Regeling tot wijziging van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid in verband met de invoering van twee nieuwe educatieve maatregelen

16 september 2008

Nr. CEND/HDJZ-2008/1250 sector AWW

Hoofddirectie Juridische Zaken

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

Gelet op de artikelen 130, eerste en derde lid, 131, eerste, vierde en zesde lid, en 134, zevende en negende lid, van de Wegenverkeerswet 1994 en artikel 16, tweede lid, onderdeel b, van de Wet rijonderricht motorrijtuigen 1993;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling van de Minister van Verkeer en Waterstaat van 17 april 1996, nr. RV 216650, Hoofddirectie van de Waterstaat, houdende vaststelling van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid (Stcrt. 81)1, wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1, onderdeel f, komt te luiden:

  • f. beginnende bestuurder: bestuurder van een motorrijtuig, niet zijnde een bromfiets, voor het besturen waarvan een rijbewijs is vereist, indien sedert de datum waarop aan hem voor de eerste maal een rijbewijs is afgegeven nog geen vijf jaren zijn verstreken, dan wel, indien het voor het eerst afgegeven rijbewijs een rijbewijs betreft dat de bevoegdheid geeft tot het besturen van bromfietsen en dit rijbewijs is afgegeven aan een persoon die op het ogenblik van die afgifte de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt, nog geen zeven jaar zijn verstreken, en indien de afgifte van het rijbewijs op of na 30 maart 2002 heeft plaatsgevonden.

B

Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt na onderdeel d een onderdeel ingevoegd, luidende:

  • da. betrokkene op grond van artikel 10a, tweede lid, onderdelen a, b, d, e of f, niet in aanmerking komt voor een Lichte Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer,.

2. Onder vernummering van het tweede tot derde lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 2. Het CBR besluit voorts dat betrokkene zich dient te onderwerpen aan een onderzoek naar de rijvaardigheid, meer in het bijzonder het rijgedrag, indien betrokkene op grond van artikel 10b, tweede lid, onderdeel d, niet in aanmerking komt voor een Educatieve Maatregel Gedrag en verkeer.

3. Het derde lid (nieuw) komt te luiden:

  • 3. Het CBR besluit ten slotte dat betrokkene zich dient te onderwerpen aan een onderzoek naar de rijvaardigheid of naar de geschiktheid:

    • a. in geval van feiten of omstandigheden als genoemd in de bij deze regeling behorende bijlage 1, anders dan die vermeld onder A, onderdeel III, Rijgedrag, of onder B, onderdeel III, Drogerende stoffen Alcohol, alsmede

    • b. indien betrokkene op grond van artikel 10b, tweede lid, onderdelen a, b, c, e, f of g, niet in aanmerking komt voor een Educatieve Maatregel Gedrag en verkeer.

4. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 4. Indien de mededeling, bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de wet is gedaan op basis van feiten en omstandigheden als genoemd in de bij deze regeling behorende bijlage 1, vermeld onder A, onderdeel IV, Herhaaldelijk niet of niet op de juiste wijze naleven van essentiële verkeersregels dan wel verkeerstekens, kan het CBR besluiten af te zien van het opleggen van een onderzoek als bedoeld in het tweede lid, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.

C

In artikel 7 wordt na ‘categorieën van motorrijtuigen’ ingevoegd: , tenzij een Educatieve Maatregel als bedoeld in artikel 131, vierde lid, van de wet wordt opgelegd.

D

Artikel 8, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel b wordt ‘artikel 8, tweede of derde lid,’ vervangen door: artikel 8, eerste, tweede of derde lid,.

2. In onderdeel c wordt ‘artikel 8, tweede of derde lid,’ vervangen door: artikel 8, derde lid,.

3. Onderdeel g komt te luiden:

  • g. betrokkene op grond van artikel 10a, tweede lid, onderdeel c, niet in aanmerking komt voor een Lichte Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer.

E

Na artikel 10 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 10a

  • 1. Het CBR besluit tot oplegging van een Lichte Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer indien bij betrokkene, in de hoedanigheid van beginnende bestuurder, een adem- of bloedalcoholgehalte is geconstateerd dat gelijk is aan of hoger is dan 220µg/l, respectievelijk 0,5‰.

  • 2. Betrokkene komt niet in aanmerking voor de Lichte Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer indien:

    • a. hij onder invloed van alcohol een ongeval heeft veroorzaakt waardoor een ander is gedood of waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel is toegebracht,

    • b. blijkt dat hij de Nederlandse taal dan wel een andere taal waarin de Lichte Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer wordt gegeven, niet of niet in voldoende mate beheerst,

    • c. hij de afgelopen vijf jaar reeds eerder aan de Lichte Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer heeft deelgenomen,

    • d. hij naar het oordeel van een medisch deskundige lijdt aan een ernstige psychiatrische stoornis of dementie, dan wel aan een langdurige lichamelijke stoornis die deelname onmogelijk maakt,

    • e. het vermoeden bestaat dat er bij betrokkene sprake is van alcoholverslaving,

    • f. hij bij de politie bekend staat als gebruiker van drogerende stoffen.

  • 3. De ten laste van betrokkene komende kosten van de Lichte Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer bedragen € 350,–.

  • 4. De kosten worden betaald binnen vijf weken nadat het besluit tot oplegging van de Lichte Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer aan betrokkene is meegedeeld, op de wijze zoals aangegeven bij die mededeling. Deze termijn kan niet worden verlengd.

  • 5. De artikelen 9 en 10, eerste lid, tweede en derde volzin, en derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 10b

  • 1. Het CBR besluit tot oplegging van een Educatieve Maatregel Gedrag en verkeer indien:

    • a. betrokkene tijdens een rit herhaaldelijk gedragingen heeft verricht als genoemd in de bij deze regeling behorende bijlage 1, onder A, onderdeel III, Rijgedrag,

    • b. ten aanzien van betrokkene als bestuurder van een motorrijtuig, niet zijnde een bromfiets, een overschrijding is geconstateerd van de toegestane maximumsnelheid met 50 km/u of meer op wegen binnen de bebouwde kom,

    • c. ten aanzien van betrokkene als bestuurder van een motorrijtuig, niet zijnde een bromfiets, een overschrijding is geconstateerd van de toegestane maximumsnelheid met 31 km/u of meer op wegen binnen de bebouwde kom bij wegwerkzaamheden, of

    • d. de uitslag van het ingevolge artikel 6, tweede lid, opgelegde onderzoek geen aanleiding geeft tot ongeldigverklaring van het rijbewijs.

  • 2. Betrokkene komt niet in aanmerking voor de Educatieve Maatregel Gedrag en verkeer indien:

    • a. hij een ongeval heeft veroorzaakt waardoor een ander is gedood of waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel is toegebracht,

    • b. hij bewust op een andere weggebruiker is ingereden,

    • c. blijkt dat hij de Nederlandse taal dan wel een andere taal waarin de Educatieve Maatregel Gedrag en verkeer wordt gegeven, niet of niet in voldoende mate beheerst,

    • d. hij de afgelopen vijf jaar reeds twee maal aan de Educatieve Maatregel Gedrag en verkeer heeft deelgenomen,

    • e. hij naar het oordeel van een medisch deskundige lijdt aan een ernstige psychiatrische stoornis of dementie, dan wel aan een langdurige lichamelijke stoornis die deelname onmogelijk maakt,

    • f. het vermoeden bestaat dat er bij betrokkene sprake is van alcoholverslaving,

    • g. hij bij de politie bekend staat als gebruiker van drogerende stoffen.

  • 3. De ten laste van betrokkene komende kosten van de Educatieve Maatregel Gedrag en verkeer bedragen € 750,–.

  • 4. De artikelen 9 en 10, eerste lid, tweede en derde volzin, tweede, derde en vierde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

F

Bijlage 1 komt te luiden:

BIJLAGE 1 BIJ DE REGELING MAATREGELEN RIJVAARDIGHEID EN GESCHIKTHEID

Feiten dan wel omstandigheden, die een vermoeden rechtvaardigen dat betrokkene niet langer beschikt over de vereiste rijvaardigheid dan wel over de vereiste lichamelijke of geestelijke geschiktheid voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor een rijbewijs is afgegeven, met uitzondering van categorie AM:

A. Rijvaardigheid en rijgedrag
I. Vaardigheid in het omgaan met het motorrijtuig
I.1. Bediening van het motorrijtuig
  • 1. Een onjuiste bediening van het koppelingspedaal dan wel het gaspedaal, zich manifesterend in het bij herhaling afslaan van de motor dan wel schokkend en slingerend rijden en bochten te ruim nemen dan wel het intrappen van het onjuiste pedaal;

  • 2. een onjuiste bediening van het versnellingsmechanisme, al dan niet in combinatie met het koppelings- of het gaspedaal, waardoor hoorbaar regelmatig de verkeerde versnelling wordt gekozen, langdurig in een te hoge of te lage versnelling wordt gereden en met een te laag of te hoog toerental;

  • 3. een onjuiste bediening van de rem, waardoor bij herhaling abrupt wordt vertraagd en gestopt of met blokkerende wielen wordt geremd;

  • 4. een onjuist gebruik of nalaten van het gebruik van mechanismen en apparatuur van het motorrijtuig die van belang zijn voor de verkeersveiligheid, zoals ruitenwissers, richtingaanwijzers, verlichting en voorruitverwarming.

I.2. Beheersing van het motorrijtuig
  • 1. Gebrek aan stuurvastheid waardoor, al dan niet in combinatie:

    • a. slingerend wordt gereden;

    • b. bij herhaling van de juiste koers wordt afgeweken;

    • c. bij het richting veranderen bochten niet vloeiend worden genomen;

    • d. bij het volgen van bochten in het wegverloop het motorrijtuig uit de bocht ’zeilt’;

  • 2. onvoldoende rekening houden met de omvang van het motorrijtuig waardoor bijvoorbeeld bochten te ruim of te krap worden genomen;

  • 3. overige feiten of omstandigheden waaruit een gebrek in de vaardigheid in de beheersing van het motorrijtuig blijkt:

    • a. het motorrijtuig niet onder controle houden op een niet vlakke weg;

    • b. bij herhaling op onjuiste wijze keren, achteruitrijden of parkeren;

    • c. bij herhaling veroorzaken van aanrijdingen.

II. Bedrevenheid in het deelnemen aan het verkeer
Niet adequaat kijkgedrag

Hanteren van een verkeerde kijktechniek en een slecht kijkgedrag al of niet met gebruikmaking van spiegels waardoor in gevaarlijke situaties niet of niet voldoende op het overige verkeer wordt gelet, zich onder meer manifesterend bij het:

  • a. wegrijden;

  • b. naderen en oprijden van kruispunten;

  • c. voorsorteren;

  • d. inhalen en het wisselen van rijstrook;

  • e. invoegen en het uitvoegen.

III. Rijgedrag
  • 1. Gevaarzettend rijgedrag waardoor:

    • a. andere weggebruikers en obstakels rakelings worden gepasseerd;

    • b. andere weggebruikers worden klem gereden of de weg wordt afgesneden.

  • 2. Gebrek aan inzicht in risico’s in het verkeer, zoals:

    • a. onvoldoende anticiperen op het gedrag van andere weggebruikers;

    • b. niet adequaat reageren op bijzondere verkeerssituaties, zoals filevorming;

    • c. niet tijdig onderkennen van de invloed van externe factoren, zoals het weer, de toestand van de weg, het tijdstip, de aanwezigheid van scholen, voetgangersoversteekplaatsen, de specifieke eigenschappen en de toestand van het eigen motorrijtuig en van andere voertuigen en van de vervoerde lading, of van interne factoren, zoals het ‘hand held’ bellen, afleiding door audiovisuele middelen of vermoeidheid;

    • d. uitvoeren van gevaarlijke inhaalmanoeuvres en inhalen nabij voetgangersoversteekplaatsen, waarbij voetgangers duidelijk in gevaar zijn gebracht;

    • e. met een te hoge snelheid naderen van en inhalen nabij voetgangersoversteekplaatsen of in andere onoverzichtelijke situaties, zoals kruisingen en spoorwegovergangen;

    • f. aanhouden van, gelet op de snelheid waarmee gereden wordt, een te korte en derhalve onveilige volgafstand;

    • g. geen rekening houden met de belangen van andere weggebruikers, zoals het:

      • 1. geen gelegenheid geven tot invoegen bij een rijbaanversmalling, na inhalen, vanaf de invoegstrook;

      • 2. blokkeren van doorgangen en dubbel parkeren.

  • 3. Incorrect samenspel met andere verkeersdeelnemers in het verkeer, dat blijkt uit:

    • a. rijden met een niet aan de snelheid van de overige gelijksoortige verkeersdeelnemers aangepaste snelheid;

    • b. onnodig remmen en stoppen;

    • c. snijden: het niet juist afmaken van de inhaalmanoeuvre door te snel en te abrupt naar rechts te gaan;

    • d. op te korte afstand volgen van voorliggers;

    • e. onjuist invoegen op autowegen en autosnelwegen;

    • f. onjuist invoegen bij vermindering van het aantal rijstroken.

  • 4. Duidelijk een gedrag tentoonspreiden dat in strijd is met de essentiële verkeersregels en verkeerstekens terzake van:

    • a. de plaats op de weg, waaronder begrepen spookrijden;

    • b. het inhalen;

    • c. het verlenen van voorrang;

    • d. het naar links of rechts afslaan;

    • e. het gebruik van lichten en geven van signalen;

    • f. het rijden op auto(snel)wegen: bijvoorbeeld het rijden op de vluchtstrook of het negeren van het rode kruis boven een rijstrook;

    • g. het negeren van een rood verkeerslicht;

    • h. het als bestuurder van een motorrijtuig, niet zijnde een bromfiets, overschrijden van de toegestane maximumsnelheid met 50 km/u of meer op wegen binnen de bebouwde kom;

    • i. het als bestuurder van een motorrijtuig, niet zijnde een bromfiets, overschrijden van de toegestane maximumsnelheid met 31 km/u of meer op wegen binnen de bebouwde kom bij wegwerkzaamheden.

IV. Herhaaldelijk niet of niet op de juiste wijze naleven van essentiële verkeersregels dan wel verkeerstekens

In de hoedanigheid van beginnende bestuurder, onverminderd het overigens in deze bijlage bepaalde, drie maal een of meer van de navolgende feiten hebben begaan waarvoor hij tijdens of na de in artikel 1, onderdeel f, genoemde termijn van vijf jaar onherroepelijk is veroordeeld, dan wel indien voor deze feiten tijdens of na die termijn ten aanzien van hem een onherroepelijk geworden strafbeschikking is uitgevaardigd:

  • a. overtreding van artikel 5 van de wet;

  • b. overtreding van artikel 6 van de wet;

  • c. overtreding van artikel 19 van het RVV 1990;

  • d. overtreding van de artikelen 20, 21 en 22 RVV 1990;

  • e. overtredingen van artikel 62 juncto de borden A1 en A3 van het RVV 1990;

  • f. overige overtredingen van het RVV 1990 indien daarbij letsel aan personen is ontstaan of schade aan goederen is toegebracht.

B. Geschiktheid
I. Lichamelijke geschiktheid
  • a. bewusteloosheid of stoornis in het bewustzijn;

  • b. wegraking / black-out;

  • c. hevige duizeligheid;

  • d. evenwichtsstoornis;

  • e. coördinatiestoornis, ongecontroleerde bewegingen;

  • f. stoornis in het gebruik van één of meer ledematen;

  • g. duidelijk verminderd gezichtsvermogen;

  • h. betrokkene verklaart geneesmiddelen te hebben ingenomen die, al dan niet in combinatie met alcohol, de rijvaardigheid beïnvloeden;

  • i. lichamelijk gebrek of functieverlies terwijl op het rijbewijs niet is vermeld dat betrokkene slechts:

    • een motorrijtuig mag besturen dat aan bijzondere eisen voldoet die zijn gericht op dat gebrek of functieverlies;

    • een motorrijtuig mag besturen onder gebruikmaking van kunst- of hulpstukken;

  • j. uit een medische verklaring blijkt van sterke aanwijzingen voor een verhoogd risico op een situatie als bedoeld onder a tot en met i.

II. Geestelijke geschiktheid
  • a. verwardheid, geheugenstoornissen, oriëntatiestoornissen;

  • b. ernstig gestoord inzicht of gedrag;

  • c. ernstig onaangepast rijgedrag;

  • d. agressiviteit in het verkeer;

  • e. paniekaanvallen;

  • f. abnormale opwindingstoestanden;

  • g. poging tot zelfdoding met een motorrijtuig.

III. Drogerende stoffen
Alcohol
  • a. bij betrokkene is een adem- of bloedalcoholgehalte geconstateerd dat gelijk is aan of hoger is dan 570 µg/l, respectievelijk 1,3‰;

  • b. betrokkene is binnen een periode van vijf jaar meermalen aangehouden op verdenking van overtreding van artikel 8, eerste, tweede of derde lid, van de wet, waarbij bij één van de aanhoudingen een adem- of bloedalcoholgehalte is geconstateerd dat gelijk is aan of hoger is dan 350 µg/l, respectievelijk 0,8‰;

  • c. betrokkene weigert mee te werken aan een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede of derde lid, van de wet;

  • d. betrokkene is binnen een periode van vijf jaar ten minste viermaal aangehouden op verdenking van overtreding van artikel 8, eerste, tweede of derde lid, van de wet;

  • e. uit een verklaring van een medisch deskundige blijkt dat betrokkene alcoholist is;

  • f. bij betrokkene is in de hoedanigheid van beginnende bestuurder een adem- of bloedalcoholgehalte geconstateerd dat gelijk is aan of hoger is dan 220 µg/l, respectievelijk 0,5‰;

  • g. betrokkene is in de hoedanigheid van beginnende bestuurder binnen een periode van vijf jaar meermalen aangehouden op verdenking van overtreding van artikel 8, derde lid, van de wet, waarbij bij één van de aanhoudingen een adem- of bloedalcoholgehalte is geconstateerd dat gelijk is aan of hoger is dan 220 µg/l, respectievelijk 0,5‰;

  • h. betrokkene is binnen een periode van vijf jaar ten minste tweemaal aangehouden op verdenking van overtreding van artikel 8 van de wet, en hierbij heeft hij ten minste eenmaal geweigerd mee te werken aan een onderzoek als bedoeld in dat artikel.

Andere drogerende stoffen
  • a. betrokkene is in het bezit van benodigdheden voor het gebruik van drogerende stoffen en uit een door betrokkene aan de politie afgelegde verklaring blijkt dat deze voor eigen gebruik zijn;

  • b. betrokkene is in het bezit van een gebruikershoeveelheid drogerende stoffen en uit een door betrokkene aan de politie afgelegde verklaring blijkt dat deze voor eigen gebruik is;

  • c. betrokkene staat bij de politie bekend als gebruiker van drogerende stoffen;

  • d. betrokkene is aangehouden onder invloed van drogerende stoffen.

G

Bijlage 2 komt te luiden:

BIJLAGE 2 BIJ DE REGELING MAATREGELEN RIJVAARDIGHEID EN GESCHIKTHEID

Model mededeling

Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen

Divisie Vorderingen

Postbus 3012

2280 GA RIJSWIJK (ZH)

Regiopolitie/Openbaar Ministerie/CBR:

Afdeling/district:

PL-code:

Contactpersoon:

Adres:

Postcode + Plaatsnaam:

Telefoonnummer:

Ons kenmerk:

Mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994
  • De korpschef, bedoeld in artikel 24, onderscheidenlijk artikel 38 van de Politiewet 1993 en de door hem voor dit doel aangewezen plaatsvervangers,

  • De commandant, bedoeld in artikel 6, derde lid, van de Politiewet 1993 en de door hem voor dit doel aangewezen plaatsvervangers,

  • De officier van justitie,

  • De directeur van de Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, doet mededeling van het vermoeden dat de hierna genoemde houder van een rijbewijs (verder genoemd betrokkene) niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van categorie(ën) / / / / van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, met uitzondering van categorie AM.

Gegevens betrokkene:

Naam:

Voornamen:

Geslacht:

Geboortedatum:

Geboorteplaats:

Adres:

Postcode:

Woonplaats:

Rijbewijsgegevens:

Rijbewijsnummer:

Burger Service Nummer

Afgifte autoriteit:

Afgegeven op:

Geldig tot:

Categorie(ën): / / / /

Het vermoeden dat betrokkene niet beschikt over de vereiste geschiktheid is gebaseerd op de volgende, aan alcohol gerelateerde, feiten en omstandigheden:

  • Bij betrokkene wordt een adem- of bloedalcoholgehalte geconstateerd dat gelijk is aan of hoger is dan 570 µg/l, respectievelijk 1,3‰;

  • Betrokkene is binnen een periode van vijf jaar meermalen aangehouden op verdenking van overtreding van artikel 8, eerste, tweede of derde lid, van de wet, waarbij bij één van de aanhoudingen een adem- of bloedalcoholgehalte is geconstateerd dat gelijk is aan of hoger is dan 350 µg/l, respectievelijk 0,8‰;

  • Bij betrokkene is in de hoedanigheid van beginnende bestuurder een adem- of bloedalcoholgehalte geconstateerd dat gelijk is aan of hoger is dan 220 µg/l, respectievelijk 0,5‰;

  • Betrokkene is in de hoedanigheid van beginnende bestuurder binnen een periode van vijf jaar meermalen aangehouden op verdenking van overtreding van artikel 8, derde lid, van de wet, waarbij bij één van de aanhoudingen een adem- of bloedalcoholgehalte is geconstateerd dat gelijk is aan of hoger is dan 220 µg/l, respectievelijk 0,5‰;

  • Betrokkene weigert mee te werken aan een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede of derde lid, van de wet;

  • Betrokkene is binnen een periode van vijf jaar tenminste viermaal aangehouden op verdenking van overtreding van artikel 8, eerste, tweede of derde lid, van de wet;

  • Betrokkene is binnen een periode van vijf jaar ten minste tweemaal aangehouden op verdenking van het overtreden van artikel 8 van de wet, en heeft hierbij ten minste eenmaal geweigerd mee te werken aan een onderzoek als bedoeld in dat artikel;

  • Uit een verklaring van een medisch deskundige blijkt dat betrokkene alcoholist is.

    stcrt-2008-121-001.png

Het vermoeden dat betrokkene niet beschikt over de vereiste rijvaardigheid of zodanig rijgedrag heeft vertoond dat daardoor het vermoeden is ontstaan dat hij niet beschikt over de vereiste rijvaardigheid, is gebaseerd op de volgende, niet aan alcohol gerelateerde, feiten en omstandigheden:

  • Betrokkene heeft gevaarzettend rijgedrag tentoongespreid waardoor:

    • a. andere weggebruikers en obstakels rakelings worden gepasseerd;

    • b. andere weggebruikers worden klem gereden of de weg wordt afgesneden, of

  • Betrokkene heeft blijk gegeven van gebrek aan inzicht in risico's in het verkeer, zoals:

    • a. onvoldoende anticiperen op het gedrag van andere weggebruikers;

    • b. niet adequaat reageren op bijzondere verkeerssituaties, zoals filevorming;

    • c. niet tijdig onderkennen van de invloed van externe factoren, zoals het weer, de toestand van de weg, het tijdstip, de aanwezigheid van scholen, voetgangersoversteekplaatsen, de specifieke eigenschappen en de toestand van het eigen motorrijtuig en van andere voertuigen en van de vervoerde lading, of van interne factoren, zoals het ‘hand held’ bellen, afleiding door audiovisuele middelen of vermoeidheid;

    • d. uitvoeren van gevaarlijke inhaalmanoeuvres en inhalen nabij voetgangersoversteekplaatsen, waarbij voetgangers duidelijk in gevaar zijn gebracht;

    • e. met een te hoge snelheid naderen van en inhalen nabij voetgangersoversteekplaatsen of in andere onoverzichtelijke situaties, zoals kruisingen en spoorwegovergangen;

    • f. aanhouden van, gelet op de snelheid waarmee gereden wordt, een te korte en derhalve onveilige volgafstand;

    • g. geen rekening houden met de belangen van andere weggebruikers, zoals het:

      • 1. geen gelegenheid geven tot invoegen bij een rijbaanversmalling, na inhalen, vanaf de invoegstrook;

      • 2. blokkeren van doorgangen en dubbel parkeren, of

  • Betrokkene heeft blijk gegeven van incorrect samenspel met andere verkeersdeelnemers in het verkeer, dat blijkt uit:

    • a. rijden met een niet aan de snelheid van de overige gelijksoortige verkeersdeelnemers aangepaste snelheid;

    • b. onnodig remmen en stoppen;

    • c. snijden: het niet juist afmaken van de inhaalmanoeuvre door te snel en te abrupt naar rechts te gaan;

    • d. op te korte afstand volgen van voorliggers;

    • e. onjuist invoegen op autowegen en autosnelwegen;

    • f. onjuist invoegen bij vermindering van het aantal rijstroken, of

  • Betrokkene heeft duidelijk een gedrag tentoongespreid dat in strijd is met de essentiële verkeersregels en verkeerstekens terzake van:

    • a. de plaats op de weg, waaronder begrepen spookrijden;

    • b. het inhalen;

    • c. het verlenen van voorrang;

    • d. het naar links of rechts afslaan;

    • e. het gebruik van lichten en geven van signalen;

    • f. het rijden op auto(snel)wegen: bijvoorbeeld het rijden op de vluchtstrook of het negeren van het rode kruis boven een rijstrook;

    • g. het negeren van een rood verkeerslicht;

    • h. het als bestuurder van een motorrijtuig, niet zijnde een bromfiets, overschrijden van de toegestane maximumsnelheid met 50 km/u of meer op wegen binnen de bebouwde kom;

    • i. het als bestuurder van een motorrijtuig, niet zijnde een bromfiets, overschrijden van de toegestane maximumsnelheid met 31 km/u of meer op wegen binnen de bebouwde kom bij wegwerkzaamheden.

Het vermoeden dat betrokkene niet beschikt over de vereiste rijvaardigheid of geschiktheid is gebaseerd op de volgende, niet aan alcohol gerelateerde, feiten en omstandigheden:

Het vertoonde gedrag is:

  • nader omschreven in bijgaande afschriften van het proces-verbaal

  • nader te bekijken op bijgaande kopie van een video-opname.

Indien van toepassing:

Invordering als bedoeld in artikel 130, tweede en derde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 heeft op grond van het volgende plaatsgevonden:

  • Betrokkene heeft een motorrijtuig bestuurd onder invloed van drogerende stoffen, andere dan alcohol;

  • Betrokkene heeft een poging tot zelfdoding met een motorrijtuig ondernomen;

  • Er zijn duidelijke aanwijzingen dat betrokkene lijdt aan een aandoening waardoor hij geestelijk en/of lichamelijk niet goed functioneert, dan wel ernstige psychiatrische problemen ondervindt, hetgeen bij twijfel bevestigd wordt door een medisch deskundige;

  • Betrokkene heeft met een motorrijtuig tegen de rijrichting in gereden (spookrijden);

  • Betrokkene heeft binnen een periode van een jaar ten minste drie aanrijdingen veroorzaakt;

  • Betrokkene is rechtstreeks betrokken bij een aanrijding met duidelijke materiële dan wel letselschade en verklaart de aanrijding niet te hebben bemerkt;

  • Betrokkene is niet in staat het motorrijtuig in bedwang te houden;

  • Betrokkene heeft een aanrijding veroorzaakt door het intrappen van het onjuiste pedaal;

  • Betrokkene is binnen een periode van vijf jaar ten minste viermaal aangehouden op verdenking van overtreding van artikel 8, eerste, tweede of derde lid, van de wet;

  • Bij betrokkene wordt een adem- of bloedalcoholgehalte geconstateerd dat gelijk is aan of hoger is dan 1090 µg/l respectievelijk 2,5‰;

  • Bij betrokkene wordt in de hoedanigheid van beginnende bestuurder een adem- of bloedalcoholgehalte geconstateerd dat gelijk is aan dan wel hoger is dan 915 µg/l, respectievelijk 2,1‰;

  • Betrokkene is bewust ingereden op een andere weggebruiker;

  • Betrokkene heeft drie maal als beginnende bestuurder een of meer van de strafbare feiten begaan die worden genoemd in bijlage 1, onderdeel IV, bij de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid en voor deze feiten is hij tijdens of na de in artikel 1, onderdeel f, van die regeling genoemde termijn van vijf jaar onherroepelijk veroordeeld dan wel is voor deze feiten tijdens of na die termijn ten aanzien van hem een onherroepelijk geworden strafbeschikking uitgevaardigd.

Overige:

  • Het rijbewijs is bij de mededeling gevoegd.

  • Betrokkene beheerst de Nederlandse taal (van belang voor de verschillende educatieve maatregelen).

  • Betrokkene beheerst de volgende taal of talen (alleen invullen indien betrokkene de Nederlandse taal niet beheerst):

Aantal bijlage(n) meegestuurd:

Plaats:

Datum:

Handtekening:

Naam:

Functie:

ARTIKEL II

De Regeling van de Minister van Verkeer en Waterstaat van 14 december 1994, nr. RV 188201 houdende vaststelling van de Regeling rijonderricht motorrijtuigen (Stcrt. 245)* wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 8:2 komt als volgt te luiden:

De certificaten bijscholing ten behoeve van respectievelijk de Lichte Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer, de Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer en de Educatieve Maatregel Gedrag en verkeer zijn overeenkomstig het model in de bijlage bij deze regeling.

B

In de bijlage bij de Regeling rijonderricht motorrijtuigen worden na model 2B twee modellen ingevoegd, luidende:

Model 2C certificaat Lichte Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer

Dit certificaat is geldig voor het geven van bijscholing in het kader van de Lichte Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer

Certificaat voor het geven van bijscholing als bedoeld in artikel 16 van de Wet rijonderricht motorrijtuigen 1993

  
 

Certificaatnummer

  

Certificaat Lichte Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer

  

Afgegeven aan:

 

Naam:

INNOVAM

Voornamen:

branche certificatie-instituut

Geboorteplaats:

 

Geboortedatum:

 

Certificaatnummer:

 

Afgegeven op:

 
  

Handtekening

 

Houd(st)er:

 

Model 2D certificaat Educatieve Maatregel Gedrag en verkeer

Dit certificaat is geldig voor het geven van bijscholing in het kader van de Educatieve Maatregel Gedrag en verkeer

Certificaat voor het geven van bijscholing als bedoeld in artikel 16 van de Wet rijonderricht motorrijtuigen 1993

  
 

Certificaatnummer

  

Certificaat Educatieve Maatregel Gedrag en verkeer

  

Afgegeven aan:

 

Naam:

INNOVAM

Voornamen:

branche certificatie-instituut

Geboorteplaats:

 

Geboortedatum:

 

Certificaatnummer:

 

Afgegeven op:

 
  

Handtekening

 

Houd(st)er:

 

ARTIKEL III

Mededelingen die zijn gebaseerd op een of meer gedragingen opgenomen in Bijlage 1 bij de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid die zijn geconstateerd vóór de inwerkingtreding van deze regeling, worden afgedaan overeenkomstig de bepalingen zoals die golden voor de inwerkingtreding van deze regeling.

ARTIKEL IV

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 oktober 2008.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

C.M.P.S. Eurlings.

TOELICHTING

Algemeen

Bij verschillende gelegenheden (zie bijvoorbeeld de mondelinge behandeling van het wetsvoorstel puntenstelsel (Handelingen 2006/07, nr. 11, blz. 707–716 en nr. 19, blz. 1415–1419) en het Algemeen Overleg verkeersveiligheid van 5 juni 2007 (Kamerstukken II 2006/07, 29 398, nr. 54) is door de Tweede Kamer verzocht om de instroomgrens in de vorderingsprocedure voor de beginnende bestuurders te verlagen. Deze grens was vastgesteld op 350 µg/l, respectievelijk 0,8‰. Met de Tweede Kamer erken ik het belang om juist bij deze categorie bestuurders in een zo vroeg mogelijk stadium te kunnen ingrijpen en de bestuurders uit deze categorie, eerder dan thans het geval is, te kunnen laten deelnemen aan een Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer. De reden hiervoor is gelegen in het feit dat als zo vroeg mogelijk wordt begonnen, bijsturing nog mogelijk is. Verder moet worden bedacht dat jonge bestuurders tussen de 0,5 en 0,8 promille al een groter ongevalsrisico hebben dan bestuurders boven de 25 jaar met een bloedalcoholgehalte (BAG) tussen 0,8 en 1,0 promille. Daarom was al besloten om in het kader van de in voorbereiding zijnde aanpassing van de vorderingsprocedure en invoering van een alcoholslotprogramma ook de instroomgrens in de vorderingsprocedure voor beginnende bestuurders te verlagen. Dit onderdeel is nu, vooruitlopend op die aanpassing, gerealiseerd, waardoor de instroomgrens voor de vorderingsprocedure voor de beginnende bestuurders is verlaagd van 350 µg/l, respectievelijk 0,8‰ tot 220 µg/l, respectievelijk 0,5‰.

Ook voor de aanpak van bestuurders die verkeersgevaarlijk rijgedrag vertonen heeft de Tweede Kamer bijvoorbeeld in het verslag bij het wetsvoorstel puntenstelsel (Kamerstukken II 2005/06, 30 324, nr. 7) gevraagd te bezien of differentiatie in educatieve maatregelen tot de mogelijkheden zou behoren. Met de Tweede Kamer erken ik de noodzaak hiervan en heb ik toegezegd te bezien op welke wijze hierin zou kunnen worden voorzien (Kamerstukken II 2005/06, 29 398, nr. 43, en Kamerstukken II 2006/07, 29 398, nr. 52). Ik heb hiervoor de volgende redenen. Verkeersonveilig, gevaarzettend en respectloos weggedrag vormen de basis voor het doen van een mededeling van het vermoeden van het ontbreken van de vereiste rijvaardigheid. In veel gevallen is de oorzaak hiervan niet zo zeer een gebrek aan rijvaardigheid, als wel een gebrek aan inzicht en een attitudeprobleem (met name inzicht in het waarom van bepaalde regels). Het rijvaardigheidsonderzoek zal dit inzicht- en attitudeprobleem niet adequaat zichtbaar maken wanneer bestuurders voldoende regelkennis bezitten en voldoende handelingsvaardig zijn en dit laten zien in gecontroleerde omstandigheden zoals een rijvaardigheidsonderzoek. Met een Educatieve Maatregel Gedrag en verkeer (emg) kunnen deze bestuurders gericht worden gewezen op de gevaren van hun gedrag door middel van een psycho-educatieve aanpak en zo in staat worden gesteld hun gedrag bij te stellen. Verder bevat het evaluatierapport over de vorderingsprocedure uit 2006 (bijlage bij Kamerstukken II 2004/05, 29 398, nr. 23) onder meer de aanbeveling om de doelgroepsegmentering te vergroten, waardoor een meer gerichte aanpak mogelijk wordt. Hierin passen naast maatregelen voor alcohol ook andere educatieve maatregelen, bijvoorbeeld gericht op onaangepast weggedrag. Tenslotte kan worden gesteld dat er breed draagvlak is voor de maatregel. Zo blijken in de verschillende top 10 ergernissen van verschillende organisaties gedragingen voor te komen, die met een emg zouden kunnen worden aangepakt zoals bijvoorbeeld onnodig links rijden, bumper kleven, snijden, etc.

Samenloop met de regeling voor de beginnende bestuurder

Het is mogelijk dat een rijbewijshouder voor een verkeersovertreding een emg of zelfs de verplichting een onderzoek te ondergaan, opgelegd krijgt, terwijl hij, na onherroepelijke afdoening van diezelfde overtreding, in het kader van de regeling beginnende bestuurders ook een punt krijgt. Waar het het eerste of het tweede punt betreft, is deze samenloop geen probleem omdat er verder geen actie plaatsvindt na dat eerste of tweede punt. Het is echter wenselijk te voorkomen dat het CBR, als dat punt tevens ook het derde punt is op grond waarvan betrokkene ook door het openbaar Ministerie wordt gemeld bij het CBR, vervolgens (weer) een onderzoek zal opleggen. Hiertoe is in artikel 6, vierde lid, een voorziening getroffen: voor de gevallen die op grond van bijlage 1, onder A, onderdeel IV, worden gemeld bij het CBR, is een hardheidsclausule opgenomen op grond waarvan het CBR bij dringende redenen kan afzien van het opleggen van het in het tweede lid bedoelde onderzoek. Uitgangspunt blijft derhalve dat het CBR na de melding van een derde punt een onderzoek oplegt. Dat zal bijvoorbeeld het geval zijn indien het laatste punt niet het gevolg is van een verkeersovertreding die tevens heeft geleid tot een mededeling aan het CBR op basis van artikel 130, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994. Maar indien bijvoorbeeld het laatste punt het gevolg is van een onherroepelijke afdoening van hetzelfde verkeersdelict waarvoor ten aanzien van de betrokken beginnende bestuurder een mededeling op basis van artikel 130, eerste lid, van de wet is gedaan en door het CBR op basis van die mededeling bijvoorbeeld al een onderzoek naar de rijvaardigheid is opgelegd, is dit aan te merken als een dringende reden en kan het CBR afzien van het opleggen van een onderzoek. Een tweede onderzoek lijkt in zo’n geval immers niet meer zinvol. Op deze manier kan de hierboven genoemde samenloop worden voorkomen.

Aanpassing van de Regeling rijonderrricht motorrijtuigen

In het Besluit rijonderricht motorrijtuigen zijn de algemene eisen geformuleerd waaraan de docent educatieve maatregel zal moeten voldoen. Op basis hiervan zijn nu ook voor de toekomstige docent voor de lichte ema en voor de toekomstige emgdocent exameneisen ontwikkeld. Slaagt de kandidaat, dan krijgt hij overeenkomstig artikel 17, tweede lid, van de Wet rijonderricht motorrijtuigen 1993 een certificaat voor het geven van de bijscholing waarvoor hij is geslaagd. De wijzigingen van de Regeling rijonderricht motorrijtuigen strekken tot vaststelling van twee nieuwe certificaten.

Overige consequenties

Voor de consequenties voor de handhaving, het CBR, de administratieve lasten en voor de voorlichting wordt verwezen naar de nota van toelichting bij het besluit van 10 september 2008 tot wijziging van het Reglement rijbewijzen in verband met de invoering van twee nieuwe educatieve maatregelen.

Artikelsgewijs

Artikel I, onderdeel A

Bij de aanpassing van de definitiebepaling bij de invoering van het bromfietsrijbewijs per 1 oktober 2006 is ten onrechte de definitie van het begrip ‘beginnende bestuurder’ niet aangepast aan de omschrijving van dit begrip zoals opgenomen in artikel 8, derde lid, van de Wegenverkeerswet 1994. Deze omissie is door de voorgestelde aanpassing hersteld.

Artikel I, onderdeel B

Dit onderdeel voorziet allereerst in een aanpassing van artikel 6, eerste lid. In onderdeel da wordt duidelijk gemaakt dat in bepaalde gevallen een bestuurder die niet in aanmerking komt voor een lichte ema direct in aanmerking komt voor een onderzoek naar de geschiktheid. Het betreft hier bestuurders ten aanzien van wie een bepaalde contra-indicatie geldt die zowel voor de lichte ema als voor de ema van toepassing is.

In het tweede lid van artikel 6 wordt bepaald dat personen die niet meer in aanmerking komen voor een emg omdat ze die al tweemaal hebben gevolgd, een onderzoek naar de rijvaardigheid, in het bijzonder het rijgedrag, moeten ondergaan. In dit rijvaardigheidsonderzoek wordt speciaal aandacht besteed aan de gedragsaspecten van de rijvaardigheid.

In het opnieuw vastgestelde derde lid (het oude tweede lid) van artikel 6 wordt aangegeven in welke gevallen, anders dan de gevallen bedoeld in bijlage 1, onder A, onderdeel III, Rijgedrag, of onder B, onderdeel III, Drogerende stoffen Alcohol, het CBR besluit tot een onderzoek naar de rijvaardigheid of de geschiktheid. Hierbij moet bijvoorbeeld worden gedacht aan gevallen van rijden onder invloed van drugs, gevallen waarin het gaat om de medische geschiktheid of in geval van bestuurders van wie wordt vermoed dat zij niet langer beschikken over de vereiste rijvaardigheid, zonder dat daarbij sprake is van bijvoorbeeld bewust gevaarzettend gedrag.In het vierde lid ten slotte is, zoals in het algemeen deel reeds is toegelicht, een hardheidsclausule opgenomen op grond waarvan het CBR in bijzondere gevallen kan afzien van het opleggen van een onderzoek. Verwezen wordt naar het algemeen deel van de toelichting.

Artikel I, onderdeel C

Door de aanvulling van artikel 7 is een voorziening getroffen dat de geldigheid van een rijbewijs waarvan op grond van artikel 5 de overgifte is gevorderd, niet wordt geschorst als het CBR een educatieve maatregel oplegt.

Artikel I, onderdeel D

Het eerste lid bevat een technische correctie in artikel 8, eerste lid, onderdeel b: ook overtreding van artikel 8, eerste lid, van de wet wordt onder de werking van dit onderdeel gebracht.

In het tweede lid is een aanpassing voorzien van onderdeel c: de verwijzing naar artikel 8, tweede lid, van de wet is overbodig nu het hier een beginnende bestuurder betreft.

In het derde lid is onderdeel g opnieuw vastgesteld. Het oude onderdeel is overbodig omdat deze gevallen ook zijn te vatten onder het eerste lid, onderdeel c. Het nieuwe eerste lid, onderdeel g, bevat nu de omschrijving van de gevallen die in aanmerking komen voor een ema. Artikel 8, eerste lid, wordt daartoe in onderdeel g uitgebreid met het geval dat een bestuurder al eerder een lichte ema heeft gevolgd.

Artikel I, onderdeel E

Dit onderdeel bestaat uit twee delen. In het eerste deel wordt voorzien in het nieuwe artikel 10a, waarin in het eerste lid wordt vastgesteld in welke gevallen een lichte ema wordt opgelegd.

Het tweede lid van dit artikel geeft de contra-indicaties aan. Hiervoor is aansluiting gezocht bij de contra-indicaties die reeds gelden voor de ‘gewone’ ema. In het derde lid wordt het bedrag van de lichte ema vastgesteld. Deze kosten komen voor rekening van betrokkene. In het vierde lid wordt bepaald dat voor de lichte ema de betalingstermijn vijf weken bedraagt en dat deze termijn niet kan worden verlengd. De reden dat op dit punt wordt afgeweken van de regeling voor de ema is gelegen in het feit dat het hier om een veel lager bedrag gaat. Het vijfde lid ten slotte bepaalt dat de artikelen 9 en 10, eerste lid, tweede en derde volzin, en derde lid, van overeenkomstige toepassing zijn. Op deze manier wordt geregeld wat onder het niet-verlenen van medewerking wordt verstaan en wordt voorzien in de wijze van de indexering van de kosten.

Het tweede deel voorziet in een nieuw artikel 10b, waarin wordt aangegeven in welke gevallen de nieuwe emg wordt opgelegd. Het gaat er hierbij om dat de betrokken bestuurder niet éénmaal bepaald gedrag heeft vertoond, maar tijdens een rit herhaaldelijk het aangegeven ongewenste gedrag heeft vertoond. Onder het begrip ‘tijdens een rit’ moet dan bijvoorbeeld worden verstaan een nagenoeg aaneengesloten periode gedurende welke betrokkene een motorrijtuig bestuurt. Daaraan doet niet af dat de rit kort kan worden onderbroken, bijvoorbeeld voor het tanken of het doen van een korte boodschap. Ook zullen in bepaalde omstandigheden snelheidsovertredingen aanleiding kunnen zijn voor het doen van een mededeling: het gaat dan om personen ten aanzien van wie op wegen binnen de bebouwde kom een overschrijding van de toegestane snelheidslimiet is geconstateerd van 50 km/u of meer, dan wel 31 km/u of meer indien er sprake is van wegwerkzaamheden. In deze gevallen zal er sprake zijn van de borden A1 en bord J16. Het is wel de bedoeling dat er bij wegwerkzaamheden sprake moet zijn van daadwerkelijke werkzaamheden op het moment of van een gewijzigde wegsituatie die een gevaarscheppend element oplevert. Dit zal dan ook aan het CBR moeten worden toegelicht. Dit zal niet tot extra werk leiden bij de politie omdat die deze informatie toch al ten behoeve van de strafvervolging moet opnemen in het proces-verbaal. Op grond van de gekozen formulering dat ten aanzien van betrokkene als bestuurder van een motorrijtuig, niet zijnde een bromfiets, de desbetreffende snelheidsoverschrijding moet zijn geconstateerd, is duidelijk dat een bekeuring op kenteken niet onder deze omschrijving valt, maar dat de identiteit van de betrokken bestuurder onomstotelijk moet zijn vastgesteld, net zoals dat geldt voor alle emg-waardige gedragingen. In de meeste gevallen zal de betrokken bestuurder zijn staande gehouden, maar ook op andere wijze kan de politie de identiteit van de betrokken bestuurder onomstotelijk hebben vastgesteld. In deze laatste gevallen zal derhalve ook een mededeling kunnen worden gedaan.

Wat de snelheidsovertredingen betreft is ervoor gekozen vooralsnog alleen de hele zware snelheidsovertredingen op wegen binnen de bebouwde kom op te nemen als reden voor het opleggen van een emg. De reden voor deze op het eerste gezicht wellicht beperkt geformuleerde instroom heeft te maken met het feit dat het hier zeer zware snelheidsovertredingen betreft waarvan kan worden gesteld dat hierdoor de verkeersveiligheid in gevaar is gebracht en die op zichzelf al getuigen van een zodanig verkeerde mentaliteit van de betrokken bestuurder dat alleen al om die reden het vermoeden van het ontbreken van de vereiste rijvaardigheid, meer in het bijzonder het rijgedrag, gerechtvaardigd is. Daarnaast gaat het ook in deze vorm al om behoorlijke aantallen. Ten slotte wil ik het CBR de tijd geven om voldoende ervaring op te doen met de nieuwe maatregelen voordat ik mogelijk de instroom ga uitbreiden. Bij die vraag zal dan ook weer de samenloop met andere bestaande, dan wel in voorbereiding zijnde maatregelen (opnieuw) moeten worden bezien.

Ook hier wordt in het tweede lid van artikel 10b aangegeven hoe de contra-indicaties zijn, in het derde lid wat de – voor rekening van betrokkene komende – kosten zijn van de emg en in het vierde lid wat onder het niet-verlenen van medewerking wordt verstaan en hoe de wijze van betaling en de indexering van de kosten zijn geregeld. Hiervoor wordt aangesloten bij de betalingstermijn en de betalingsregeling die ook geldt voor de ema.

Artikel I, onderdelen F en G

Het betreft hier technische aanpassingen in de bijlagen die verband houden met de invoering van de beide nieuwe educatieve maatregelen en de hierboven voorgestelde aanpassingen. Gemakshalve zijn beide bijlagen opnieuw vastgesteld.

Artikel II

De invoering van twee nieuwe educatieve maatregelen leidt tot de noodzaak nieuwe docenten op te leiden. Hiervoor zijn twee nieuwe certificaten nodig. De wijzigingen strekken tot invoering en vaststelling van die certificaten.

Artikel III

Met de invoering van de nieuwe educatieve maatregelen is overgangsrecht nodig. Mededelingen aan het CBR die zijn gebaseerd op een of meer gedragingen die zijn geconstateerd voor de inwerkingtreding van deze regeling worden afgedaan overeenkomstig de bepalingen die golden voor de inwerkingtreding van deze regeling. Criterium is derhalve of de gedraging of de gedragingen waarop de mededeling is gebaseerd, heeft plaatsgevonden voor de inwerkingtreding en niet of de mededeling nog is gedaan voor de datum van inwerkingtreding. De reden voor deze keuze is gelegen in het feit dat de politie op grond van artikel 3, derde lid, tot zes maanden na constatering van het meest recente feit, een mededeling kan uitbrengen. Op grond van het overgangsrecht kan dus ook een mededeling die na inwerkingtreding van de regeling door het CBR is ontvangen, nog leiden tot toepassing van de regelgeving zoals die gold tot het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

C.M.P.S. Eurlings.


XNoot
1

Laatstelijk gewijzigd bij Ministeriële regeling van 16 januari 2008 (Stcrt. 15).

XNoot
*

Laatstelijk gewijzigd bij Ministeriële regeling van 2 mei 2007 (Stcrt. 90).

Naar boven