Relatiestatuut EL&I-NMA 2011

Algemeen Deel

Inleiding

De voorliggende afspraken geven een nadere invulling van hoe de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en de raad van bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit voornemens zijn gestalte te geven aan hun relatie, voor zover die relatie niet bij of krachtens wet is geregeld. Uitgangspunt bij de invulling van de relatie is dat de minister verantwoordelijk is voor het mededingings- en energiebeleid en de raad voor de uitvoering van de aan hem bij wet opgedragen taken. Dit relatiestatuut weerspiegelt de gedachte dat een goede wisselwerking tussen de minister en de raad maakt dat beiden hun taken optimaal kunnen uitvoeren. De beheersmatige en beleidsmatige afspraken uit het algemeen deel gelden voor alle taakgebieden van de raad.

HOOFDSTUK 1 ALGEMEEN

Artikel 1 Definities
  • 1. In dit relatiestatuut wordt verstaan onder:

    a. minister:

    de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie;

    b. NMa:

    de Nederlandse Mededingingsautoriteit;

    c. raad:

    de raad van bestuur van de NMa;

    d. EL&I:

    het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie;

    e. kamer:

    een organisatorische eenheid binnen de directie Regulering Energie en Vervoer van de NMa die wettelijke sectorspecifieke taken uitoefent;

    f. relatiestatuut:

    Relatiestatuut EL&I-NMa 2011;

    g. de wet:

    de Mededingingswet;

    h. de kaderwet:

    de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen.

  • 2. In dit relatiestatuut wordt onder publiceren verstaan het bekendmaken in het Staatsblad of in de Staatscourant, het ter inzage leggen van documenten alsmede het beschikbaar stellen van documenten via internet.

HOOFDSTUK 2 BEHEERSMATIGE RELATIE

Paragraaf 1 Planning- en controlcyclus
Artikel 2 Financiën, planning en control
  • 1. De raad is een zelfstandig bestuursorgaan zonder rechtspersoonlijkheid.

  • 2. De NMa maakt voor zowel de financiële, personele als de bedrijfsvoeringsaspecten deel uit van het ministerie en de begroting van de NMa is onderdeel van (artikel 1 van) de begroting van EL&I. Hierop is de bestaande wetgeving en de interne EL&I-regelgeving van toepassing. Dit betekent dat de NMa deelneemt aan de reguliere begrotings- en verantwoordingscyclus, de werkplancyclus, de toezicht- en controlecyclus van EL&I. De NMa neemt deel aan EL&I-brede overleggen zoals het bedrijfsvoeringsoverleg.

  • 3. De departementsleiding van EL&I stelt het budget en de formatie van de NMa vast. Inzake financiën, planning en control (bijvoorbeeld de werkplancyclus) vinden tweemaal per jaar gesprekken plaats tussen de raad en (namens de minister) de departementsleiding van EL&I.

Artikel 3 Verstrekken van informatie

De raad levert desgevraagd alle informatie die de directeur Financieel Economische Zaken en de directeur Auditdienst van EL&I nodig hebben in het kader van de uitoefening van hun functie.

Paragraaf 2 Personele bepalingen
Artikel 4 Personele en rechtpositionele bevoegdheden van de raad
  • 1. De minister voorziet in een besluit mandaat, volmacht en machtiging waarin personele en rechtspositionele bevoegdheden aan de raad worden verleend, met het oogmerk het onafhankelijk functioneren van de NMa te waarborgen.

  • 2. In het besluit wordt voorzien in de mogelijkheid om ondermandaat te verlenen.

  • 3. Bij de uitoefening van de in het eerste lid bedoelde bevoegdheden zijn ten minste de EL&I-specifieke personeelsregelgeving en het beleid op personeelsgebied dat geldt voor ambtelijke medewerkers van EL&I van toepassing.

Artikel 5 Management Developmentbeleid
  • 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 7 van het ARAR, vindt de benoeming van een medewerker bij de NMa op een functie waaraan salarisschaal 14 of hoger BBRA 1984 is verbonden en wiens functie betrekking heeft op het verrichten van bedrijfsvoeringstaken, plaats via het management developmentberaad van EL&I. Aangaande deze benoemingen heeft de raad zeggenschap in dit management developmentberaad.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 7 van het ARAR, vindt de benoeming van een medewerker bij de NMa op een functie waaraan salarisschaal 14 of hoger BBRA 1984 is verbonden, maar niet die benoemingen als bedoeld in lid 1, plaats via de raad. De raad informeert het management developmentberaad van EL&I over (de procedure met betrekking tot) deze benoeming.

Artikel 6 Medezeggenschap

De raad stelt een ondernemingsraad in voor het personeel dat ingevolge artikel 5a, eerste lid, van de wet door de minister ten behoeve van de uitvoering van de taken aan de raad ter beschikking is gesteld.

Paragraaf 3 Werving Raad van Bestuur
Artikel 7 Procedure voor de werving van leden van de raad van bestuur
  • 1. De werving en benoeming van nieuwe leden van de raad geschieden volgens de in appendix II van dit relatiestatuut opgenomen procedure. In deze procedure staat ook de rol van de ondernemingsraad van de NMa beschreven.

  • 2. In geval van werving van een nieuwe voorzitter van de raad kunnen de minister en de raad gezamenlijk besluiten dat de procedure in appendix II wordt verkort.

Artikel 8 Formatiebeheer
  • 1. De departementsleiding van EL&I stelt het budget en (wijzigingen in) het organisatie- en formatieplan van de NMa vast. Binnen deze kaders richt de raad de organisatie van de NMa in en beheert hij de formatie, binnen de grenzen van het BBRA 1984 en de kaders van het functiewaarderingssysteem van de Rijksoverheid (Fuwasys).

  • 2. De directeur Bedrijfsvoering van EL&I kan periodiek de formatie van de NMa doorlichten om het gevoerde formatiebeheer te toetsen.

  • 3. De raad verstrekt de directeur Bedrijfsvoering van EL&I jaarlijks alle informatie die hij nodig heeft voor zijn toetsende functie.

HOOFDSTUK 3 BELEIDSMATIGE RELATIE

Paragraaf 1 Algemene afspraken
Artikel 9 Algemeen

De minister en de raad nemen de beleidsmatige relatie tussen de verantwoordelijkheid van de minister voor het mededingings- en energiebeleid en van de raad voor de uitvoering van de wet in acht in hun werkzaamheden en in de communicatie daarover naar buiten.

Artikel 10 Vertrouwelijkheid

De minister en de raad nemen in hun onderlinge beleidsmatige relatie over en ten opzichte van derden vertrouwelijkheid in acht voor zover dit uit de wet of de aard der zaken voortvloeit.

Artikel 11 Overleg
  • 1. De minister en de raad overleggen vier maal per jaar. Onderwerpen van het overleg zijn onder meer ontwikkelingen op het gebied van de aan de raad opgedragen wettelijke taken, Europese ontwikkelingen en beleidsmatige ontwikkelingen als voorgenomen wet- en regelgeving.

  • 2. De minister inviteert de raad voor dit overleg. Minimaal een week voor het overleg wordt met wederzijdse inbreng de agenda vastgesteld.

Artikel 12 Informatie-uitwisseling ten behoeve van beider taakuitoefening
  • 1. De raad zal de minister desgevraagd of uit eigen beweging schriftelijk verslag doen van zijn bevindingen bij het uitvoeren van zijn taak indien hij of de minister van oordeel is dat deze informatie noodzakelijk is voor de ontwikkeling van beleid of regelgeving.

  • 2. De minister reageert op de door de raad verstrekte informatie binnen een maand. Bij zijn bevindingen geeft de minister aan op welke wijze de door de raad verstrekte informatie bij de besluitvorming is of zal worden betrokken.

Artikel 13 Kennismanagement

Ter bevordering van de inhoudelijke kennis op het gebied van de mededinging, (sectorspecifieke) regulering, toezicht en handhaving bij EL&I en de NMa organiseren de minister en de raad zo vaak als wederzijds gewenst wordt geacht fora waarin kennis inzake zowel beleid als uitvoeringsaspecten uitgewisseld wordt. Ook interne activiteiten (opleidingen, seminars etc.) ter verhoging van de aanwezige kennis binnen beide organisaties worden zo veel mogelijk wederzijds open gesteld. De minister en de raad bevorderen de tijdelijke uitwisseling van medewerkers tussen de NMa en EL&I.

Paragraaf 2 Contacten met EL&I en informatievoorziening
Artikel 14 Regulier overleg beleidsrelatie
  • 1. Binnen de verantwoordelijke beleidsdirecties van EL&I worden relatiebeheerders aangewezen voor de verschillende werkterreinen van de raad. Deze relatiebeheerder vormt voor de raad en de desbetreffende kamer het eerste aanspreekpunt in beleidsmatige kwesties op werkniveau.

  • 2. Door de raad worden relatiebeheerders aangewezen voor de verschillende toezichtsterreinen. De relatiebeheerder vormt voor EL&I het centrale aanspreekpunt in beleidsmatige kwesties op werkniveau.

  • 3. Vier maal per jaar vindt overleg plaats tussen de directeur-generaal Energie, Telecom en Mededinging danwel de Secretaris-Generaal en de raad over politiek strategische aspecten van de NMa, mede ter voorbereiding op het overleg tussen de minister en de raad, zoals bedoeld in artikel 11. Tussentijds vindt overleg plaats indien daaraan bij EL&I of de raad behoefte is.

  • 4. Elke vier weken vindt overleg plaats tussen de directeur van de beleidsdirectie van EL&I die verantwoordelijk is voor het mededingingsbeleid en het daartoe door de raad aangewezen lid van de raad of het hoofd van de afdeling Strategie en Communicatie van de NMa. Tussentijds vindt overleg plaats indien daaraan bij EL&I of de raad behoefte is.

  • 5. Elke vier weken vindt overleg plaats tussen de directeur van de beleidsdirectie van EL&I die verantwoordelijk is voor het energiebeleid en de directeur van de directie Energie en Vervoer van de NMa.

  • 6. Drie maal per jaar vindt overleg plaats tussen de directeur Wetgeving en Juridische Zaken van EL&I, een lid van de raad en de directeur Juridische Dienst van de NMa.

Artikel 15 Notificatie

Indien een besluit van de raad regels bevat die ingevolge Europese regelgeving of andere verdragsverplichtingen moeten worden genotificeerd, draagt de raad zorg voor deze notificatie, overeenkomstig de daarvoor voor de ministeries geldende handleidingen.

Paragraaf 3 Functioneren NMa
Artikel 16 Taakverwaarlozing
  • 1. Indien naar het oordeel van de minister de raad zijn taak verwaarloost, stelt de minister de raad hiervan – spoedeisende gevallen uitgezonderd – schriftelijk op de hoogte.

  • 2. De in artikel 23, tweede lid, van de kaderwet bedoelde termijn is minimaal vier weken.

Paragraaf 4 Beleidsmatige relatie: uitvoeringsonderzoeken en rapportages
Artikel 17 De uitvoeringstoets
  • 1. De minister legt voorgenomen wet- en regelgeving en beleidsvoornemens welke na invoering van invloed zijn of kunnen zijn op de uitoefening van aan de raad opgedragen taken ten behoeve van een uitvoeringstoets voor aan de raad. De raad kan ook zonder verzoek daartoe een uitvoeringstoets uitbrengen.

  • 2. De raad zendt het resultaat van elke uitvoeringstoets aan de minister. De minister reageert op de door de raad uitgevoerde uitvoeringstoets binnen een maand. Bij zijn bevindingen geeft de minister aan op welke wijze de uitvoeringstoets bij de besluitvorming is of zal worden betrokken en op welke termijn hij of de raad de uitvoeringstoets openbaar zal maken.

  • 3. De minister stelt bij een verzoek om een uitvoeringstoets een termijn waarbinnen de raad geacht wordt te reageren. Deze termijn is vier of zes weken, afhankelijk van de omvang van de voorgenomen wet- en regelgeving of beleidsvoornemens. De regel is dat bij omvangrijke voorgenomen wet- en regelgeving of beleidsvoornemens de termijn zes weken is en dat bij niet omvangrijke voorgenomen wet- en regelgeving de termijn vier weken is; in zeer dringende gevallen kunnen de minister en de raad in overleg een andere termijn vaststellen.

  • 4. De raad stelt de minister op de hoogte van de intentie uit eigen beweging een uitvoeringstoets uit te voeren.

  • 5. De raad beziet de conceptteksten voor wet- of regelgeving of het beleidsvoornemen in ieder geval op:

    • a. uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid;

    • b. gevolgen voor de NMa in termen van personeel, organisatie en financiën; en

    • c. mogelijkheden om de doeltreffendheid en doelmatigheid van het beleidsvoornemen te vergroten.

  • 6. Bij voorgenomen wetgeving die de taakuitoefening van de raad kan beïnvloeden en niet (mede) afkomstig is van de minister, zal de minister de betrokken bewindspersoon of -personen verzoeken eveneens de raad een uitvoeringstoets te laten verrichten.

Artikel 18 Rapportages aan de minister en andere bewindslieden
  • 1. Bij een opdracht aan de raad om een rapportage als bedoeld in artikel 5c van de wet uit te brengen stelt de minister een termijn van in beginsel drie maanden waarbinnen deze rapportage wordt verwacht. Mocht de raad voorzien dat de rapportage niet binnen de gegeven termijn kan worden uitgebracht, dan stelt de raad de minister hiervan één maand voor het verstrijken van deze termijn onder opgaaf van reden in kennis.

  • 2. Indien de raad voornemens is uit eigen beweging een rapportage uit te brengen inzake de effecten voor de mededinging van voorgenomen of geldende regelgeving of besluiten op of buiten het terrein van de minister, dan stelt de raad de minister hiervan tijdig op de hoogte. De raad geeft aan op welke termijn de raad de rapportage uitbrengt.

  • 3. De raad zendt elke rapportage naar de minister. De minister reageert op de rapportage van de raad binnen een maand. Bij zijn bevindingen geeft de minister aan op welke wijze de rapportage bij de besluitvorming is of zal worden betrokken en op welke termijn de rapportage openbaar wordt gemaakt.

  • 4. Mocht een verzoek van andere bewindspersonen om een rapportage inzake het werkterrein van de raad aan de raad zijn gericht, dan maakt de raad daarvan onverwijld melding aan de minister. De termijn waarbinnen de minister besluit de raad al dan niet op te dragen aan het verzoek gevolg te geven, is vier weken. In overleg kan van deze termijn worden afgeweken.

Artikel 19 Afstemming verzoeken om informatie

De raad stemt de behandeling van verzoeken van derden om informatie af met de minister indien het verzoek betrekking heeft op informatie als bedoeld in de artikelen 12, 17, 18 of daarmee vergelijkbare informatie, die nog niet openbaar is gemaakt.

Paragraaf 5 Externe relaties NMa
Artikel 20 Relatie met andere toezichthouders – afspraken
  • 1. Alvorens de raad algemene afspraken maakt met een andere toezichthouder om tot afbakening van werkzaamheden, uitwisseling van gegevens zoals bedoeld in artikel 91 van de wet of samenwerking te komen stelt de raad de minister op de hoogte van zijn voornemen. De raad zendt hiertoe de minister ten minste vier weken voor de vaststelling de tekst van de voorgenomen afspraken.

  • 2. Mocht de minister voornemens zijn een reactie te geven op de voorgenomen afspraken, dan stelt hij binnen twee weken na ontvangst van de tekst van de afspraken de raad hiervan op de hoogte.

  • 3. Na het kenbaar maken van zijn voornemen om te reageren geeft de minister binnen twee weken een schriftelijke reactie aan de raad.

Artikel 21 Relatie NMa met de Staten-Generaal
  • 1. De raad licht de minister voorafgaand in over contacten met de Staten-Generaal en vermeldt daarbij waarop het contact betrekking zal hebben.

  • 2. Contacten tussen de Staten-Generaal en de raad of het personeel van de NMa namens de raad in het kader van hoorzittingen waaraan de raad of dat personeel vanwege zijn specifieke expertise deelneemt, worden gemeld aan de minister. Indien de minister daartegen bezwaren heeft, treedt hij in overleg met de raad. De contacten in het kader van hoorzittingen vinden slechts plaats nadat de minister hiermee heeft ingestemd.

  • 3. Zo nodig vindt overleg plaats tussen de minister en de raad over wie de door de Staten-Generaal gevraagde informatie verstrekt, dan wel hoe om te gaan met een verzoek om contact aan de raad vanuit de Staten-Generaal.

Artikel 22 Internationale contacten

De minister kan zich bij Europees of ander internationaal overleg inzake mededingingsaangelegenheden doen bijstaan of vertegenwoordigen door de raad.

Paragraaf 6 Evaluatie en wijziging van het relatiestatuut
Artikel 23 Evaluatie relatiestatuut
  • 1. Het beheer van dit relatiestatuut is een zorg van de minister en de raad. Daartoe evalueren minister en de raad binnen drie jaar na ondertekening dit relatiestatuut. In deze evaluatie worden ook de appendices bij dit relatiestatuut meegenomen.

  • 2. De minister kan de raad verzoeken bij de evaluatie aan bepaalde punten bijzondere aandacht te besteden. Daarbij wordt rekening gehouden met de opvattingen van de andere bij de appendices betrokken bewindspersonen. De minister kan concrete tekstaanpassingen voor het relatiestatuut voorstellen.

  • 3. De raad kan schriftelijk reageren op de bevindingen van de minister en zijn eigen ervaringen met het relatiestatuut weergeven. In deze reactie kan de raad suggesties voor tekstaanpassingen in het relatiestatuut doen. De raad wordt geacht deze reactie binnen drie maanden na ontvangst van het verzoek aan de minister te doen toekomen.

  • 4. In dringende gevallen kan in onderling overleg tussen de minister en de raad ook tussentijds tot aanpassing van de hoofdtekst van het relatiestatuut worden besloten.

Paragraaf 7 Overige bepalingen
Artikel 24 Intrekking

Het Relatiestatuut EZ-NMa 2010, dat is gepubliceerd in de Staatscourant op 29 juli 2010 (Stcrt. 2010, 12076), vervalt op het tijdstip van inwerkingtreding van dit relatiestatuut.

Artikel 25 Inwerkingtreding

Dit relatiestatuut treedt in werking met ingang van 1 oktober 2011.

Artikel 26 Citeertitel

Dit relatiestatuut wordt aangehaald als: Relatiestatuut EL&I-NMa 2011.

Dit relatiestatuut zal in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

M.J.M. Verhagen.

De Raad van Bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit,

namens deze:

C.A. Fonteijn.

APPENDIX I: SPECIFIEKE BEPALINGEN BETREFFENDE DE RELATIE TUSSEN DE MINISTER VAN EL&I, DE MINISTER VAN I&M EN DE VERVOERKAMER

HOOFDSTUK 1 DOEL EN TOEPASSINGSBEREIK

Artikel 1 Definities

  • a. I&M: het ministerie van Infrastructuur en Milieu;

  • b. Vervoerkamer: de kamer die binnen de directie Regulering Energie en Vervoer van de NMa is belast met sectorspecifiek toezicht op het terrein van vervoer.

Artikel 2 De wettelijke taken van de Vervoerkamer

De Vervoerkamer verricht werkzaamheden ter uitvoering van wettelijke taken die de raad heeft op grond van de

  • (i) Wet Personenvervoer 2000;

  • (ii) Spoorwegwet;

  • (iii) de Wet Luchtvaart;

  • (iv) de Loodsenwet.

Artikel 3 Uitgangspunten

  • 1. De raad is primair verantwoordelijk voor de zelfstandige en onafhankelijke uitvoering van de in artikel 2 van deze appendix aan hem opgedragen wettelijke taken.

  • 2. De Minister van I&M is politiek en beleidsmatig verantwoordelijk voor de in artikel 2 van deze appendix genoemde wetgeving.

  • 3. De taken waarmee de Vervoerkamer is belast, worden uitgevoerd op basis van de wetten aangevuld door een toezichtvisie. Deze visie wordt voordat de raad deze vaststelt voorgelegd aan I&M en EL&I.

  • 4. Daar waar het de algemene bedrijfsvoering betreft, is de secretaris-generaal van EL&I verantwoordelijk.

HOOFDSTUK 2 BEHEERSMATIGE RELATIE

Artikel 4 Jaarwerkplan

  • 1. De door de Vervoerkamer op grond van de in artikel 2 van deze appendix te verrichten werkzaamheden worden jaarlijks uitgewerkt in het jaarwerkplan NMa. In dit jaarwerkplan zijn de door de Vervoerkamer uit te voeren werkzaamheden uitgesplitst per wet.

  • 2. Voor de opdrachten aan de Vervoerkamer die niet zijn opgenomen in het jaarwerkplan zal de NMa met de opdrachtgever voorafgaand financiële afspraken maken. Voor de kosten die met deze aanvullende afspraken samenhangen worden separaat begrotingsmiddelen ter beschikking gesteld.

Artikel 5 Werkwijze begroting en financiering

  • 1. Het jaarwerkplan NMa bevat een begroting voor de werkzaamheden van de Vervoerkamer. Wat betreft de Vervoerkamer dient het jaarwerkplan NMa te worden overeengekomen tussen de betrokken directeuren van I&M en NMa en te worden geaccordeerd door de directeur-generaal Mobiliteit namens I&M en de secretaris-generaal van EL&I. Voor zover het jaarwerkplan NMa geen inzicht geeft in de kosten per wet, zullen deze in een afzonderlijke bijlage worden weergegeven die jaarlijks voorafgaand aan het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft wordt vastgesteld door de directeur-generaal Mobiliteit namens I&M. I&M zendt daartoe jaarlijks voorafgaand aan het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft, een brief aan de NMa met afschrift aan EL&I ter accordering van de begroting.

  • 2. Indien er sprake is van wijzigingen in het jaarwerkplan NMa met de begroting van het lopende kalenderjaar, worden deze besproken in de relevante overleggen zoals omschreven in artikel 10 van deze appendix.

  • 3. De Vervoerkamer voert de werkzaamheden die voortvloeien uit de in artikel 2 van deze appendix genoemde wetgeving uit voor rekening van I&M. Er vindt eenmaal per jaar verrekening plaats van de kosten betreffende het lopende jaar tussen I&M en EL&I door middel van een begrotingsoverheveling bij najaarsnota.

  • 4. De aan I&M door te berekenen kosten van de Vervoerkamer en de wijze van berekening daarvan worden vastgelegd in het jaarwerkplan en begroting.

  • 5. Verschillen tussen de voor enig jaar begrote en gerealiseerde kosten worden opgenomen in de Wijziging van de begrotingsstaat van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (XIII) behorend bij de begroting van EL&I van dat jaar (Slotwet).

  • 6. Indien alle in artikel 2 van deze appendix genoemde wetten tenminste één jaar in werking zijn zullen de ministers van EL&I en I&M en de raad de minister van Financiën een voorstel doen om de begrotingsmiddelen voor de Vervoerkamer structureel over te hevelen van de I&M-begroting naar de EL&I-begroting.

Artikel 6 Halfjaarrapportage

  • 1. Het onderdeel van de halfjaarrapportage van de NMa dat ziet op werkzaamheden van de Vervoerkamer wordt besproken door de directeur van de directie Regulering Energie en Vervoer met de directeur Spoorvervoer namens I&M, alvorens deze wordt besproken met de secretaris-generaal van EL&I en de raad.

  • 2. Voor zover de halfjaarrapportage van de NMa geen inzicht geeft in de kosten per wet, zullen deze in een afzonderlijke bijlage worden weergegeven, die gelijktijdig met de halfjaarrapportage wordt aangeboden aan I&M.

  • 3. Indien de directeur van de directie Regulering Energie en Vervoer, de directeur Spoorvervoer namens I&M of de secretaris-generaal van EL&I wijzigingen ten opzichte van het jaarwerkplan voorstelt met financiële consequenties, zijn deze herkenbaar beschreven in de halfjaarrapportage.

Artikel 7 Jaarrapportage

  • 1. De Vervoerkamer legt verantwoording af over de uitgevoerde werkzaamheden in de jaarrapportage van de NMa die wordt uitgebracht in het kader van de werkplancyclus van EL&I.

  • 2. Het in het eerste lid van dit artikel genoemde onderdeel wordt besproken door de directeur van de directie Regulering Energie en Vervoer met de directeur Spoorvervoer van I&M, alvorens het wordt besproken met de secretaris-generaal van EL&I en de raad.

  • 3. Deze jaarrapportage wordt ook ter beschikking gesteld aan de minister van I&M.

Artikel 8 Jaarverslag

  • 1. Het jaarverslag van de NMa is openbaar en bevat een verslag van de werkzaamheden van de Vervoerkamer.

  • 2. Bij het opstellen van het verslag wordt het bepaalde in de onder artikel 2 van deze appendix genoemde wetgeving inzake de wettelijke rapportering aan de minister van I&M in acht genomen.

Artikel 9 Personeel

  • 1. I&M heeft geen bemoeienis met het personeelsbeleid van de raad ten aanzien van de Vervoerkamer. I&M en EL&I worden door middel van de jaarrapportage over het personeelsbeleid geïnformeerd.

  • 2. I&M wordt betrokken in de procedure van de benoeming van de directeur van de directie Regulering Energie en Vervoer.

HOOFDSTUK 3 BELEIDSMATIGE RELATIE

Artikel 10 Overleg en informatie-uitwisseling EL&I-I&M

  • 1. De directeur-generaal Mobiliteit, de directeur-generaal Energie, Telecom en Mededinging en de raad overleggen twee maal per jaar indien noodzakelijk voor politiek-strategische aspecten van de Vervoerkamer.

  • 2. De relevante directeuren van I&M en de directeur van de directie Regulering Energie en Vervoer overleggen eenmaal per kwartaal of zoveel vaker als nodig is. Tijdens dit overleg komen het beheer en het beleid ten aanzien van de Vervoerkamer aan de orde (jaarwerkplan, halfjaarrapportage, jaarrapportage en jaarverslag) en vindt afstemming en informatie-uitwisseling plaats met betrekking tot voorgenomen besluiten van de Vervoerkamer en de inhoudelijke motivering en mogelijke consequenties daarvan. Bij de overige contacten wordt per geval de noodzakelijkheid van betrokkenheid van EL&I en/of I&M bekeken en daarnaar gehandeld.

  • 3. I&M en EL&Iwijzen een relatiebeheerder Vervoerkamer aan.

  • 4. Gezien de organisatorische verantwoordelijkheid van de minister van EL&I voor de NMa zendt de minister van I&M alle informatie die relevant zou kunnen zijn voor de uitoefening van die verantwoordelijkheid aan de minister van EL&I. De minister van EL&I geleidt deze ontvangen informatie door naar de raad.

  • 5. Gezien de politieke en beleidsmatige verantwoordelijkheid van de minister van I&M voor de in artikel 2 van deze appendix genoemde wetgeving, zendt de minister van EL&I alle informatie die relevant zou kunnen zijn voor de uitoefening van die verantwoordelijkheid aan de minister van I&M. De minister van EL&I zendt deze informatie tevens naar de raad.

  • 6. In de in het tweede lid genoemde overleggen zal tevens afstemming en informatie-uitwisseling plaatsvinden met betrekking tot de toezichthoudende taken van de Vervoerkamer en die van de minister van I&M ten aanzien van de exploitatie van Schiphol, op grond van de Wet Luchtvaart, voor zover dat wettelijk is toegestaan. Deze afstemming en informatie-uitwisseling hebben betrekking op voorgenomen besluiten, inhoudelijke motivering en mogelijke consequenties voor de capaciteit van en de kwaliteit van de dienstverlening door de NV Luchthaven Schiphol.

Artikel 11 Uitvoerings- en handhavingstoets

Artikel 17, eerste tot en met vijfde lid, van dit relatiestatuut zijn van overeenkomstige toepassing tussen de minister van I&M en de raad.

Artikel 12 Informatie-uitwisseling Vervoerkamer – I&M

  • 1. De raad levert op verzoek van de minister van I&M de gegevens die door de minister van I&M noodzakelijk worden geacht voor de ontwikkeling en uitvoering van beleid en wet- en regelgeving, politieke besluitvorming en de beantwoording van door de Staten-Generaal gestelde vragen op het gebied van, dan wel relevant voor de taken op grond van de wetten genoemd in artikel 2 van deze appendix.

  • 2. Wat betreft de taken van de Vervoerkamer, verstrekt de minister van I&M in ieder geval aan de raad de aan het criterium van het eerste lid beantwoordende:

    • a. ontwerpen van wet, inclusief de memorie van toelichting;

    • b. ontwerpen van algemene maatregelen van bestuur;

    • c. ontwerp-ministeriële regelingen;

    • d. reacties op adviezen van de Raad van State en op de schriftelijke inbreng van de Staten-Generaal;

  • 3. De raad levert op verzoek van de minister van I&M of uit eigen beweging bepaalde (feitelijke) gegevens, die noodzakelijk worden geacht ten behoeve van de ontwikkeling en uitvoering van beleid en wet- en regelgeving, politieke besluitvorming en de beantwoording van door de Staten-Generaal gestelde vragen betreffende de taken van de Vervoerkamer.

  • 4. De minister van I&M en de raad informeren elkaar vroegtijdig over onderwerpen die in de publiciteit kunnen komen en waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat het van belang is voor de andere partij om daarvan op de hoogte te zijn.

Artikel 13 Externe relaties

I&M en EL&I informeren elkaar over contacten met externe relaties aangaande de Vervoerkamer, voor zover deze niet reeds vallen onder contacten genoemd in hoofdstuk 3 van het algemeen gedeelte van dit relatiestatuut.

Artikel 14 Inwerkingtreding en wijzigingen

Zodra de verhouding van de NMa ten opzichte van EL&I en/of I&M wijzigt, of zodra een van de in artikel 2 van deze appendix genoemde wetten en daaruit voortvloeiende taken wijzigen, wordt deze appendix geëvalueerd en zo nodig aangepast aan de nieuwe situatie.

De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

M.J.M. Verhagen.

De Secretaris-Generaal van Infrastructuur en Milieu,

S. Riedstra.

De Raad van Bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit,

namens deze:

C.A. Fonteijn.

APPENDIX II: PROCEDURE VOOR DE WERVING VAN LEDEN VAN DE RAAD VAN BESTUUR VAN DE NMA

Stap I. Profielschets

  • 1. Een commissie bestaande uit twee door de raad aangewezen personen en twee door de secretaris-generaal van EL&I (hierna: SG) aangewezen personen (één van de directie Mededinging en Consumenten en één van directie Bedrijfsvoering/MD) stelt een conceptprofielschets op.

  • 2. Na akkoord van een lid van de raad, de SG en de directeur-generaal Energie, Telecom en Mededinging (hierna: DG ETM) met de conceptprofielschets, vraagt een lid van de raad de ondernemingsraad van de NMa naar zijn opvattingen over de conceptprofielschets (geen formele adviesaanvraag).

  • 3. De conceptprofielschets wordt, de opvattingen van de ondernemingsraad meewegend, ter vaststelling aan de minister voorgelegd. De minister stelt de profielschets vast.

Stap II. Werving

  • 1. De commissie vraagt de Algemene Bestuursdienst om op basis van de profielschets te bezien of er potentiële kandidaten in de kaartenbak aanwezig zijn.

  • 2. Daarnaast zoekt de commissie op basis van de profielschets zo nodig via andere kanalen voldoende kandidaten, bijvoorbeeld:

    • a. een wervingsadvertentie;

    • b. een headhunter.

Stap III. Selectie

  • 1. Op basis van de schriftelijke informatie (brieven, CV’s en dergelijke) voeren de SG en een lid van de raad gezamenlijk een eerste selectie uit, ondersteund door de commissie.

  • 2. Alle kandidaten die door de eerste selectie zijn gekomen, worden uitgenodigd voor een gesprek dat gezamenlijk wordt gevoerd door:

    • a. de DG ETM dan wel de directeur Mededinging en Consumenten;

    • b. een lid van de raad dan wel een door de raad aan te wijzen persoon; en

    • c. een MD-adviseur.

  • 3. De personen, genoemd onder 2. a. en b., die het gesprek hebben gevoerd, besluiten gezamenlijk welke kandidaten doorgaan naar de eindronde (maximaal vier).

  • 4. De eindronde bestaat uit gesprekken die de SG en een lid van de raad (bij voorkeur een ander lid dan genoemd onder 2.) gezamenlijk met de kandidaten voeren. De SG en het lid van de raad besluiten gezamenlijk welke kandidaat zij aan de minister voordragen.

Stap IV. Voordracht aan de Minister

  • 1. De commissie stelt een conceptvoordracht van de kandidaat voor de minister op. De SG en een lid van de raad dragen vervolgens gezamenlijk de kandidaat voor aan de minister.

  • 2. Indien gewenst, voert de minister een gesprek met de kandidaat.

  • 3. De voordracht wordt door een lid van de raad voor advies voorgelegd aan de ondernemingsraad van de NMa (formele adviesaanvraag). Tegelijkertijd wordt de voor benoeming beoogde kandidaat voorgesteld aan de ondernemingsraad van de NMa en wordt de gelegenheid geboden voor een gesprek.

Stap V. Arbeidsvoorwaarden

Parallel aan stap IV initieert de Directie Bedrijfsvoering/MD een arbeidsvoorwaardengesprek met de kandidaat en start zij een veiligheidsonderzoek op. De SG voert het arbeidsvoorwaardengesprek met de kandidaat. De MD-adviseur stelt een arbeidsvoorwaardenbrief op. De arbeidsvoorwaardenbrief wordt vervolgens door de SG getekend en naar de kandidaat verzonden en wordt van kracht zodra de benoeming een feit is.

Stap VI. Benoeming door de minister

De minister weegt bij de benoeming, bedoeld in artikel 12 van de kaderwet, het advies van de ondernemingsraad van de NMa mee. Hij meldt zijn voornemen tot benoeming in de Ministerraad.

Naar boven