Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Justitie en Veiligheid | Staatsblad 2018, 448 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Justitie en Veiligheid | Staatsblad 2018, 448 | AMvB |
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Justitie en Veiligheid van 9 oktober 2018, directie Wetgeving en Juridische Zaken, nr. 2382589;
Gelet op de artikelen, 9 vierde lid, 126g, negende lid, 126h, vierde en vijfde lid, 126i, vierde lid, 126j, vierde en vijfde lid, 126o, zesde lid, 126q, vierde lid, en 126zc van het Wetboek van Strafvordering;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, advies van 24 oktober 2018, nr. No.W16.18.0314/II;
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Justitie en Veiligheid van 14 november 2018, directie Wetgeving en Juridische Zaken, nr.2402573;
Hebben goedgevonden en verstaan:
In dit besluit wordt verstaan onder:
een bevel als bedoeld in de artikelen 126g, eerste lid, 126o, eerste lid, of 126zd, eerste lid, onderdeel a van het Wetboek van Strafvordering;
een bevel als bedoeld in de artikelen 126h, eerste lid, 126p, eerste lid, of 126ze, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering;
een bevel als bedoeld in de artikelen 126i, eerste lid, 126q, eerste lid, of 126zd, eerste lid, onderdeel b, van het Wetboek van Strafvordering;
een bevel als bedoeld in de artikelen 126j, eerste lid, 126qa, eerste lid, of 126zd, eerste lid, onderdeel c, van het Wetboek van Strafvordering;
een team dat als taak heeft het uitvoeren van een bevel tot infiltratie, tot pseudo-koop of -dienstverlening en tot stelselmatige inwinning van informatie.
1. Een infiltratieteam is samengesteld uit:
a. een hoofd;
b. tenminste één begeleider;
c. tenminste één infiltrant.
2. Het hoofd is eindverantwoordelijk voor de uitvoering van de bevelen.
3. De begeleider geeft de infiltrant, met inachtneming van het bevel en de door de officier van justitie bepaalde kaders, aanwijzingen omtrent de werkzaamheden en de wijze waarop deze worden uitgevoerd. De begeleider informeert tevens het hoofd omtrent de werkzaamheden van de infiltrant en de wijze waarop deze worden uitgevoerd.
4. De infiltrant volgt de aanwijzingen van de begeleider op.
1. Een opsporingsambtenaar als bedoeld in de artikelen 141, onderdelen b, c, en d en 142, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering kan worden belast met de uitvoering van een bevel tot infiltratie of tot stelselmatige inwinning van informatie, indien hij lid is van een infiltratieteam.
2. Een opsporingsambtenaar als bedoeld in het eerste lid kan als lid worden geplaatst bij een infiltratieteam, indien:
a. hij heeft voldaan aan de kwalificaties van een door Onze Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen politieopleiding als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel s, van de Politiewet 2012, en
b. door of namens Onze Minister onder wiens verantwoordelijkheid hij is aangesteld toestemming is gegeven voor de plaatsing.
3. Door of namens Onze Minister onder wiens verantwoordelijkheid de opsporingsambtenaar is aangesteld of door de korpschef worden voorschriften opgesteld omtrent de plaatsing en de uit te voeren werkzaamheden.
4. Door of namens Onze Minister onder wiens verantwoordelijkheid de opsporingsambtenaar is aangesteld of door de korpschef wordt bewerkstelligd dat de kennis en vaardigheden van de opsporingsambtenaar worden onderhouden op het niveau dat tenminste voldoet aan de kwalificaties, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a.
1. Er is tenminste één infiltratieteam bij de landelijke eenheid van de politie, bedoeld in artikel 25, eerste lid, onderdeel b, van de Politiewet 2012.
2. Bij de landelijke eenheid is een team dat is belast met de operationele ondersteuning van infiltratieteams van de landelijke eenheid van de politie.
1. Onze Ministers van Justitie en Veiligheid en van Defensie kunnen gezamenlijk besluiten tot het oprichten van een infiltratieteam bij de Koninklijke Marechaussee.
2. Het infiltratieteam bij de Koninklijke Marechaussee werkt samen met het team van de landelijke eenheid, dat is belast met de operationele ondersteuning van de infiltratieteams. Onze Ministers van Justitie en Veiligheid en van Defensie kunnen hierover voorschriften opstellen.
1. Onze Ministers van Justitie en Veiligheid en van Financiën kunnen gezamenlijk besluiten tot het oprichten van een infiltratieteam bij de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst.
2. Het infiltratieteam bij de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst werkt samen met het team van de landelijke eenheid, dat is belast met de operationele ondersteuning van de infiltratieteams. Onze Ministers van Justitie en Veiligheid en van Financiën kunnen hierover voorschriften opstellen.
1. De hoofden van de infiltratieteams, bedoeld in de artikelen 5 en 6, en het hoofd van het team van de landelijke eenheid, dat is belast met de operationele ondersteuning van de infiltratieteams, zijn verantwoordelijk voor:
a. de selectie en opleiding van kandidaat-leden voor een infiltratieteam;
b. de ondersteuning van dekmantelwerkzaamheden; en
c. de coördinatie van dekmantelwerkzaamheden waaronder het registreren van de bevelen, bedoeld in artikel 1, onderdelen b, c en d.
2. Het verzorgen van tijdelijke identiteiten als bedoeld in artikel 44 van de Politiewet 2012 en de coördinatie van internationale rechtshulpverzoeken tot infiltratie, pseudo-koop of -dienstverlening of stelselmatige inwinning van informatie is voorbehouden aan het hoofd van het team van de landelijke eenheid, bedoeld in het eerste lid.
1. Een opsporingsambtenaar als bedoeld in de artikelen 141, onderdelen b, c en d, en 142, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering die geen lid is van een infiltratieteam kan worden belast met de uitvoering van een bevel tot infiltratie of tot stelselmatige inwinning van informatie, indien hij beschikt over de specifieke kennis en vaardigheden, benodigd voor de uitvoering van het bevel.
2. Het hoofd van het team van de landelijke eenheid dat is belast met de operationele ondersteuning van de infiltratieteams, of het hoofd van een infiltratieteam als bedoeld in de artikelen 5 en 6, beoordeelt of een opsporingsambtenaar beschikt over de specifieke kennis en vaardigheden, benodigd voor de uitvoering van het bevel, en adviseert de officier van justitie terzake.
3. Indien de opsporingsambtenaar wordt belast met de uitvoering van een bevel tot infiltratie, wordt hij, gedurende de periode die nodig is voor de uitvoering van het bevel, begeleid door een begeleider van een infiltratieteam. Hij wordt niet belast met de uitvoering van een bevel tot infiltratie dan nadat door of namens Onze Minister onder wiens verantwoordelijkheid hij is aangesteld hiervoor toestemming is gegeven.
4. Indien de opsporingsambtenaar wordt belast met de uitvoering van een bevel tot stelselmatige inwinning van informatie, kan hij, gedurende de periode die nodig is voor de uitvoering van het bevel, worden begeleid door een begeleider van een infiltratieteam. De officier van justitie beslist terzake.
1. Een persoon in de openbare dienst van een vreemde staat kan worden belast met de uitvoering van een bevel tot observatie, tot infiltratie, tot pseudo-koop of -dienstverlening of tot stelselmatige inwinning van informatie, indien hij
a. in die vreemde staat beschikt over de bevoegdheid tot opsporing van strafbare feiten, en
b. beschikt over de kennis en vaardigheden, benodigd voor de uitvoering van het bevel.
2. Indien de persoon in de openbare dienst van een vreemde staat wordt belast met de uitvoering van een bevel tot infiltratie, tot pseudo-koop of -dienstverlening of tot stelselmatige inwinning van informatie beoordeelt het hoofd van het team van de landelijke eenheid, dat is belast met de operationele ondersteuning van de infiltratieteams, of voldaan wordt aan het vereiste in het eerste lid, onderdeel b, en adviseert hij de officier van justitie terzake. Indien nodig stemt hij dit af met het desbetreffende hoofd van een infiltratieteam als bedoeld in de artikelen 5 en 6.
3. Een persoon in de openbare dienst van een vreemde staat wordt niet belast met de uitvoering van een bevel als bedoeld in het eerste lid, indien de officier van justitie tot het oordeel komt dat de ambtsinstructie waaraan die persoon gebonden is, terzake van die uitvoering niet verenigbaar is met het in Nederland geldende recht.
1. Een persoon in de openbare dienst van een vreemde staat kan worden belast met de uitvoering van een bevel tot observatie, tot infiltratie, tot pseudo-koop of -dienstverlening of tot stelselmatige inwinning van informatie, indien hij zich vooraf heeft verbonden aan de volgende voorwaarden:
a. gedurende zijn optreden op Nederlands grondgebied is hij gebonden aan het in Nederland geldende recht;
b. hij is verplicht te getuigen, indien hij hiertoe door de Nederlandse autoriteiten wordt opgeroepen;
c. gedurende de periode die nodig is voor de uitvoering van het bevel is hij gehouden de aanwijzingen van de Nederlandse opsporingsautoriteiten op te volgen;
d. hij doet verslag aan de Nederlandse opsporingsautoriteiten van zijn optreden op Nederlands grondgebied; en
e. hij is op Nederlands grondgebied niet bevoegd dwangmiddelen of andere bijzondere opsporingsbevoegdheden toe te passen dan genoemd in het bevel.
2. Indien de persoon in de openbare dienst van een vreemde staat wordt belast met de uitvoering van een bevel tot infiltratie, tot pseudo-koop of -dienstverlening of tot stelselmatige inwinning van informatie, wordt hij, gedurende de periode die nodig is voor de uitvoering van het bevel, begeleid door een begeleider van een infiltratieteam.
Na artikel 2 van het Besluit regels landelijk parket en functioneel parket, alsmede ten aanzien van mandateren van bevoegdheden officier van justitie wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. De officier van justitie bij het parket centrale verwerking openbaar ministerie is belast met de vervolging van strafbare feiten waarvoor een strafbeschikking kan worden uitgevaardigd.
2. Hij is voorts belast met het bij de rechter aanbrengen en behandelen van strafzaken ingeval:
a. tegen de in het eerste lid bedoelde strafbeschikking verzet is gedaan;
b. de in het eerste lid bedoelde strafbeschikking niet of niet volledig ten uitvoer gelegd is kunnen worden.
Het Besluit regels landelijk parket en functioneel parket, alsmede ten aanzien van mandateren van bevoegdheden officier van justitie berust mede op artikel 9, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
Het Samenwerkingsbesluit bijzondere opsporingsbevoegdheden wordt ingetrokken.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot
Wassenaar, 20 november 2018
Willem-Alexander
De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus
Uitgegeven de zevende december 2018
De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus
Dit besluit stelt een nieuw Samenwerkingsbesluit bijzondere opsporingsbevoegdheden (hierna: Samenwerkingsbesluit) vast. In dit nieuw vastgestelde Samenwerkingsbesluit worden met name wijzigingen die zien op de uitoefening van de bevoegdheden infiltratie en stelselmatige inwinning van informatie doorgevoerd. In het Wetboek van Strafvordering is een grondslag gecreëerd om regels te stellen ten aanzien van de eisen van bekwaamheid van alle opsporingsambtenaren die deze bevoegdheden uitoefenen en ten aanzien van de wijze waarop deze bevoegdheden worden uitgeoefend. Dit besluit strekt ertoe om in een nieuw Samenwerkingsbesluit de vereiste regels op te nemen. Het huidige Samenwerkingsbesluit bijzondere opsporingsbevoegdheden wordt ingetrokken.
In de Wet van 6 december 2017 tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering en de Wet op de economische delicten strekkende tot aanpassing van enkele bepalingen betreffende de uitvoering van bijzondere opsporingsbevoegdheden en tot regeling van enkele bijzondere procedures van strafvorderlijke aard en aanverwante onderwerpen met het oog op een doeltreffende uitvoeringspraktijk (Stb. 2017, 489, hierna: Wet bijzondere procedures Sv) zijn onder meer de bijzondere opsporingsbevoegdheden infiltratie (artikelen 126h en 126p Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv)), stelselmatige inwinning van informatie (artikelen 126j en 126qa Sv) en opnemen van vertrouwelijke communicatie (artikelen 126l en 126s Sv) gewijzigd.
De bevoegdheden infiltratie en stelselmatige inwinning van informatie konden voorheen slechts zelfstandig worden uitgeoefend door opsporingsambtenaren van de politie, na verkregen bevel van de officier van justitie. Opsporingsambtenaren van de Koninklijke Marechaussee (hierna: KMar), de bijzondere opsporingsdiensten (hierna: BOD’en) en buitengewoon opsporingsambtenaren als bedoeld in artikel 142, eerste lid, Sv, konden deze bevoegdheden slechts uitoefenen als zij voldeden aan de in het oude Samenwerkingsbesluit gestelde regels ter zake van opleiding en samenwerking met politieambtenaren. In de praktijk kwam dit er op neer dat de KMar en de BOD’en in hun opsporingsonderzoeken moesten samenwerken met de politie om te kunnen infiltreren of stelselmatig informatie in te winnen. De opsporingsambtenaren van de KMar en de BOD’en mochten hier slechts aan mee werken als zij voldeden aan de regels uit het oude Samenwerkingsbesluit (regels die niet voor de opsporingsambtenaren van de politie golden).
De bevoegdheid tot het opnemen van vertrouwelijke communicatie kon, na verkregen machtiging van de rechter-commissaris en bevel van de officier van justitie, zelfstandig worden uitgeoefend door de opsporingsambtenaren van de politie en de KMar. Opsporingsambtenaren van de BOD’en konden deze bevoegdheid niet uitoefenen.
In de Wet bijzondere procedures Sv is deze ongelijkheid tussen de verschillende opsporingsambtenaren opgeheven. De redenen daartoe zijn opgenomen in de memorie van toelichting bij de wet bijzondere procedures Sv (Kamerstukken II 2016/17, 34 720, nr. 3, p. 3–5). In het eerste lid van de artikelen 126h, 126j, 126l, 126p, 126qa en 126s Sv is bepaald dat de bevoegdheden kunnen worden uitgeoefend door een opsporingsambtenaar als bedoeld in de artikel 141, onderdeel b (politie), c (KMar) en d (BOD’en). Abusievelijk zijn in de Wet bijzondere procedures Sv de buitengewoon opsporingsambtenaren, bedoeld in artikel 142, eerste lid, Sv, niet opgenomen in de eerste leden van de artikelen 126h, 126j, 126p en 126qa Sv. In de Nota van wijziging bij het wetsvoorstel Verbeteringen in enkele wetten van het Ministerie van Justitie en Veiligheid (Verzamelwet Justitie en Veiligheid 2018, Kamerstukken II 34 887, nr. 7) is deze omissie hersteld.
Naast het opheffen van de ongelijkheid tussen de verschillende opsporingsambtenaren is in de Wet bijzondere procedures Sv bepaald dat alle opsporingsambtenaren die de bevoegdheden tot infiltratie en stelselmatige inwinning van informatie uitoefenen, en dus ook de opsporingsambtenaren van de politie, moeten voldoen aan bij algemene maatregel van bestuur gestelde regels ten aanzien van de eisen van bekwaamheid. Voorts moeten bij die algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld ten aanzien van de wijze waarop de bevoegdheden infiltratie en stelselmatige inwinning van informatie worden uitgeoefend. Het voorschrift dat een persoon in de openbare dienst van een vreemde staat die het Nederlandse bevel tot een bijzondere opsporingsbevoegdheid uitoefent, moet voldoen aan de eisen in het Samenwerkingsbesluit gesteld, is behouden gebleven en vindt derhalve ook zijn uitwerking in dit besluit.
Dit besluit strekt er dan ook toe om de vereiste regels ten aanzien van bekwaamheid en de wijze waarop de bevoegdheden tot infiltratie en stelselmatige inwinning van informatie worden uitgeoefend op te nemen in het onderhavige besluit. Tevens stelt het besluit eisen aan de inzet van personen in de openbare dienst van een vreemde staat die de bevoegdheden stelselmatige observatie, infiltratie, pseudo-koop- of dienstverlening en stelselmatige inwinning van informatie uitoefent. Het Samenwerkingsbesluit wordt daartoe omwille van de duidelijkheid opnieuw vastgesteld.
Het besluit wijzigt ten slotte het Besluit regels landelijk parket en functioneel parket, alsmede ten aanzien van bevoegdheden van de officier van justitie (Stb. 2013, 170) in verband met de nadere uitwerking van een regeling van (relatieve) competentie voor de officieren van justitie bij het Parket Centrale Verwerking Openbaar Ministerie (het Parket CVOM). Dit is nader toegelicht in het artikelsgewijze deel (artikel 11).
Over een ontwerp van dit besluit is desgevraagd advies uitgebracht door het College van procureurs-generaal van het openbaar ministerie, de Raad voor de rechtspraak (Rvdr), de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak (NVvR), de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA), de politie, de Koninklijke Marechaussee (KMar) en het Platform bijzondere opsporingsdiensten (BOD’en). In paragraaf 2 wordt ingegaan op deze adviezen. Voor zover nodig wordt op de gemaakte specifieke opmerkingen nader ingegaan op de plaatsen van de nota van toelichting waar het onderwerp aan de orde is.
Het ontwerpbesluit wordt door de verschillende ketenpartners onderschreven. Zo noemt de politie het een goede ontwikkeling dat de FIOD en de KMar voor de bevoegdheid tot infiltratie in de toekomst niet langer afhankelijk zijn van de (capaciteit van de) politie. De politie vindt tevens dat het besluit voldoende mogelijkheden en waarborgen biedt om samenwerking te (blijven) behouden tussen de verschillende opsporingsdiensten. De centrale en coördinerende rol van De Dienst landelijke operationele samenwerking (de DLOS) van de Landelijke Eenheid zorgt naar de mening van de politie en de BOD’en voor behoud van een goed zicht op de landelijke aard en omvang van de desbetreffende bevoegdheden. Het vereiste van specifieke kennis en vaardigheden voor alle opsporingsambtenaren die deze bevoegdheden uitoefenen, wordt door de politie toegejuicht. Volgens de KMar regelt het besluit de noodzakelijke vereisten voor een zelfstandige uitoefening van de bevoegdheden. Deze zelfstandigheid is enerzijds wenselijk en anderzijds wordt samenwerking met andere opsporingsdiensten niet uitgesloten. Het besluit biedt voldoende waarborgen voor een vruchtbare samenwerking, aldus de KMar. Het beleggen van de coördinatie en ondersteuning bij één opsporingsdienst komt volgens de KMar de effectiviteit van de opsporing ten goede. Ook door de BOD’en is het besluit positief ontvangen. Het geeft vorm aan de vereiste regels met een goede en stevige onderbouwing waarbij rekening is gehouden met ieders eigen verantwoordelijkheden, aldus de BOD’en. Zowel de BOD’en als de KMar zijn positief over het streven naar een evenredige verdeelsleutel met betrekking tot deelname van opsporingsdiensten aan relevante opleidingen. De inhoudelijke en redactionele opmerkingen van de politie en de Rvdr zijn grotendeels verwerkt in het besluit en de nota van toelichting.
De wijzigingen van het ontwerpbesluit volgen rechtstreeks uit de Wet bijzondere procedures Sv en zijn in dat verband toegelicht.
Artikel 1 heeft als titel gekregen «definities». In het artikel zijn een vijftal definities opgenomen die worden gebruikt in het Samenwerkingsbesluit. Onderdeel a ziet op het bevel tot observatie. Daarmee wordt gedoeld op een bevel tot stelselmatige observatie als bedoeld in de artikelen 126g, eerste lid, 126o, eerste lid, of 126zd, eerste lid, onderdeel a, Sv. Inhoudelijk is dit onderdeel ongewijzigd gebleven ten opzichte van het oude Samenwerkingsbesluit. Wel is de wijze van opschrijven gewijzigd door te spreken van «de artikelen...» in plaats van drie keer los het woord «artikel» op te nemen. Hetzelfde geldt voor de onderdelen b (infiltratie), c (pseudo-koop of -dienstverlening) en d (stelselmatige inwinning van informatie).
Onderdeel e is wel inhoudelijk gewijzigd. In de oude definitie van «infiltratieteam» stond opgenomen dat dit «een team als bedoeld in artikel 8, onder a, van het Besluit beheer politie» was. In artikel 8, onder a, van het Besluit beheer politie staat dat infiltratieteams tot taak hebben het uitvoeren van een bevel tot infiltratie, tot pseudo-koop of dienstverlening en tot stelselmatige inwinning van informatie. Het Samenwerkingsbesluit bevat in de nieuw voorgestelde artikelen 4, 5 en 6 omschrijvingen van infiltratieteams bij zowel de politie, de KMar en de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst (FIOD). Vandaar dat in deze definitiebepaling van infiltratieteam niet langer wordt verwezen naar het Besluit beheer politie. Een infiltratieteam als bedoeld in het Samenwerkingsbesluit is een team dat als taak heeft het uitvoeren van een bevel tot infiltratie, tot pseudo-koop of -dienstverlening en tot stelselmatige inwinning van informatie, zo volgt uit het nieuw voorgestelde onderdeel e. Daarmee wordt inhoudelijk dus niet afgeweken van de oude definitie die verwees naar artikel 8, onder a, van het Besluit beheer politie. Wel geeft deze nieuwe definitiebepaling meer houvast binnen het Samenwerkingsbesluit dat nu, zonder verwijzing naar een ander besluit, duidelijk maakt welke bevoegdheden worden uitgeoefend door een infiltratieteam van zowel de politie, de KMar als de BOD’en.
Dit is een nieuw artikel en geeft voorschriften over de samenstelling en rolverdeling van een infiltratieteam. De inhoud van deze bepalingen was voorheen opgenomen in de artikelen 5 en 6 van de Regeling infiltratieteams (Stcrt 2000, 7). Deze regeling is echter met ingang van 1 januari 2013 vervallen. De inhoud van de artikelen 5 en 6 van de Regeling infiltratieteams is daarna niet elders opgenomen. In dit Samenwerkingsbesluit, waarin de definitie «infiltratieteam» een centrale rol speelt, is gekozen om dat alsnog te doen.
Uit het eerste lid volgt dat een infiltratieteam bestaat uit een hoofd, tenminste één begeleider en tenminste één infiltrant. Dit is overgenomen uit artikel 5, eerste lid, van de Regeling infiltratieteams. In dat artikel werd gesproken over «een leider» in plaats van «een hoofd» en werd de voorwaarden gesteld dat een team uit ten miste vier infiltranten en vier begeleiders bestond. Met de eisen gesteld in dit nieuwe artikel 2 wordt aangesloten bij de huidige praktijk, waarin elk infiltratieteam een hoofd heeft en waarbij de voorwaarde van ten minste vier begeleiders en vier infiltranten in een team onnodig beperkend zou werken.
Een infiltratieteam heeft als taak het uitvoeren van de bevelen, genoemd in artikel 1. Dit lid bepaalt dat het hoofd van het infiltratieteam eindverantwoordelijk is voor de uitvoering van deze bevelen. Een soortgelijke bepaling was opgenomen in artikel 6, eerste lid, van de Regeling infiltratieteams. Bij het uitvoeren van de bevelen tot infiltratie, pseudo-koop of -dienstverlening en stelselmatige inwinning van informatie is het bevel van de officier van justitie leidend. De officier van justitie bepaalt daarin onder meer de wijze waarop aan het bevel uitvoering wordt gegeven, daaronder begrepen het strafbaar gesteld handelen van de infiltrant, en de geldigheidsduur. Het infiltratieteam neemt de door officier van justitie gestelde kaders uiteraard in acht bij de uitvoering van het bevel. Het lid maakt duidelijk dat het hoofd van het infiltratieteam hiervoor verantwoordelijk is. In de praktijk kan het hoofd van het infiltratieteam ook het aanspreekpunt zijn voor de officier van justitie.
Dit lid ziet op de rol van de begeleider en was opgenomen in artikel 6, tweede lid, van de Regeling infiltratieteams. Elk infiltratieteam heeft ten minste één begeleider en zijn rol is het geven van aanwijzingen aan de infiltrant omtrent de werkzaamheden en de wijze waarop deze worden uitgevoerd. Tevens bepaalt dit lid dat de begeleider het hoofd van het infiltratieteam informeert omtrent de werkzaamheden van de infiltrant en de wijze waarop de werkzaamheden worden uitgevoerd.
Dit bepaalt dat de infiltrant verplicht is deze aanwijzingen van zijn begeleider op te volgen. Ook dit was opgenomen in artikel 6, tweede lid, van de Regeling infiltratieteams.
Door de invoeging van een nieuw artikel 2 is de inhoud van artikel 2 van het oude Samenwerkingsbesluit verplaatst naar dit artikel 3. Daarnaast zijn inhoudelijke wijzigingen aangebracht die het gevolg zijn van de keuze dat dit besluit regels stelt ten aanzien van alle opsporingsambtenaren en dus ook die van de politie (artikel 141, onderdeel b, Sv).
Dit lid bepaalt dat een opsporingsambtenaar als bedoeld in de artikelen 141, onderdelen b, c of d, en 142, eerste lid, Sv kan worden belast met de uitvoering van een bevel tot infiltratie of tot stelselmatige inwinning van informatie, indien hij lid is van een infiltratieteam. De bepaling ziet derhalve op opsporingsambtenaren van de politie (b), KMar (c), de BOD’en (d) en buitengewoon opsporingsambtenaren (142, eerste lid, Sv). De inhoud van deze bepaling is overgenomen uit artikel 2, eerste lid, van het oude Samenwerkingsbesluit. De opsporingsambtenaren van de politie (artikel 141, onderdeel b, Sv) zijn toegevoegd aan deze bepaling. Dat is het gevolg dat in het Wetboek van Strafvordering de nadere bij algemene maatregel van bestuur te stellen eisen ook zijn gaan gelden voor de opsporingsambtenaren van de politie. Doordat het Wetboek van Strafvordering in de artikelen 126i (pseudo-koop of -dienstverlening) en 126g (stelselmatige observatie) geen onderscheid maakt in de uitvoerende opsporingsambtenaar en ook geen nadere eisen stelt aan de opsporingsambtenaren die deze bevoegdheid uitoefenen, staat de pseudo-koop of -dienstverlening niet genoemd in dit lid. Een infiltratieteam voert dus wel bevelen tot pseudo-koop of -dienstverlening uit (zie artikel 1, onderdeel e), maar ook een opsporingsambtenaar die geen lid is van een infiltratieteam kan dit doen.
Dit lid bevat de vereisten die aan een opsporingsambtenaar worden gesteld voor plaatsing bij een infiltratieteam. Dit lid is grotendeels overgenomen uit het tweede lid van artikel 2 van het oude Samenwerkingsbesluit. Door de toevoeging van de opsporingsambtenaren van de politie in het eerste lid komt het tweede lid ook voor hen te gelden. Een opsporingsambtenaar moet voldoen aan de kwalificaties van een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen politieopleiding als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel s, van de Politiewet 2012 (onderdeel a). Tevens moet door of namens de Minister onder wiens verantwoordelijkheid hij is aangesteld toestemming worden gegeven voor plaatsing in een infiltratieteam (onderdeel b). Deze twee onderdelen zijn ongewijzigd overgenomen met dien verstande dat een mandatering nu mogelijk is gemaakt (door of namens de Minister moet toestemming worden gegeven. De korpschef namens de Minister van Justitie en Veiligheid, de Commandant KMar namens de Minister van Defensie of de directeur FIOD namens de Minister van Financiën).
De opsporingsambtenaar die lid wil worden van een infiltratieteam zal daartoe een opleiding tot infiltrant of begeleider van een infiltrant met goed gevolg dienen af te leggen. Deze opleiding wordt gevolgd aan de Politieacademie. De politie, de KMar en de BOD’en dragen in nauwe samenwerking met de Politieacademie er zorg voor dat alle diensten naar evenredigheid deel kunnen nemen aan deze opleiding. In onderlinge afstemming zullen deze diensten, tezamen met de Politieacademie, periodiek de opleidingsbehoefte en opleidingscapaciteit beoordelen zodat alle diensten, voor zover mogelijk, voldoende worden bediend. Naast de eis met betrekking tot de opleiding geldt het vereiste dat door of namens de verantwoordelijke Minister toestemming moet zijn gegeven voor plaatsing in het infiltratieteam. Hierbij zal de Minister van Financiën of de directeur FIOD toetsen aan de regels met betrekking tot de bekwaamheid en betrouwbaarheid waaraan opsporingsambtenaren van de BOD’en moeten voldoen (artikel 7, derde lid, Wet op de BOD’en en het Besluit bekwaamheid en betrouwbaarheid opsporingsambtenaren BOD’en). Voor de Minister van Justitie en Veiligheid of de korpschef speelt artikel 21, eerste lid, van de Politiewet 2012 hierbij een rol. Deze bepaling schrijft voor dat er bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld omtrent de eisen aan de bekwaamheid van de ambtenaren van de politie. Het tweede lid van artikel 21 van de Politiewet 2012 is relevant voor de Minister van Defensie of de Commandant KMar: voor zover de regels mede van toepassing zijn op de uitvoering van de politietaken door de Koninklijke Marechaussee, geschiedt de voordracht voor de algemene maatregel van bestuur door de Minister van Justitie en Veiligheid in overeenstemming met de Minister van Defensie. Verder geldt dat bij de KMar rekening wordt gehouden met interne voorschriften van de Commandant KMar.
Dit lid is overgenomen uit artikel 2, derde lid, van het oude Samenwerkingsbesluit. In de oude bepaling stond dat de korpschef en de desbetreffende minister afspraken maken over de plaatsing van de opsporingsambtenaar en de uit te voeren werkzaamheden. Dit is gewijzigd in de korpschef of de desbetreffende minister. In plaats van het «maken van afspraken» wordt nu gesproken over het «stellen van voorschriften». Bij plaatsing van de opsporingsambtenaren van de politie is de korpschef de instantie die de voorschriften opstelt. Indien het gaat om de plaatsing van opsporingsambtenaren van de KMar of de BOD’en is de korpschef niet betrokken bij het opstellen van de voorschriften over plaatsing en werkzaamheden. Die afspraken worden dan gemaakt door de Commandant KMar namens de Minister van Defensie voor wat betreft de KMar en de directeur FIOD namens Minister van Financiën voor wat betreft de BOD’en. Dit is vastgelegd in aparte aanwijzingsreglementen.
Dit lid is nieuw en ziet op het in stand houden van de benodigde kennis en vaardigheden van de opsporingsambtenaren die zijn geplaatst bij een infiltratieteam. De bepaling schrijft voor dat dit op het niveau moet zijn dat tenminste voldoet aan de kwalificaties van de politieopleidingen, bedoeld in het tweede lid. Ook deze bepaling was opgenomen in de inmiddels vervallen Regeling infiltratieteams (artikel 7, tweede lid). Voor de opsporingsambtenaren van de politie geldt ook bij deze bepaling dat de korpschef de instantie is die bewerkstelligt dat de kennis en vaardigheden van opsporingsambtenaren van de politie worden onderhouden. Voor de opsporingsambtenaar van de KMar en de BOD’en is dat de Commandant KMar namens de Minister van Defensie respectievelijk de directeur FIOD namens de Minister van Financiën.
Het Samenwerkingsbesluit bevat in de nieuw voorgestelde artikelen 4, 5 en 6 omschrijvingen van zelfstandige infiltratieteams bij zowel de politie, de KMar en de FIOD. Door de wijzigingen in de artikelen 126h, 126j, 126p en 126qa Sv is het mogelijk dat elke opsporingsdienst zijn eigen infiltratieteam heeft dat, na een daartoe verleend bevel van de officier van justitie, zelfstandig de bevoegdheden kan uitoefenen. Daarvoor zijn de KMar en de BOD’en niet langer afhankelijk van de politie. Wel dienen alle opsporingsambtenaren die bij hun opsporingsdienst in het infiltratieteam worden geplaatst aan dezelfde opleidingseisen te voldoen (zie daarvoor artikel 3 van dit besluit).
Dit artikel ziet op de infiltratieteams bij de politie. Artikel 2 van de met ingang van 1 januari 2013 vervallen Regeling infiltratieteams bepaalde dat er infiltratieteams bij de politie waren.
Uit dit lid volgt dat bij de landelijke eenheid van de politie als bedoeld in artikel 25, eerste lid, onder b, van de Politiewet 2012, er ten minste één infiltratieteam is.
Op grond van artikel 3, eerste lid, van het Besluit beheer politie bestaat er één landelijke eenheid als bedoeld in artikel 25, eerste lid, onder b, van de Politiewet 2012. De Dienst landelijke operationele samenwerking (de DLOS) maakt op grond van artikel 3, derde lid, onderdeel e, van het Besluit beheer politie onderdeel uit van deze landelijk eenheid. Binnen de DLOS is een team en dat team wordt in dit tweede lid belast met de operationele ondersteuning van de infiltratieteams van de politie. Uit artikel 8, onderdeel a, van het Besluit beheer politie volgen de taken van de DLOS. Een van deze taken is het in stand houden van infiltratieteams en daarbij het leveren van hoogwaardige, specialistische ondersteuning.
De DLOS heeft ook een functie gekregen bij de infiltratieteams van de KMar en de BOD’en. In de artikelen 5, tweede lid, en 6, tweede lid, van dit Samenwerkingsbesluit is namelijk bepaald dat de infiltratieteams van de KMar en de FIOD samenwerken met de DLOS. De verantwoordelijke Ministers kunnen besluiten voorschriften op te stellen over deze samenwerking. Tevens krijgt het hoofd van het team dat is belast met de operationele ondersteuning bij de DLOS op grond van artikel 7 van dit Samenwerkingsbesluit een verantwoordelijke rol voor onder meer de selectie en opleiding van de kandidaat-leden voor een infiltratieteam. Het Samenwerkingsbesluit maakt zo duidelijk dat de DLOS («het team van de landelijke eenheid, dat is belast met de operationele ondersteuning van de infiltratieteams») een centrale en coördinerende rol blijft spelen voor alle infiltratieteams van de politie, KMar en BOD’en. Hiermee wordt gewaarborgd dat er overzicht blijft bestaan van de verschillende infiltratie-trajecten, waarmee wordt voorkomen dat deze ingrijpende bevoegdheden op versnipperde wijze in het land worden uitgeoefend zonder dat daar centraal zicht op is. De centrale en coördinerende rol van de DLOS is tevens wenselijk, omdat bij de DLOS thans veel ervaring en expertise aanwezig is inzake infiltratieteams. Ervaring en expertise die naar verwachting in de loop der jaren ook zal toenemen bij de KMar en BOD’en.
Het voorliggende artikel maakt mogelijk dat de Ministers van Justitie en Veiligheid en Defensie gezamenlijk kunnen beslissen tot het oprichten van een infiltratieteam bij de KMar. Deze bepaling is afgeleid van artikel 4 uit het oude Samenwerkingsbesluit. Op grond van de genoemde wijzigingen in het Wetboek van Strafvordering kunnen opsporingsambtenaren van de KMar (artikel 141, onderdeel c, Sv) na bevel van de officier van justitie zelfstandig de bevoegdheden infiltratie en stelselmatige inwinning van informatie uitoefenen. Van het oprichten van een infiltratieteam bij de KMar kan sprake zijn wanneer de behoefte om de uitvoering van de bevelen op te dragen aan een opsporingsambtenaar van de KMar zodanig toeneemt dat het haalbaar en gewenst is om bij de KMar een infiltratieteam in te richten en te laten functioneren op zodanige wijze dat wordt voldaan aan de kwaliteitseisen voor een infiltratieteam. De eisen waaraan de leden van een infiltratieteam van de KMar moeten voldoen zijn vastgelegd in artikel 3 van dit besluit. Wat betreft de verantwoordelijkheden van de infiltratieteams van de KMar kan worden verwezen naar de toelichting op artikel 7. Van belang is verder op te merken dat op grond van het tweede lid een opgericht infiltratieteam bij de KMar altijd samenwerkt met de DLOS (zie artikel 4). De DLOS heeft namelijk een landelijk overzicht over het aantal infiltratieacties en blijft een centrale en coördinerende rol spelen bij de uitoefening van de genoemde bevoegdheden. De Ministers van Justitie en Veiligheid en Defensie kunnen over deze samenwerking voorschriften opstellen. Grondslag hiervoor biedt artikel 5 van de Politiewet 2012: bij regeling van de Minister van Justitie en Veiligheid kunnen in overeenstemming met de Minister van Defensie regels worden gegeven over de samenwerking van de politie met de KMar.
Dit artikel bevat de mogelijkheid tot het oprichten van een infiltratieteam bij de FIOD door de Ministers van Justitie en Veiligheid en Financiën. De overwegingen om daartoe over te gaan zijn gelijkluidend aan de overwegingen bij de oprichting van een infiltratieteam bij de KMar. Deze bepaling maakt duidelijk dat er alleen infiltratieteams bij de FIOD kunnen worden opgericht en niet bij een van de andere bijzondere opsporingsdiensten. Voor wat betreft de BOD’en wordt de FIOD dus de coördinerende opsporingsdienst en het single point of contact als het gaat om de uitoefening van bevelen tot infiltratie, stelselmatige inwinning van informatie en pseudo-koop of -dienstverlening door opsporingsambtenaren van de BOD’en. Er zijn vier bijzondere opsporingsdiensten. Hiervan zijn een aantal, zeker in vergelijking tot de politie, relatief kleine organisaties. De opsporingsbevoegdheden die door infiltratieteams worden uitgeoefend, betreffen zeer specialistische werkzaamheden die slechts in uitzonderingssituaties zullen worden ingezet. Het zou inefficiënt zijn indien alle separate bijzondere opsporingsdiensten een eigen team zouden inrichten.
De Ministers van Justitie en Veiligheid en Financiën kunnen over deze samenwerking voorschriften opstellen. Grondslag hiervoor biedt artikel 13, eerste lid, van de Wet op de bijzondere opsporingsdiensten: de Ministers van Justitie en Veiligheid en Financiën kunnen tezamen bij ministeriële regeling regels geven over de samenwerking tussen de bijzondere opsporingsdienst en de politie. Verder is dit artikel op eenzelfde wijze vormgegeven als artikel 5. Voor een verdere toelichting wordt derhalve verwezen naar de toelichting op dat artikel.
Dit artikel ziet op de verantwoordelijkheden van de hoofden van de verschillende infiltratieteams. De inhoud van de bepaling is grotendeels overgenomen uit artikel 4 van de vervallen Regeling infiltratieteams.
In artikel 4 van de regeling infiltratieteams was deze verantwoordelijkheid belegd bij de politie. Dit nieuwe lid maakt duidelijk dat sprake is van een gezamenlijke verantwoordelijkheid van het hoofd van de DLOS en de hoofden van de infiltratieteams van de KMar en de FIOD. Op grond van deze bepaling zouden zij een samenwerkingsverband kunnen opstarten, waarin elke partij is vertegenwoordigd. In gezamenlijkheid zijn de hoofden verantwoordelijk voor de selectie en opleiding van de kandidaat-leden van de infiltratieteams (onderdeel a), voor de ondersteuning van dekmantelwerkzaamheden (waarbij gedacht moet worden aan afschermingsmaatregelen voor personeel en materieel) (onderdeel b) en de coördinatie van dekmantelwerkzaamheden waaronder het registreren van de bevelen tot uitoefening van de bevoegdheden (onderdeel c). Hiermee wordt gewaarborgd dat er overzicht blijft bestaan van de verschillende infiltratie-trajecten, waarmee wordt voorkomen dat deze ingrijpende bevoegdheden op versnipperde wijze in het land worden uitgeoefend zonder dat daar centraal zicht op is.
Het verzorgen van tijdelijke identiteiten, bedoeld in artikel 44 van de Politiewet 2012 en de coördinatie van internationale rechtshulpverzoeken tot infiltratie, pseudo-verkoop of -dienstverlening en stelselmatige inwinning van informatie blijft voorbehouden aan het hoofd van het team dat is belast met de operationele ondersteuning binnen de DLOS. Vanwege de aanwezige expertise en ervaring met dit soort werkzaamheden bij de DLOS, blijft de DLOS verantwoordelijk voor deze zeer specifieke werkzaamheden.
Dit artikel regelt de vereisten waaraan een opsporingsambtenaar die geen lid is van een infiltratieteam moet voldoen bij de toepassing van de bevoegdheden tot infiltratie en stelselmatige inwinning van informatie. Deze eisen zijn inhoudelijk niet gewijzigd en zijn gebaseerd op artikel 3 van het oude Samenwerkingsbesluit. Gelet op de keuze dat dit besluit regels stelt met betrekking tot opsporingsambtenaren van alle opsporingsdiensten, en dus ook die van de politie, geldt dit artikel nu ook voor de opsporingsambtenaren van de politie (artikel 141, onderdeel b, Sv).
Een opsporingsambtenaar die geen lid is van een infiltratieteam moet beschikken over de specifieke kennis en vaardigheden om het bevel uit te kunnen oefenen, aldus het eerste lid.
Het desbetreffende hoofd bepaalt of de opsporingsambtenaar geschikt is en adviseert vervolgens de officier van justitie hieromtrent. Aldus oordeelt het hoofd van het team dat is belast met de operationele ondersteuning binnen de DLOS over de geschiktheid van een opsporingsambtenaar van de politie als bedoeld in artikel 141, onderdeel b, Sv. Het hoofd van het infiltratieteam van de KMar oordeelt over de geschiktheid van de opsporingsambtenaar van de KMar (artikel 141, onderdeel c, Sv) en het hoofd van het infiltratieteam van de FIOD over een opsporingsambtenaar van de BOD’en (artikel 141, onderdeel d, Sv). Bij een buitengewoon opsporingsambtenaar als bedoeld in artikel 142, eerste lid, Sv is het afhankelijk van de vraag voor welke opsporingsdienst de desbetreffende BOA zijn taken gaat uitoefenen.
In artikel 3, tweede lid, van het oude Samenwerkingsbesluit was het altijd het hoofd van het team dat is belast met de operationele ondersteuning binnen de DLOS die oordeelde over de geschiktheid van een opsporingsambtenaar die geen lid van een infiltratieteam was. Dat waren op grond van het oude Samenwerkingsbesluit nooit opsporingsambtenaren van de politie, omdat voor hen geen extra vereisten golden (ook als ze geen lid van een infiltratieteam waren). Conform het nieuwe uitgangspunt van het Wetboek van Strafvordering en dit Samenwerkingsbesluit, namelijk het opheffen van de «ongelijkheid» tussen de verschillende opsporingsambtenaren, is dit tweede lid aangepast.
Deze leden zijn grotendeels ongewijzigd overgenomen uit artikel 3, derde en vierde lid, van het oude Samenwerkingsbesluit. Het derde lid bepaalt dat de opsporingsambtenaar, die geen lid is van een infiltratieteam, bij de uitvoering van een bevel tot infiltratie wordt begeleid door een begeleider van een infiltratieteam. Tevens dient door of namens de verantwoordelijke Minister toestemming te zijn gegeven voor de uitvoering door deze opsporingsambtenaar van het bevel infiltratie. Nieuw is de mogelijkheid van mandatering van deze beslissing tot toestemming (de korpschef namens de Minister van Justitie en Veiligheid, de Commandant KMar namens de Minister van Defensie of de directeur FIOD namens de Minister van Financiën).
Het vierde lid ziet op de uitoefening van stelselmatig inwinning van informatie door een opsporingsambtenaar die geen lid is van een infiltratieteam. Bij de uitoefening van deze bevoegdheid kan de opsporingsambtenaar worden begeleid door een begeleider van een infiltratieteam. De officier van justitie beslist hierover. De verantwoordelijke Minister hoeft geen toestemming te geven voor de uitvoering door deze opsporingsambtenaren. Bij infiltratie kan er, anders dan bij het stelselmatig inwinnen van informatie sprake zijn van het plegen van strafbare feiten. Dit brengt risico’s met zich voor de integriteit van de opsporing en dat verklaart de zwaardere eisen die worden gesteld aan infiltratie (waaronder toestemming verantwoordelijke Minister).
Dit artikel is overgenomen uit artikel 5 van het oude Samenwerkingsbesluit en ziet op de uitoefening van bevelen tot observatie, infiltratie, pseudo-koop of -dienstverlening en stelselmatige inwinning van informatie door personen in de openbare dienst van een vreemde staat. Inhoudelijk is geen wijziging beoogd.
Dit artikel is overgenomen uit artikel 6 van het oude Samenwerkingsbesluit. Inhoudelijk is geen wijziging beoogd.
Met de Wet bijzondere procedures Sv is voorzien in een regeling van (relatieve) competentie voor de officieren van justitie bij het Parket CVOM door aan artikel 9 van het Wetboek van Strafvordering een vierde lid toe te voegen. Hierin is bepaald dat de officier van justitie bij het Parket CVOM is belast met de vervolging van strafbare feiten ten aanzien waarvan dat bij algemene maatregel van bestuur is bepaald. De nadere uitwerking hiervan is opgenomen in artikel 2a (nieuw) van het «Besluit regels landelijk parket en functioneel parket, alsmede ten aanzien van bevoegdheden van de officier van justitie». De regeling van de (relatieve) competentie van het Parket CVOM sluit immers goed aan bij die van het eveneens niet arrondissementaal georganiseerde landelijk parket en functioneel parket.
Het nieuwe artikel bewerkstelligt dat de officier van justitie bij het parket CVOM belast is met de vervolging van alle strafbare feiten waarvoor een strafbeschikking kan worden uitgevaardigd. De officier van justitie bij het Parket CVOM is daarbij niet begrensd door de pleegplaats van het strafbare feit. De wijziging heeft tot doel duidelijk te maken met welke zaken het Parket CVOM zich bezighoudt. Het gaat hier, kort gezegd, om zaken die volgens alle daarop betrekking hebbende wet- en regelgeving (OM-beleidsregels daaronder begrepen) met een strafbeschikking kunnen worden afgedaan. Hiermee zijn alle vormen van de strafbeschikking bedoeld. In het merendeel van de gevallen zal het gaan om lichtere vormen van veelvoorkomende strafbare feiten waarvoor een strafbeschikking kan worden uitgevaardigd.
Deze landelijke bevoegdheid over vervolging door middel van een strafbeschikking en over het afdoen ter zitting van (in oorsprong) strafbeschikkingszaken geldt, mutatis mutandis, ook voor de opsporing. Dit volgt uit artikel 148ba Sv waarin is geregeld dat de officier van justitie bij het Parket CVOM is belast met de opsporing van de strafbare feiten waarin hij op grond van dit besluit tot vervolging kan overgaan.
Volledigheidshalve wordt ten slotte opgemerkt dat hetgeen in dit artikel is opgenomen ten aanzien van het Parket CVOM de bevoegdheden van de arrondissementsparketten onverlet laat.
Artikel I, onderdeel B, uit de Wet bijzondere procedures Sv, oftewel artikel 9, vierde lid Sv, treedt gelijktijdig in werking met het voorliggende besluit. Dit betekent dat vanaf dat moment het Besluit regels landelijk parket en functioneel parket, alsmede ten aanzien van mandateren van bevoegdheden officier van justitie, mede berust op artikel 9, vierde lid, Sv.
Het Samenwerkingsbesluit bijzondere opsporingsbevoegdheden (Stb. 1999, 549) wordt ingetrokken.
Dit artikel regelt de inwerkingtreding van het voorliggende besluit.
Dit artikel bevat de citeertitel.
De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus
Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 26, zesde lid j° vijfde lid, van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2018-448.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.