Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Openbaar Ministerie (OM) | Staatscourant 2010, 20476 | Besluiten van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Openbaar Ministerie (OM) | Staatscourant 2010, 20476 | Besluiten van algemene strekking |
Categorie: opsporing, vervolging
Rechtskarakter: aanwijzing in de zin van art. 130 lid 4 Wet RO
Afzender: College van procureurs-generaal
Adressant: Hoofden van de parketten en politie
Registratienummer: 2010A029
Datum vaststelling: 13-12-2010
Datum inwerkingtreding: 01-01-2011
Geldigheidsduur: 31-12-2014
Publicatie in Stcrt.: –
Vervallen: Aanwijzing slachtofferzorg (2004A004)
Aanwijzing spreekrecht en schriftelijke slachtofferverklaring
(2004A013)
Relevante beleidsregels OM: Aanwijzing huiselijk geweld en eergerelateerd geweld (2010A010)
Aanwijzing Opsporing en Vervolging inzake seksueel misbruik (2010A026)
Aanwijzing executie-indicator en formulier risicoprofiel (2010A028)
Aanwijzing opsporing en vervolging inzake kindermishandeling (2010A024)
Aanwijzing schade niet-voegen (2008A016)
Wetsbepalingen: 51a t/m f Wetboek van Strafvordering
Jurisprudentie: –
Bijlage(n): –
De Aanwijzing slachtofferzorg is per 1 januari 2011 geactualiseerd in verband met de inwerkingtreding van de Wet ter versterking van de positie van het slachtoffer in het strafproces. Deze wet versterkt de positie van de slachtoffers op een aantal onderdelen. De belangrijkste wijzigingen van de nieuwe wet:
– introductie van een voorschotregeling;
– voeging bij jeugdigen beneden de 14 jaar wordt mogelijk;
– verschijningsplicht ouders minderjarige verdachten ter terechtzitting;
– uitbreiding voeging bij ad informandum ten laste gelegde zaken;
– nieuw voegingcriterium;
– recht op informeren over invrijheidstelling verdachte/veroordeelde door OM;
– processtukken; verruiming kennisneming en toevoeging;
– bijstand; verruiming raadsman en tolk.
Daarnaast heeft het College in 2008 de OM-visie op slachtofferzorg vastgesteld. Slachtofferzorg dient van bijzaak hoofdzaak te worden. Elementen uit de visie zijn onder meer de introductie van gedifferentieerde dienstverlening aan slachtoffers (algemeen pakket en maatwerk), een nieuw proces van schadebehandeling en de landelijke ketensamenwerking. Deze nieuwe elementen van de wet en de visie zijn in de aanwijzing verwerkt.
Op 1 januari 2011 is de Wet ter versterking van de positie van het slachtoffer in het strafproces in het Wetboek van Strafvordering, het Wetboek van Strafrecht en de Wet schadefonds geweldsmisdrijven in werking getreden. De rechten van het slachtoffer hebben hiermee een definitieve plaats in het wetboek gekregen. In alle schakels van de strafrechtsketen, vanaf de behandeling van de pre-aangifte tot en met de executie, zijn voorzieningen getroffen om het slachtoffer zo goed mogelijk tot zijn recht te laten komen. In de Wet, het Uitvoeringsbesluit voorschot schadevergoedingsmaatregel en in deze aanwijzing wordt als slachtoffer aangemerkt degene die als rechtstreeks gevolg van een strafbaar feit vermogensschade of ander nadeel heeft ondervonden. Met het slachtoffer worden gelijkgesteld diens nabestaanden en rechtspersonen. Een slachtoffer dat zich met zijn vordering tot schadevergoeding in het strafproces voegt wordt in die hoedanigheid benadeelde partij genoemd.
Visie OM op slachtofferzorg
In 2008 heeft het College een visie op slachtofferzorg vastgesteld. Slachtoffers moeten centraal staan in het denken en werken van het Openbaar Ministerie (OM). Kern van de visie is dat slachtofferzorg van bijzaak naar hoofdzaak gaat. Het OM ondersteunt op professionele wijze vanuit zijn taakopvatting het slachtoffer in het uitoefenen van zijn rechten. Dit vraagt niet alleen om een aanpassing van processen en systemen, maar raakt ook de houding van de medewerkers. Het OM ondersteunt het slachtoffer in het uitoefenen van de volgende rechten:
– erkenning dat het slachtoffer iets is aangedaan;
– recht doen aan het slachtoffer;
– compensatie van het aangedane leed;
– correcte bejegening in de strafrechtelijke procedure.
Het OM is onpartijdig, treedt professioneel, uniform en voorspelbaar op, gaat uit van actieve wederkerigheid en levert diensten in de fase opsporing, vervolging en executie. Het OM doet dit op de volgende wijze1:
Onpartijdigheid: Het OM past het strafrecht onbevangen toe namens de samenleving en is dus geen hulpverlener, raadsman, conflictbemiddelaar of zaakswaarnemer voor het slachtoffer. Het OM treedt op vanuit zijn rol als magistraat en is onpartijdig. Het OM staat – behalve voor de belangen van individuele burgers (slachtoffers) – ook voor collectieve waarden als de rechtsstaat en integriteit van de samenleving. Dit betekent niet uitsluitend werken voor een deelgroep of -belang, maar alle invalshoeken aan bod laten komen. Het OM is hierover helder in de communicatie met het slachtoffer.
Professioneel, uniform en voorspelbaar: Professioneel optreden betekent handelen volgens geldende protocollen, waarvan slechts gemotiveerd en toetsbaar wordt afgeweken. Dit leidt tot een uniforme werkwijze en uniforme processen bij de OM-onderdelen en zoveel mogelijk standaardisering van schadevergoedingen. Het OM functioneert als één concern en is voorspelbaar in zijn optreden. Slachtoffers kunnen in het hele land op eenzelfde niveau van ondersteuning door het OM bij het uitoefenen van hun rechten rekenen.
Het OM dient tijdig en zorgvuldig te handelen bij alle overdrachtsmomenten van het dossier.
Actieve wederkerigheid: Uitgangspunt voor het OM in de dienstverlening aan het slachtoffer is actieve wederkerigheid. Dit betekent dat het OM de dienstverlening aan het slachtoffer alleen goed kan uitvoeren als het slachtoffer (al dan niet ondersteund door hulpverlening of juridisch advies van anderen) waar mogelijk zijn aandeel levert. Bijvoorbeeld door tijdig aan te geven van welke rechten zij gebruik willen maken.
Diensten OM in de fase opsporing, vervolging en executie: In het kader van de slachtofferzorg levert het OM de volgende diensten: informatieverstrekking, schadebehandeling, spreekrecht, schriftelijke slachtofferverklaring (SSV), slachtoffergesprek met officier van justitie en/of advocaat-generaal, kennisnemen en toevoegen van processtukken, toevoegen van tolk in het kader van spreekrecht.
Het OM in de praktijk:
Differentiatie: Het OM biedt aan slachtoffers zijn dienstenpakket aan. De zwaarst getroffenen komen daarnaast in aanmerking voor een meer persoonsgebonden benadering. Dit zijn in ieder geval slachtoffers en nabestaanden van misdrijven die de rechtsorde ernstig schokken, ernstige gewelds- en zedendelicten, ernstige verkeersongevallen, misdrijven die grote aantallen/groepen betreffen (fraude, geplunderde winkels in een straat etc.), gevoelige zaken (publiciteit, politiek) en misdrijven die ernstige/complexe schade hebben veroorzaakt.
De verantwoordelijke leiding van het OM onderdeel beslist of meer persoonsgebonden benadering van het slachtoffer in de vorm van zaakscoördinatie, hierna te noemen ‘zaakscoördinatie’, wordt ingezet in strafzaken die voldoen aan de gestelde criteria. De zaakscoördinator verzorgt alle taken richting de nabestaanden en slachtoffers die voortvloeien uit de verantwoordelijkheid van het OM en ondersteunt de nabestaanden en slachtoffers tijdens de gehele rechtsgang. Differentiatie vindt bij alle parketten op gelijke wijze plaats.
Van begin tot eind verantwoordelijk voor het strafproces: De verantwoordelijkheid van het OM start bij het moment van het registreren van de zaak en loopt door tot en met de tenuitvoerlegging. Het OM heeft ook een rol in de nazorg na afronding van de strafzaak.
Verantwoordelijkheid nemen: Het OM werkt in de slachtofferzorg nauw samen met andere partners in de keten: politie, zittende magistratuur, Slachtofferhulp Nederland (SHN), bestuur en het Schadefonds Geweldsmisdrijven. Het onderwerp slachtofferzorg is geregeld onderwerp van gesprek in het driehoeksoverleg en Arrondissementaal Justitieel Beraad (AJB).
De samenwerking tussen de politie, SHN en het OM vindt plaats vanuit een gezamenlijke oriëntatie in de vorm van een centraal slachtofferloket per arrondissement. Uitgangspunt is om vanuit het centrale slachtofferloket met ketenpartners, uitgaande van eigen taken en verantwoordelijkheden, de diensten aan slachtoffers te leveren.
Wet versterking positie slachtoffers
Deze wet heeft tot doel de positie van het slachtoffer verder te versterken. De belangrijkste wijzigingen zijn :
1. Introductie voorschotregeling.
De voorschotregeling houdt in dat slachtoffers die een schadevergoedingsmaatregel toegewezen hebben gekregen acht maanden na onherroepelijk worden van het vonnis het toegewezen schadebedrag krijgen uitgekeerd. De staat neemt de inning over. Bij Algemene Maatregel van Bestuur zal worden bepaald dat de regeling voorlopig beperkt blijft tot slachtoffers van geweld- en zedendelicten.
2. Voeging bij jeugdigen beneden de 14 jaar.
Slachtoffers krijgen de mogelijkheid in het strafproces een civiele voeging in te dienen ten aanzien van de ouders van een verdachte beneden de 14 jaar.
3. Verschijningsplicht ouders minderjarige verdachten ter terechtzitting.
De ouders/voogd van een minderjarige verdachte worden verplicht aanwezig te zijn bij de strafzaak.
4. Voeging bij ad informandum ten laste gelegde zaken
Slachtoffers kunnen ook een civiele vordering indienen als hun zaak ad informandum ten laste wordt gelegd.
5. Nieuw voegingscriterium
Het nieuwe criterium luidt dat de vordering geen onevenredige belasting van het strafrechtsgeding met zich mee mag brengen.
6. Informeren over invrijheidstelling verdachte/veroordeelde
De wet regelt dat slachtoffers van spreekrechtwaardige delicten recht hebben op informatie over de invrijheidstelling van verdachten en veroordeelden.
7. Processtukken; kennisneming en toevoeging
Het slachtoffer heeft recht om kennis te nemen van de processtukken en kan de officier van justitie vragen stukken aan het dossier toe te voegen.
8. Bijstand; raadsman en tolk
De mogelijkheid tot bijstand door een raadsman wordt uitgebreid naar alle slachtoffers. Afhankelijk van het inkomen van het slachtoffer zal een kosteloze toevoeging door de Raden voor rechtsbijstand kunnen plaats vinden. Het slachtoffer heeft ter zitting recht op een tolk. Bij de berichtgeving over de zitting zal het OM het slachtoffer dienen te informeren over de mogelijkheid dat het OM een tolk oproept.
In de volgende hoofdstukken worden de fasen opsporing, vervolging en executie toegelicht.
We spreken in deze aanwijzing van de fase ‘opsporing’ als een slachtoffer aangifte doet van een strafbaar feit en de politie op grond hiervan opsporingshandelingen verricht. Het opsporingsonderzoek staat onder leiding van het OM.
De politie neemt op zorgvuldige wijze de aangifte van een slachtoffer op.
Domicilie kiezen
In beginsel worden de personalia en de adresgegevens van het slachtoffer in de aangifte vermeld.
In gevallen waarin het slachtoffer bezwaar heeft tegen het vermelden van de adresgegevens in de aangifte omdat hij bijvoorbeeld vreest voor represailles, informeert de politie het slachtoffer over de mogelijkheid om op een ander adres domicilie te kiezen. De correspondentie van politie en OM aan het slachtoffer wordt dan naar dit adres gezonden. In uitzonderlijke gevallen is het ook mogelijk om, in overleg met het OM, de aangifte anoniem op te nemen.
De politie informeert het slachtoffer over het verloop van de zaak tot en met de afsluitende inzending van het proces-verbaal aan het OM. Tevens informeert de politie in een vroegtijdig stadium het slachtoffer over de mogelijkheden tot bemiddeling die voor hem open staan2. Ook verwijst de politie het slachtoffer van ernstige geweldzaken naar het Schadefonds Geweldsmisdrijven voor een financiële tegemoetkoming.
Als de politie besluit om geen (nader) opsporingsonderzoek in te stellen of als het opsporingsonderzoek niet heeft geleid tot een verdachte, dan informeert de politie hierover het slachtoffer3. Daarbij wordt het slachtoffer tevens geïnformeerd over de mogelijkheid om bij het OM een verzoek te doen om de zaak alsnog verder te laten onderzoeken.
Bij inzet van zaakscoördinatie wordt de informatieverstrekking afgestemd tussen politie, OM en SHN in het slachtofferloket.
Als de aangifte en het opsporingsonderzoek hebben geleid tot een verdachte en de zaak wordt overgedragen aan het OM, dan informeert de politie hierover het slachtoffer.
De politie dient zorgvuldig te handelen in overdrachtsmomenten.
– de politie draagt zorg voor een juist en volledig proces-verbaal en draagt dit over aan het OM;
– als het slachtoffer te kennen heeft gegeven dat hij schadevergoeding wenst en de verdachte is opgespoord en een bekennende verklaring heeft afgelegd, regelt de politie in ‘Boter-bij-de-vis’-zaken vergoeding van de schade. ‘Boter-bij-de-vis’-zaken zijn eenvoudige zaken waarbij de verdachte te kennen geeft onverwijld de schade te vergoeden. Hieronder vallen ook de zaken die voor vervolging in aanmerking komen4. Als de politie tot de conclusie komt dat de zaak niet voor schaderegeling in aanmerking komt dan wel dat een schaderegeling is mislukt, vermeldt zij dit met opgave van redenen in het proces-verbaal in een verslag schaderegeling;
– in zedenzaken handelt de politie conform de regels in de Aanwijzing opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik5;
– in huiselijk-geweldzaken handelt de politie conform de regels in de Aanwijzing huiselijk geweld6.
De politie draagt zorg voor de overdracht en afstemming naar het slachtofferloket.
In het wetboek van Strafvordering is in artikel 151 e t/m l een regeling opgenomen voor onderzoek naar de aanwezigheid van een ernstige, besmettelijke ziekte. De regeling is bedoeld voor slachtoffers van misdrijven waarbij de besmetting met een ernstige ziekte kan hebben plaatsgevonden. Bij AMvB is bepaald dat deze regeling vooralsnog alleen geldt in geval van mogelijke besmetting van HIV en hepatitis B en C. De officier van Justitie kan onder andere een verdachte bij een mogelijk besmettingsincident verzoeken celmateriaal af te staan voor onderzoek en bij weigering door de verdachte – na toestemming van de Rechter Commissaris – dwingen om dit materiaal voor onderzoek af te staan. Het is van belang dat het bloedmonster zo snel mogelijk na het incident wordt verkregen en onderzocht met het oog op het nemen van preventieve medicatie door het slachtoffer (bij voorkeur binnen twee uur en uiterlijk binnen 72 uur voor HIV-besmetting).
Indien het slachtoffer de officier van justitie verzoekt om overeenkomstig deze wet een onderzoek te gelasten verleent de officier daaraan zijn medewerking tenzij er zwaarwegende redenen zijn om dit niet te doen. De officier van justitie stelt het slachtoffer van deze redenen bij voorkeur mogelijk op de hoogte.
We spreken van de fase ‘vervolging’ vanaf het moment dat een verdachte in de zaak bekend is geworden en de zaak op het parket wordt geregistreerd. Het OM ondersteunt vanuit zijn taakopvatting het slachtoffer in het uitoefenen van zijn rechten ten aanzien van:
– informatieverstrekking;
– schadebehandeling;
– spreekrecht en schriftelijke slachtofferverklaring;
– gesprek met de officier van justitie/advocaat-generaal voor en/of na de zitting;
– kennisnemen en toevoegen van processtukken;
– toevoegen tolk.
Als een verdachte in de zaak bekend is geworden en de zaak op het parket wordt ingeschreven, stelt het OM het slachtoffer hiervan zo spoedig mogelijk in kennis en inventariseert de wensen van het slachtoffer met betrekking tot de aangeboden diensten. Alle slachtoffers7 worden tijdig en volledig geïnformeerd waarbij de informatie juist, deskundig en begrijpelijk is. Tevens verwijst het OM het slachtoffer, afhankelijk van zijn hulpvraag, naar de juiste instantie.
Het slachtoffer wordt afhankelijk van zijn wensen gedurende het verloop van de strafprocedure geïnformeerd, vanaf het moment van registratie van de zaak op het parket tot en met de executiefase.
Bij inzet van zaakscoördinatie wordt de informatieverstrekking afgestemd tussen politie, OM en SHN in het slachtofferloket.
De informatieprocedure die het OM hierbij hanteert, is landelijk uniform.
Als de strafzaak door het OM wordt geseponeerd, informeert het OM het slachtoffer schriftelijk over de reden van sepot,licht deze beslissing afdoende toe8 en wijst hem uitdrukkelijk op de mogelijkheid om een klacht ex artikel 12 Wetboek van strafvordering bij het gerechtshof in te dienen. Bij het nemen van een sepotbeslissing moeten de belangen van het slachtoffer uitdrukkelijk worden meegewogen.
Als de strafzaak wordt overgedragen aan een ander OM-onderdeel of aan buitenlandse autoriteiten9, informeert het OM het slachtoffer. Bij overdracht van strafvervolging aan buitenlandse autoriteiten vraagt het OM of het slachtoffer – die zich als benadeelde partij heeft gesteld – instemt met de overdracht10.
Als het OM een transactie aanbiedt, houdt het OM rekening met de belangen van de slachtoffers en/of benadeelde partijen. Het OM informeert het slachtoffer over het transactieaanbod inclusief de hoogte van het door de verdachte te betalen schadebedrag en of hier aan voldaan is door de verdachte. Tevens wijst het OM het slachtoffer uitdrukkelijk op de mogelijkheid om beklag ex artikel 12 Wetboek van strafvordering bij het gerechtshof tegen het uitblijven of afzien van vervolging in te dienen.
Als het OM de zaak door middel van een OM-beschikking af wil doen, houdt het OM zoveel mogelijk rekening met de belangen van de slachtoffers en/of benadeelde partijen. Ook informeert het OM het slachtoffer over inhoud van de OM beschikking en het OM stelt het slachtoffer in de gelegenheid bij de OM-zitting aanwezig te zijn. Het OM brengt het slachtoffer, dat heeft aangegeven aanwezig te willen zijn, tijdig op de hoogte van plaats, datum en tijdstip van de zitting. Ook wijst het OM het slachtoffer uitdrukkelijk op de mogelijkheid om een klacht ex artikel 12 Wetboek van strafvordering bij het gerechtshof in te dienen. Tevens informeert het OM het slachtoffer of aan de voorwaarden van de OM-beschikking voldaan is door de verdachte.
Bij inzet van zaakscoördinatie wordt de informatieverstrekking afgestemd tussen politie, OM en SHN in het slachtofferloket. Slachtoffers en nabestaanden, die spreekgerechtigd zijn, worden desgewenst op de hoogte gehouden van het verloop van de voorlopige hechtenis van de verdachte.
In daartoe aangewezen gevallen en in ieder geval indien sprake is van een misdrijf als bedoeld in artikel 51e, vierde lid, informeert het OM op verzoek van het slachtoffer over de invrijheidstelling en verlofperiode van de verdachte (en ook de veroordeelde, zie hiervoor het onderdeel ‘executie’).
Voor slachtoffers in zedenzaken gelden de in de aanwijzing Opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik genoemde aanvullende eisen aan de wijze waarop slachtoffers worden opgevangen en geïnformeerd.
Op grond van de Aanwijzing huiselijk geweld dienen slachtoffers van huiselijk geweld te worden geïnformeerd over de schorsing van de voorlopige hechtenis.
Het OM brengt het slachtoffer, als hij aangegeven heeft geïnformeerd te willen worden, tijdig op de hoogte van plaats, datum en tijdstip van de zitting.
Bij het formuleren van de eis houdt het OM rekening met de belangen van het slachtoffer en zo mogelijk bij het eisen van een voorwaardelijke straf het opleggen van voorwaarden vorderen als genoemd in Wetboek van strafrecht, artikel 14c, 1 t/m 7. Het OM brengt het slachtoffer ook tijdig op de hoogte van de inhoud van de in de strafzaak gewezen tussen- of eindvonnissen en van de beslissing of het OM hoger beroep of cassatie instelt in de strafzaak.
Het OM ondersteunt het slachtoffer zo goed mogelijk bij het verkrijgen van een vergoeding van zijn materiële en immateriële schade, bij voorkeur in een zo vroeg mogelijk stadium van het strafproces. De inspanningen tot schadevergoeding aan het slachtoffer zijn een wezenlijk element van het beleid ook al kan dit een snelle afdoening van een zaak eventueel belemmeren.
Als het slachtoffer te kennen heeft gegeven dat hij schade heeft geleden en de wens geuit heeft deze schade te willen verhalen binnen het strafproces, houdt het OM daar rekening mee bij de vervolgings- en afdoeningsbeslissing.
Van het slachtoffer wordt verwacht dat hij de omvang van de schade tijdig en onderbouwd bij het OM aanlevert.
Ook schade van slachtoffers in zaken die ad informandum worden gevoegd en door de verdachte zijn erkend, komen voor schadevergoeding binnen het strafproces in aanmerking.11
Als de verdachte aan wie de gedraging als een onrechtmatige daad kan worden toegerekend, de leeftijd van veertien jaren nog niet heeft bereikt, kan een schadevergoedingsvordering worden gedaan. De vordering dient tegen de ouders of voogd gericht te zijn.12 De ouder(s) of voogd is/zijn ook verplicht te verschijnen op de zitting en dien(t)en daartoe opgeroepen te worden. Zo nodig kan de kinderrechter de medebrenging gelasten van de ouders(s) of voogd. De ouders of voogd kunnen hiertegen verweer voeren en tegen de toewijzing van de vordering in hoger beroep gaan bij het gerechtshof13.
Het OM beoordeelt de wijze waarop slachtoffers schade binnen het strafproces vergoed kunnen krijgen: schadebehandeling door het OM vóór de zitting of de behandeling van de vordering benadeelde partij ter zitting.
BOS schade
De toepassing van het normenstelsel BOS-schade (vanaf nu BOS-schade) dient onderdeel te zijn van iedere beoordeling van de strafzaak op een parket, zodra een slachtoffer zich in de strafzaak heeft gevoegd. Indien het slachtoffer tijdig reageert en zich wil voegen in het strafproces geldt voor het OM steeds dat de schade conform BOS-schade wordt ondersteund, tenzij het slachtoffer door middel van stukken van overtuiging die voldoen aan de criteria van het civiele proces, aannemelijk maakt dat zijn/haar schade hoger (of lager) ligt. Dit geldt zowel voor de schade in materiële als in immateriële zin. BOS-schade maakt onderscheid tussen materiële en immateriële schade.
a. immateriële schade
Er is gekozen voor een puntenstelsel met constante weegfactoren (normen). De beoordeling en vaststelling van niet-eenvoudige immateriële schade blijft maatwerk. Hierbij valt te denken aan (de gevolgen van) ambtsmisdrijven, (ernstige) zedendelicten en kapitale delicten.
Omdat het gaat om een civiele vordering (in het strafproces) dient de uitkomst van de toepassing van BOS-schade steeds te voldoen aan het criterium van de redelijkheid en billijkheid naar civiel recht.
b. materiële schade
Ten aanzien van de materiële schade is er een onderscheid tussen ‘kleine’ materiële schade en ‘grote’ materiële schade. Voor kleine materiële schade is een lijst opgesteld van voorwerpen waaraan in de praktijk vaak schade wordt toegebracht. Tevens zijn normbedragen vastgesteld die gelden als redelijke en billijke vergoeding van de schade aan het voorwerp. Hierbij is uitgegaan van de vervangingswaarde van het voorwerp. Het bedrag van de lijst moet door het OM als schade worden vastgesteld indien blijkt (uit het dossier of door middel van opgave van het slachtoffer) dat er schade is geleden aan het voorwerp. Hiertoe behoeven in principe geen civielrechtelijk stukken van overtuiging in de vorm van bonnetjes o.i.d. te worden overlegd.
Voor grotere schadebedragen dienen andere normen te gelden. Hierbij gelden de herstelkosten van het voorwerp tot uitgangspunt, tenzij de vervangingskosten lager zijn dan de herstelkosten (voorwerp is economisch ‘total loss’). De vervangingswaarde wordt gelijk gesteld aan de dagwaarde. Het OM vereist in deze categorie altijd civiele stukken van overtuiging voordat het tot ondersteuning van de vordering van het slachtoffer overgaat.
c. overig
Naast materiële schade aan voorwerpen bestaat er ook materiële schade door het afleggen van reisafstanden, inzetten van (vrije) tijd en het maken van administratiekosten, daggeldvergoeding opnames ziekenhuis en huishoudelijke hulp.
Zoals in BOS-schade wordt beschreven moet voor het slachtoffer de afdoeningmodaliteit die het OM in een individuele strafzaak kiest in beginsel geen gevolgen hebben (behalve in geval van een technisch sepot). Dat betekent dat ook in geval van de OM-afdoening BOS-schade moet worden gehanteerd.
Het OM gaat uit van actieve wederkerigheid waarbij het slachtoffer zijn schade zoveel mogelijk aannemelijk maakt, eventueel daartoe bijgestaan door medewerkers van SHN. Het OM stelt de bewijslast en de hoogte van de schade van het slachtoffer vast. Het OM is hierbij transparant en voorspelbaar. De vaststelling geschiedt daarom onder meer met behulp van BOS-schade.
De schade moet binnen de door het OM aangegeven termijn, maar uiterlijk binnen 6 maanden na overeenkomst met de verdachte volledig betaald zijn. Als de verdachte niet aan de voorwaarde voldoet de vastgestelde schade (volledig en tijdig) te vergoeden, vindt behandeling van de vordering tot schadebehandeling ter zitting plaats.
Bij de beslissing op welke termijn de verdachte wordt gedagvaard, houdt het OM zoveel mogelijk rekening met de belangen van het slachtoffer in verband met voeging in de strafzaak als benadeelde partij. Het slachtoffer kan zich tot aan de zitting voegen.
Als voegingscriterium geldt dat de vordering van de benadeelde partij geen onevenredige belasting van het strafrechtsgeding met zich mee mag brengen14.
Als de zaak wordt geschorst of aangehouden, brengt het OM de benadeelde partij hiervan op de hoogte en van de plaats en tijd van de nieuwe zitting. Dat geldt ook in geval van aanhouding in verband met de gewenste aanwezigheid van de ouders van een minderjarige verdachte.
Het slachtoffer kan zich laten bijstaan door een tolk15. Als het slachtoffer te kennen geeft de zitting bij te zullen wonen en duidelijk is dat hij de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst, roept het OM een tolk op. Het slachtoffer kan zelf ook een persoon meenemen die voor hem tolkt, maar is dan wel zelf verantwoordelijk voor de kosten van die tolk.
Bij het rekwireren van de toewijzing van een civiele vordering dient ten behoeve van natuurlijke rechtspersonen altijd een schadevergoedingsmaatregel gevorderd te worden. Op grond van artikel 36f Wetboek van strafvordering, kan het OM ook een schadevergoedingsmaatregel eisen als er geen vordering benadeelde partij is ingediend.
Als in een zaak het slachtoffer niet bekend is of in geval het slachtoffer geen vergoeding van de verdachte/veroordeelde wenst te ontvangen, kan het OM de bijzondere voorwaarde van artikel 14c lid 2 sub 4 Wetboek van strafvordering, eisen om de verdachte/veroordeelde te laten bijdragen aan de zorg voor slachtoffers.
Het OM laat de belangen van het slachtoffer meewegen in de beslissing om tegen een vonnis dan wel arrest in hoger beroep dan wel in cassatie te gaan.
In de praktijk blijkt dat de voeging van de benadeelde partij in het strafproces soms mislukt. Als een benadeelde partij zich door een omissie van het OM niet heeft kunnen voegen in het strafproces kan hij een verzoek doen om een tegemoetkoming. Verzoeken om schadevergoeding tot (en met een bedrag van) € 5.000 worden namens de minister van justitie door de parketten zelf behandeld. Verzoeken om schadevergoeding voor een bedrag van meer dan € 5.000 worden namens de minister van justitie door de afdeling Bestuurlijke en Juridische Zaken (BJZ) van het Parket-Generaal behandeld. Voor het toekennen van een tegemoetkoming dient voorts te worden voldaan aan twee voorwaarden. Ten eerste dient de voeging door de benadeelde partij beoogd te zijn geweest en verder zal moeten worden vastgesteld dat de vordering, zo de benadeelde partij zich wel had kunnen voegen, toewijsbaar zou zijn geweest.
Ingevolge artikel 421, lid 1 Wetboek van strafvordering, is de benadeelde partij die zich niet overeenkomstig artikel 51, lid 1 of 2 Wetboek van strafvordering, in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd, daartoe onbevoegd in het geding in hoger beroep. Het gerechtshof dient een benadeelde partij met een voor het eerst in hoger beroep opgevoerde schadepost niet-ontvankelijk te verklaren.
Als de benadeelde partij in eerste aanleg wel een verzoek tot schadevergoeding heeft ingediend, kan hij, voor zover de gevorderde schadevergoeding niet is toegewezen, zich binnen de grenzen van de eerste vordering, in hoger beroep voegen, behoudens in die gevallen waarbij de verdachte geheel/ gedeeltelijk is vrijgesproken en waarbij door het OM geen hoger beroep is ingesteld16.
Het OM brengt de benadeelde partij, als hij aangegeven heeft geïnformeerd te willen worden, tijdig op de hoogte van plaats, datum en tijdstip van de zitting. In het geval de benadeelde partij niet is ingelicht zal de zaak ter zitting worden aangehouden om de benadeelde partij alsnog in de gelegenheid te stellen de zaak bij te wonen.
Op grond van artikel 421, vierde lid, kan de benadeelde partij wiens vordering is afgewezen in het geval dat de verdachte en het OM afzien van hoger beroep, zelf in appel bij de civiele rechter.
Ter zitting zal het OM bij het formuleren van de eis rekening houden met de belangen van het slachtoffer en zo mogelijk bij het eisen van een voorwaardelijke straf het opleggen van voorwaarden vorderen als genoemd in artikel 14c, 1 t/m 7 Wetboek van strafrecht.
Het OM brengt het slachtoffer ook tijdig op de hoogte van de inhoud van de in de strafzaak gewezen tussen- of eindarresten en van de beslissing of het OM cassatie instelt in de strafzaak.
De wet kent aan slachtoffers van ernstige misdrijven of hun nabestaanden en van een aantal specifiek in de wet genoemde andere misdrijven het recht toe om ter terechtzitting een verklaring af te leggen over de gevolgen die het delict voor hen heeft gehad. Volgens de Memorie van Toelichting is het spreekrecht om een aantal redenen wenselijk: het afleggen van een mondelinge verklaring ter zitting moet een bijdrage leveren aan het herstel van de emotionele schade, die het delict heeft veroorzaakt. De rechter kan uit de eerste hand vernemen welke de gevolgen van het misdrijf zijn en bij zijn beslissing rekening houden met deze informatie. Het vergroten van de zichtbaarheid van het slachtoffer moet een bijdrage leveren aan het herstel van vertrouwen in de rechtstaat en samenleving naast het feit dat van het spreekrecht een preventieve werking uitgaat. Tot slot gaat van het spreekrecht een preventieve werking uit in de concrete strafzaak: de directe confrontatie met de gevolgen van het door hem gepleegde delict zou de dader kunnen afhouden van het plegen van meer delicten.
Om aan deze uitgangspunten van de wetgever te voldoen en de kans op secundaire victimisatie te minimaliseren is het van belang dat een slachtoffer deugdelijk voorbereid van zijn recht gebruik maakt. Met secundaire victimisatie wordt bedoeld dat een slachtoffer of nabestaande de nadelen van het jegens hem gepleegde misdrijf dient te verwerken en niet beschadigd mag raken als gevolg van een als onbevredigend ervaren behandeling tijdens het strafproces, bij voorbeeld door reacties van de verdediging of door de rol van de pers rondom het strafproces. Ook gewekte verwachtingen die niet waar kunnen worden gemaakt kunnen leiden tot secundaire victimisatie. Het gebrek aan inzicht in de noden en belangen van het slachtoffer of een te koele en zakelijke benadering van het slachtoffer kan tevens een oorzaak zijn van secundaire victimisatie. Door middel van flankerend beleid zal worden getracht zo veel mogelijk secundaire victimisatie te voorkomen.
In de wet is een eigenstandige positie voor het slachtoffer neergelegd. Dat betekent dat het slachtoffer niet als getuige wordt beëdigd en uitsluitend als slachtoffer wordt gehoord over de gevolgen van het strafbaar feit. Deze verklaring kan niet als bewijsmiddel worden gebezigd, maar kan een rol spelen bij de beslissing over de strafoplegging. Wanneer het slachtoffer wel als getuige zou optreden en zou worden beëdigd, kan hij worden blootgesteld aan het ondervragingsrecht van het OM, de rechter en de verdediging, hetgeen mogelijk nadelige consequenties voor het slachtoffer zou hebben. De officier van justitie en de advocaat-generaal behoeden het slachtoffer zo veel mogelijk voor (te) indringende vragen van verdachte of verdediging, naast de taak die de rechter ter zitting heeft.
Het OM informeert slachtoffers en nabestaanden die in aanmerking komen om ter zitting een verklaring af te leggen, over dat recht. Indien slachtoffers of nabestaanden schriftelijk verzoeken ter zitting een verklaring af te leggen, zal de officier van justitie dat verzoek inwilligen, waarbij hij slachtoffers of nabestaanden tevens een aanbod tot een schriftelijke of een mondelinge voorbereiding zal doen.
Bij inzet van zaakcoördinatie wordt de informatieverstrekking over het opmaken van een schriftelijke slachtofferverklaring en het gebruik maken van het spreekrecht afgestemd tussen OM en SHN in het slachtofferloket.
Het slachtoffer of diens nabestaande kan op de terechtzitting een verklaring afleggen over de gevolgen die de strafbare feiten bij hem teweeg hebben gebracht17.
Het spreekrecht kan worden uitgeoefend indien het tenlastegelegde feit een misdrijf betreft waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaar of meer is gesteld, dan wel een van de misdrijven genoemd in de artikelen 240b, 247, 248a, 248b, 249, 250, 273f eerste lid, 285, 285b, 300, lid 2 en 3, 301, lid 2 en 3, 306 tot en met 308 en 318 Wetboek van Strafrecht en artikel 6 Wegenverkeerswet 1994.
Artikel 51e lid 2 Wetboek van strafvordering bepaalt:
1. Het slachtoffer of de nabestaande die op de terechtzitting een verklaring als bedoeld in artikel 51e Wetboek van strafvordering wenst af te leggen, geeft voor aanvang van de terechtzitting schriftelijk kennis aan de officier van justitie, zodat deze hem tijdig kan oproepen.
2. Tot de nabestaanden die voor oproeping op grond van het eerste lid in aanmerking komen, behoren:
a. de echtgenoot of geregistreerde partner of levensgezel, bij afwezigheid dan wel niet in staat of bereid zijn van deze;
b. de bloedverwanten in de rechte lijn in de eerste graad of bij afwezigheid dan wel niet in staat of bereid zijn van deze, de bloedverwanten in de zijlijn in de tweede graad.
3. Tot de slachtoffers of nabestaanden die van het spreekrecht gebruik kunnen maken, behoort de minderjarige die de leeftijd van twaalf jaar heeft bereikt. Hetzelfde geldt voor de minderjarige die de leeftijd van twaalf jaar nog niet heeft bereikt, maar in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen terzake.
Bij minderjarige slachtoffers geldt bovendien dat zijn ouders of verzorgers tijdig worden geïnformeerd over het feit dat de minderjarige gebruik wenst te maken van het spreekrecht en/of een schriftelijke slachtofferverklaring wenst op te stellen. De minderjarige kan in beginsel zonder toestemming van zijn ouders of verzorgers gebruik maken van het spreekrecht en/of een schriftelijke slachtofferverklaring laten opstellen.
Het OM informeert de spreekgerechtigden tijdig over de mogelijkheid om ter zitting een mondelinge verklaring af te leggen. Daarbij wordt opgemerkt dat alleen slachtoffers van feiten die het OM aan verdachte ten laste legt, het spreekrecht kunnen uitoefenen. Het OM verstrekt daarbij de brochure Schriftelijke slachtofferverklaring en spreekrecht. Ook het slachtoffer dat eerder kenbaar heeft gemaakt dat hij geen informatie over het verloop van de strafzaak wenst, zal door het OM worden geïnformeerd dat hij het spreekrecht kan uitoefenen, tenzij hij in een eerder stadium uitdrukkelijk te kennen heeft gegeven dat hij geen gebruik zal maken van het spreekrecht. Het slachtoffer kan met vragen over het spreekrecht terecht bij het slachtofferloket of bij SHN.
Voor uitoefening van het spreekrecht komt in ieder geval het in de tenlastegelegde feit genoemde slachtoffer zelf in aanmerking. De formulering van artikel 51e, lid 2 Wetboek van strafvordering beperkt de kring van nabestaanden in die zin dat slechts één nabestaande ter zitting een mondelinge verklaring mag afleggen. Indien meer nabestaanden van het slachtoffer te kennen hebben gegeven een verklaring te willen afleggen en zij geen overeenstemming hebben bereikt over wie van hen het woord zal voeren, beslist de rechtbank wie zij zal horen. Deze nabestaanden kunnen ook geattendeerd worden op de mogelijkheid van een schriftelijke slachtofferverklaring.
De voorzitter van de rechtbank stelt het slachtoffer dat te kennen heeft gegeven gebruik te zullen maken van het spreekrecht, daartoe in de gelegenheid. Nadat het slachtoffer zijn verklaring heeft afgelegd, kunnen hem door de voorzitter en de rechters nadere vragen over zijn verklaring worden gesteld. Nadere vragen van de officier van justitie en de verdachte worden door tussenkomst van de voorzitter gesteld.
Indien in een strafzaak meer slachtoffers behorende tot hetzelfde gezin zijn geregistreerd, kan worden volstaan met één verklaring per gezin, waarin een ieder afzonderlijk de gevolgen van het delict op zijn bestaan nader kan toelichten. Er hoeft niet voor iedere gerechtigde een aparte verklaring te worden opgesteld. Alle slachtoffers die volgens de wet daarvoor in aanmerking komen, kunnen op de terechtzitting een verklaring afleggen.
De (griffie van) de rechtbank wordt zo spoedig mogelijk geïnformeerd dat in strafzaken slachtoffers gebruik wensen te maken van het spreekrecht, zodat de rechtbank bij appointering daarmee rekening kan houden.
De officier van justitie houdt bij (zijn voorstel tot) appointering rekening met de omstandigheid dat één of meer slachtoffers ter zitting een mondelinge verklaring willen afleggen. Bij appointering wordt rekening gehouden met een spreektijd van 10 tot 15 minuten per afzonderlijk slachtoffer. Uit het strafdossier moet duidelijk blijken dat er één of meer slachtoffers gebruik wensen te maken van het spreekrecht. Ook op de zittingslijst wordt duidelijk vermeld dat een slachtoffer of nabestaande gebruik wenst te maken van het spreekrecht.
De officier van justitie roept het slachtoffer of diens nabestaanden op voor de zitting conform de bepalingen betreffende de oproeping van getuigen18.
Indien een slachtoffer geen gebruik wenst te maken van het spreekrecht, maar wel de officier van justitie, rechter en verdachte over de gevolgen van het delict wil informeren, kan hij een schriftelijke slachtofferverklaring (laten) opstellen. De schriftelijke slachtofferverklaring wordt dan als officieel processtuk toegevoegd aan het strafdossier. Het opstellen van een schriftelijke slachtofferverklaring leidt in geen geval tot een plicht om de verklaring mondeling ter zitting toe te lichten.
Het OM ontvangt de schriftelijke slachtofferverklaring uiterlijk twee weken voor de terechtzitting. Na ontvangst van de schriftelijke slachtofferverklaring zorgt de officier van justitie ervoor dat de verklaring tijdig bij het dossier wordt gevoegd. De schriftelijke verklaring wordt tevens verstrekt aan verdachte en/of zijn raadsman. Op de zitting kunnen zowel de officier van justitie als de rechter nadrukkelijk aandacht besteden aan de schriftelijke slachtofferverklaring.
Het OM wijst het slachtoffer op de mogelijkheid dat SHN hulp kan bieden bij het voorbereiden en opstellen. Het opstellen van een schriftelijke slachtofferverklaring leidt in geen geval tot een plicht om de verklaring mondeling ter zitting toe te lichten. Het OM vraagt uitdrukkelijke toestemming van het slachtoffer voor gegevensverstrekking aan SHN. Na toestemming van het slachtoffer verstrekt het OM een kopie van de aangifte en de relevante passages van de tenlastelegging aan SHN. SHN maakt een afspraak met het slachtoffer en houdt daarbij rekening dat de schriftelijke slachtofferverklaring uiterlijk twee weken voor de terechtzitting bij het OM is.
Er bestaan speciale (super)snelrecht procedures, met name in het kader van de aanpak van veelplegers, waarbij zeer korte termijnen (minder dan tien dagen) tussen de aanhouding van de verdachte en terechtzitting worden gehanteerd. De artikelen als genoemd in artikel 51e lid 4 Wetboek van strafvordering, lenen zich in beginsel niet voor een afdoening middels een (super)snelrechtprocedure. De termijn is te kort om het slachtoffer volgens de hierboven beschreven procedure te informeren over het spreekrecht. Indien wegens strafprocessuele overwegingen toch wordt gekozen voor een (super)snelrechtprocedure, dan wordt het slachtoffer direct geïnformeerd over het feit dat hij ter zitting het spreekrecht kan uitoefenen. Het slachtoffer krijgt tevens het aanbod ter zitting te worden begeleid.
In hoger beroep speelt een aantal aandachtspunten en onderdelen dat in eerste aanleg van belang is, niet of in mindere mate. Bij overdracht van de zaak na gesteld hoger beroep is het voor het OM duidelijk welke slachtoffers ook in deze fase moeten worden geregistreerd en van welke rechten en mogelijkheden het slachtoffer in eerste aanleg gebruik heeft gemaakt. Het is ook bekend of het slachtoffer geïnformeerd wil(de) worden over het verloop van de behandeling van de strafzaak. Uit het strafdossier blijkt tevens of het slachtoffer zich als benadeelde partij heeft gevoegd, een schriftelijke slachtofferverklaring heeft laten opstellen en/of gebruik heeft gemaakt van het spreekrecht. Bij binnenkomst van de zaak kan op basis van de informatie uit het strafdossier direct een eerste selectie plaats vinden welke slachtoffers moeten worden geregistreerd. Het slachtoffer wordt vervolgens geïnformeerd over zijn rechten in hoger beroep.
Ook in hoger beroep heeft het slachtoffer recht om ter zitting een mondelinge verklaring af te leggen. Als een slachtoffer in eerste aanleg geen gebruik heeft gemaakt van het spreekrecht, zal hij wederom moeten worden geïnformeerd dat hij in tweede aanleg ook het spreekrecht kan uitoefenen.
Als in een strafzaak hoger beroep is ingesteld en het slachtoffer blijkens het strafdossier in eerste aanleg een schriftelijke slachtofferverklaring heeft laten opstellen, dan zal hij in beginsel niet nogmaals een schriftelijke slachtofferverklaring op hoeven stellen. Indien het slachtoffer dit wenst kan hij wel een aanvullende verklaring op laten stellen om aan te geven hoe het met hem sinds de zitting in eerste aanleg is gegaan.
Indien het slachtoffer in tweede aanleg (wel) gebruik wenst te maken van het spreekrecht, zal het OM het slachtoffer hiervoor in de gelegenheid stellen. Ook als het slachtoffer in eerste aanleg heeft gesproken, kan een schriftelijke of mondelinge voorbereiding nodig zijn. Ook in hoger beroep moet het OM bedacht zijn op het risico van secundaire victimisatie en/of verwijzingen van het slachtoffer richting de schuldvraag.
Het slachtoffer kan zich blijkens de wetstekst ter zitting doen bijstaan19. De wet stelt geen formele eisen aan de persoon die het slachtoffer bijstaat. Het kan zowel een advocaat als een professioneel vertrouwenspersoon zijn, maar ook familie of bevriende relaties kunnen het slachtoffer ter zitting bijstaan. Het slachtoffer komt echter niet van rechtswege in aanmerking voor toevoeging van een raadsman. Het slachtoffer zal dan zelf een aanvraag bij de Raad voor de Rechtsbijstand moeten indienen voor gesubsidieerde rechtsbijstand. Omdat het spreekrecht een persoonlijk recht is dat alleen door de gerechtigde kan worden uitgeoefend. Dit recht kan niet overdragen worden aan iemand anders, ook niet aan de persoon die het slachtoffer bijstand verleent.
Het slachtoffer kan zich laten bijstaan door een tolk20. Als het slachtoffer gebruik maakt van het spreekrecht en hij de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst, roept het OM een tolk op. Het slachtoffer kan zelf ook een persoon meenemen die voor hem tolkt en wiens kosten hij dan zelf moet betalen.
De omstandigheid dat het slachtoffer niet wenst te spreken of op een andere manier de officier van justitie, de rechter en de verdachte wenst te informeren, staat niet in de weg dat hij/zij het recht heeft de zitting bij te wonen, ook indien de zitting krachtens enige wettelijke bepaling achter gesloten deuren plaats vindt.
De officier van justitie of de advocaat-generaal heeft de mogelijkheid slachtoffers een gesprek aan te bieden. Het aanbieden van het gesprek is verplicht in spreekrechtwaardige delicten die in aanmerking komen voor afdoening door de meervoudige kamer. Daarnaast is het verplicht om het slachtoffer uit te nodigen voor een gesprek bij (de voorgenomen) afdoeningsbeslissing om een zaak van een ernstige gewelds- en zedendelict te seponeren.
Het gesprek c.q. het aanbod tot het gesprek kan plaatsvinden:
1. Tijdens de opsporingsfase of vóór de definitieve keuze van de strafvervolging of bij een sepot. Het gesprek kan voortvloeien uit een verzoek van het slachtoffer, op grond van de aard van de strafzaak, op voorstel van de politie, SHN, zaakscoördinator of naar inschatting van de officier van justitie.
2. Voorafgaand aan de zitting, waarbij de officier van justitie of de advocaat-generaal het slachtoffer informeert over de gang van zaken ter zitting, de bewijspositie en zo mogelijk over de strafeis.
De schriftelijke slachtofferverklaring of de mondelinge voorbereiding op het spreekrecht kan het slachtoffergesprek niet vervangen. Wel kan het slachtoffergesprek met de officier van justitie of advocaat-generaal zich dan beperken tot een praktische toelichting op het opsporingsonderzoek en de bewijspositie van het OM. Doorgaans stellen slachtoffers prijs op deze vorm van aandacht van de officier van justitie of de advocaat-generaal, die tevens een bijdrage kan leveren aan de verwerking van het strafbare feit.
De officier van justitie of advocaat-generaal maakt volgens het protocol slachtoffergesprek een verslag dat in het officiersdossier wordt gevoegd.
3. Na de zitting en het vonnis of ter bespreking van het aanwenden van een mogelijk beroep.
De officier van justitie of advocaat-generaal kan een gesprek voeren met het slachtoffer over de zitting, het vervolg en het vonnis. Door het slachtoffer ook in deze fase te woord te staan, zorgt het OM voor een juiste afsluiting of overdracht van de strafzaak.
Op grond van artikel 51b Wetboek van strafvordering, kan het slachtoffer verzoeken om kennisname van de processtukken die voor hem van belang zijn. Als de zaak nog niet op zitting is aangebracht, dient de officier van justitie hiervoor toestemming te verlenen. De officier kan dit weigeren op basis van de specifiek genoemde gronden in artikel 51b lid 3 Wetboek van strafvordering. De officier doet schriftelijk mededeling van zijn weigeringsbesluit. Het slachtoffer heeft daarna veertien dagen om een bezwaarschrift in te dienen bij het gerecht waartoe de officier van justitie behoort. Tijdens het onderzoek op de terechtzitting wordt deze toestemming verleend door het gerecht in feitelijke aanleg, waarvoor de zaak wordt vervolgd.
Als de officier van justitie toestemming verleent, kan de kennisname geschieden door het toezenden van een kopie van het proces-verbaal. Indien gewenst, kan de kennisname ook plaatsvinden door inzage in het proces-verbaal op het parket.
Tevens kan het slachtoffer op grond van artikel 51b lid 2 Wetboek van strafvordering aan de officier van justitie verzoeken om relevante documenten aan het strafdossier toe te voegen als officieel processtuk. De officier van justitie kan dit op basis van de gronden uit artikel 51b lid 3 Wetboek van strafvordering weigeren.
Van deze beslissing brengt de officier van justitie het slachtoffer schriftelijk op de hoogte en wijst hem/haar op de mogelijkheid om cf. art. 51b lid 4 Wetboek van strafvordering hiertegen een bezwaarschrift in te dienen bij het gerecht waartoe de officier van justitie behoort.
We spreken van de fase ‘executie’ als in de strafzaak een beschikking, vonnis of arrest is uitgesproken. Het OM executeert het vonnis van de rechtbank en informeert het slachtoffer over de uitspraak, over de voortgang van de opgelegde schadevergoedingsmaatregel en over de verlofperiode tijdens de detentie en de invrijheidsstelling van de veroordeelde.
Het OM informeert het slachtoffer expliciet over de bij vonnis/arrest door de rechtbank/het hof gewezen besluit over de civiele vordering en/of de schadevergoedingsmaatregel en de consequenties van dit besluit. Als de rechtbank de civiele vordering toewijst, verstrekt de griffie van de rechtbank/hof een grosse aan het slachtoffer. Het slachtoffer of zijn gemachtigde (advocaat) kan met deze grosse de schade trachten te verhalen bij de veroordeelde.
Als de rechtbank/het hof (naast de toewijzing van de vordering ook) een schadevergoedingsmaatregel oplegt, draagt het OM deze informatie over aan het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) om de incasso op te starten.
Als de veroordeelde van een misdrijf niet of niet volledig binnen acht maanden na de dag waarop het vonnis of arrest onherroepelijk is geworden aan zijn verplichtingen heeft voldaan, keert de staat het resterende bedrag uit aan het slachtoffer dat geen rechtspersoon is21.
Met inachtneming de Taakopvatting OM 2003, de OM-nota Perspectief op 2010, de landelijke wetgeving en beleid (‘Slachtoffers Centraal’).
De criteria voor ‘Boter-bij-de-vis’-zaken zijn:
– het slachtoffer wenst schadevergoeding;
– de schade is bekend (eenvoudig vast te stellen) en onbetwist;
– de verdachte is gehoord;
– de verdachte is bereid de schade te vergoeden;
– de schaderegeling is in korte tijd af te handelen (geen termijnbetalingen). als termijnbetaling (bijv. in 2 of 3 keer) toch noodzakelijk is, zou dat moeten kunnen.
Natuurlijke en rechtspersonen die als rechtstreeks gevolg van een strafbaar feit vermogensschade of ander nadeel hebben ondervonden.
Het noemen van alleen de sepotcode is onvoldoende; toegelicht moet worden wat de sepotcode inhoudt en waarom deze sepotcode van toepassing is. In bepaalde gevoelige zaken dient een aanbod tot mondelinge toelichting te worden gedaan.
Handleiding overdracht en overnamen van strafvervolging, hoofdstuk 2.5 (handleiding van het Ministerie van Justitie).
Wetboek van strafvordering, artikel II, artikel 36f lid 6 en het Uitvoeringsbesluit voorschot schadevergoedingsmaatregel (Stb. 2010, 311).
Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat deze uitkering gedurende een in deze algemene maatregel van bestuur te bepalen tijd wordt beperkt tot slachtoffers van gewelds- en zedenmisdrijven. Bij algemene maatregel van bestuur kan tevens worden bepaald dat aan de uit te keren bedragen een bovengrens van € 5 000 of hoger wordt gesteld met dien verstande dat deze bovengrens niet geldt voor de uitkering aan slachtoffers van een gewelds- of zedenmisdrijf. De staat verhaalt het uitgekeerde bedrag, alsmede de krachtens het vierde lid ingetreden verhogingen op de veroordeelde.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2010-20476.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.