaarverslag in ieder geval de volgende kengetallen:
a) de kostenrealisatie van naar de markt doorbelaste toezichtstaken;
b) de formatie (fte);
c) de verhouding directe en indirecte kosten;
d) aantallen boetebesluiten, lasten onder dwangsom en anderszins afgedane zaken;
e) binnengekomen en afgehandelde informatieverzoeken of verzoeken om bijstand van autoriteiten uit andere lidstaten die net als de ACM belast zijn met de handhaving van Verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 27 oktober 2004 betreffende samenwerking tussen de nationale instanties die verantwoordelijk zijn voor handhaving van de wetgeving inzake consumentenbescherming (PbEU 2004, L 364);
f) het aantal en de uitkomsten van behandelde bezwaar- en beroepzaken;
g) het percentage afgehandelde bezwaren binnen de geldende wettelijke termijn;
h) de behandelde klachten als bedoeld in artikel 9:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht;
i) de bij de Nationale Ombudsman ingediende klachten;
j) de aard en het aantal via ConsuWijzer en spamklacht.nl binnengekomen meldingen;
k) uitkomsten van uitgevoerde klanttevredenheidsonderzoeken.
1. De aanwijzingen externe contacten en de leidraad externe contacten zijn van overeenkomstige toepassing op de ACM en de medewerkers van de ACM-organisatie.
2. De ACM licht de betrokken minister voorafgaand aan formele contacten als bedoeld in het eerste lid zo spoedig mogelijk in over deze contacten en verzoekt daarbij, waar dat op grond van de aanwijzingen externe contacten of de leidraad externe contacten vereist is, om instemming van de betrokken minister. Per geval wordt in onderling overleg bezien of aanwezigheid dan wel betrokkenheid van een vertegenwoordiger van het betrokken ministerie is vereist.
3. Zo nodig vindt overleg plaats tussen de betrokken minister en de ACM over contacten als bedoeld in het eerste lid.
4. De ACM informeert de betrokken minister zo spoedig mogelijk na afloop van contacten als bedoeld in het eerste lid indien zij vermoedt dat dit nodig is met het oog op de taakuitoefening van de betrokken minister.
De ministers kunnen zich bij Europees of ander internationaal overleg doen bijstaan of vertegenwoordigen door de ACM.
Als (een vergadering van) een relevante internationale organisatie als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de regeling wordt in ieder geval aangemerkt:
a. adviescomité als bedoeld in artikel 5b, tweede lid, van de Mededingingswet;
b. Comité voor Communicatie (COCOM) als bedoeld in Richtlijn 2002/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten (PbEG 2002, L 108);
c. Comité voor samenwerking inzake consumentenbescherming (CPC) als bedoeld in Verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 27 oktober 2004 betreffende samenwerking tussen de nationale instanties die verantwoordelijk zijn voor handhaving van de wetgeving inzake consumentenbescherming (PbEU 2004, L 364;
d. European Competition Network (ECN) als bedoeld in Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (PbEG 2003, L 1);
e. Orgaan van Europese regelgevende instanties voor elektronische communicatie (BEREC) als bedoeld in Verordening (EG) nr. 1211/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 tot oprichting van het Orgaan van Europese regelgevende instanties voor elektronische communicatie (BEREC) en het Bureau (PbEU 2009, L 337);
f. Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO);
g. Raadswerkgroepen op grond van artikel 19, derde lid, van het Reglement van Orde van de Raad van de Europese Unie op beleidsterreinen die direct verband houden met de aan de ACM opgedragen wettelijke taken.
De Relationele afspraken Minister van Economische Zaken-Consumentenautoriteit (Stcrt. 2009, 61) en het Relatiestatuut EL&I-NMa 2011 (Stcrt. 2011, 17320) worden ingetrokken.
Dit relatiestatuut zal in de Staatscourant worden geplaatst.
’s-Gravenhage, 31 maart 2013
De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp.
’s-Gravenhage, 22 maart 2013
De Minister van Infrastructuur en Milieu, namens deze: S. Riedstra.
’s-Gravenhage, 2 april 2013
De Autoriteit Consument en Markt, namens deze: C.A. Fonteijn.
1. Een commissie bestaande uit maximaal twee door de ACM aangewezen personen en maximaal twee door de secretaris-generaal van EZ aangewezen personen (één van de directie Mededinging en Consumenten van EZ en één van directie Bedrijfsvoering/MD van EZ) stelt een conceptprofielschets op.
2. Na akkoord van een lid van de ACM, de secretaris-generaal van EZ en de directeur-generaal Energie, Telecom en Mededinging van EZ met de conceptprofielschets, vraagt een lid van de ACM de ondernemingsraad van de ACM-organisatie naar zijn opvattingen over de conceptprofielschets (geen formele adviesaanvraag). De conceptprofielschets vermeldt dat integriteitseisen gelden voor de goede vervulling van de functie.
3. De conceptprofielschets wordt, de opvattingen van de ondernemingsraad meewegend, ter vaststelling aan de Minister van EZ voorgelegd. De Minister van EZ stelt de profielschets vast. De profielschets is leidend bij de selectie.
1. De commissie vraagt de Algemene Bestuursdienst om op basis van de profielschets te bezien of er potentiële kandidaten in het kandidatenbestand aanwezig zijn.
2. Daarnaast zoekt de commissie op basis van de profielschets zo nodig via andere kanalen voldoende kandidaten, bijvoorbeeld:
a. een wervingsadvertentie;
b. een headhunter.
3. Tijdens de werving worden (potentiële) kandidaten gewezen op de regels ten aanzien van integriteit (geheimhouding, nevenwerkzaamheden, financiële belangen, mogelijke onverenigbaarheid van vervolgfuncties) en over het veiligheidsonderzoek.
1. Op basis van de schriftelijke informatie (brieven, CV’s en dergelijke) voeren de secretaris-generaal van EZ en een lid van de ACM gezamenlijk een eerste selectie uit, ondersteund door de commissie.
2. Alle kandidaten die door de eerste selectie zijn gekomen, worden uitgenodigd voor een gesprek dat gezamenlijk wordt gevoerd door:
a. de directeur-generaal Energie, Telecom en Mededinging van EZ dan wel de directeur Mededinging en Consumenten van EZ;
b. een lid van de ACM dan wel een door de ACM aan te wijzen persoon; en
c. een MD-adviseur.
3. In dit gesprek komen de integriteitseisen aan de orde en wordt geïnventariseerd of er eventuele knelpunten zijn.
4. De personen, bedoeld onder 2. a. en b., die het gesprek hebben gevoerd, besluiten gezamenlijk welke kandidaten doorgaan naar de eindronde (maximaal vier).
5. De eindronde bestaat uit gesprekken die de secretaris-generaal van EZ en een lid van de ACM (bij voorkeur een ander lid dan bedoeld onder 2.) gezamenlijk met de kandidaten voeren. De secretaris-generaal van EZ en het lid van de ACM besluiten gezamenlijk welke kandidaat zij aan de minister voordragen.
6. De integriteitsfunctionarissen van EZ en de ACM-organisatie voeren een gesprek met de beoogde kandidaat over de toepasselijke integriteitsregels. Hierbij wordt geïnventariseerd of sprake is van nevenwerkzaamheden en/of financiële belangen die een ontheffing vergen onder de integriteitsregeling van EZ. Zij rapporteren via de commissie aan de secretaris-generaal van EZ.
1. De commissie stelt een conceptvoordracht van de kandidaat voor de Minister van EZ op. De secretaris-generaal van EZ en een lid van de ACM dragen vervolgens gezamenlijk de kandidaat voor aan de Minister van EZ.
2. Indien gewenst, voert de Minister van EZ een gesprek met de kandidaat.
3. De voordracht wordt door een lid van de ACM voor advies voorgelegd aan de ondernemingsraad van de ACM-organisatie (formele adviesaanvraag). Tegelijkertijd wordt de voor benoeming beoogde kandidaat voorgesteld aan die ondernemingsraad en wordt de gelegenheid geboden voor een gesprek.
1. Parallel aan stap IV initieert de directie Bedrijfsvoering/MD van EZ een arbeidsvoorwaardengesprek met de kandidaat en start zij een veiligheidsonderzoek op. De secretaris-generaal van EZ voert het arbeidsvoorwaardengesprek met de kandidaat en maakt afspraken ten aanzien van financiële belangen, nevenwerkzaamheden en mogelijke vervolgfuncties. De MD-adviseur stelt een arbeidsvoorwaardenbrief op. De arbeidsvoorwaardenbrief wordt vervolgens door de secretaris-generaal van EZ getekend en naar de kandidaat verzonden en wordt van kracht zodra de benoeming een feit is.
2. Tegelijk met de arbeidsvoorwaardenbrief bereidt de integriteitsfunctionaris van de ACM-organisatie eventuele ontheffingen voor die de afspraken reflecteren die de secretaris-generaal van EZ met de kandidaat heeft gemaakt op het gebied van integriteit. De integriteitsfunctionaris van EZ draagt er zorg voor dat deze ontheffingen door de secretaris-generaal van EZ tegelijk met de arbeidsvoorwaardenbrief wordt getekend.
De Minister van EZ weegt bij de benoeming, bedoeld in artikel 12 van de kaderwet, het advies van de ondernemingsraad van de ACM mee. Hij meldt zijn voornemen tot benoeming in de Ministerraad.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2013-9237.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.