Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatsblad 2018, 209 | Wet |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatsblad 2018, 209 | Wet |
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het noodzakelijk is een aantal knelpunten in het accreditatiestelsel op te lossen, de ervaren lasten van het accreditatiestelsel te verminderen en in verband daarmee de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek aan te passen; dat het voorts wenselijk is de bepalingen in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek die betrekking hebben op de kwaliteitszorg en het accreditatiestelsel te herschikken zodat die samen een meer overzichtelijk geheel vormen;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
De Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel m komt te luiden:
een bacheloropleiding of masteropleiding als bedoeld in artikel 7.3a waaraan accreditatie is verleend, tenzij uit deze wet het tegendeel blijkt.
2. In onderdeel q wordt na «opleiding» ingevoegd: , een bestaand Ad-programma daaronder begrepen.
3. Na onderdeel q worden drie nieuwe onderdelen ingevoegd, luidende:
het kader waarin het accreditatieorgaan zijn werkwijze met betrekking tot de taken, genoemd in artikel 5.2, eerste en tweede lid, vastlegt;
accreditatie als bedoeld in artikel 5.8;
accreditatie als bedoeld in artikel 5.11;.
4. De onderdelen r en r1 vervallen.
5. Onderdeel s komt te luiden:
de erkenning die tot uitdrukking brengt dat de interne kwaliteitszorg en de inzet tot verbetering van de resultaten van een instelling voor hoger onderwijs, voor zover betrekking hebbend op de kwaliteit van haar opleidingen, positief is beoordeeld;.
B
Artikel 1.7a, eerste lid, onderdeel b, komt te luiden:
b. hoofdstuk 5,.
C
Na artikel 1.17 wordt voor titel 3 een artikel ingevoegd, luidende:
1. Het instellingsbestuur van een instelling voor wetenschappelijk onderzoek als bedoeld in artikel 1.5 draagt er zorg voor dat wordt voorzien in een regelmatige beoordeling, mede door onafhankelijke deskundigen, van de kwaliteit van de werkzaamheden van de instelling. Voor zover die beoordeling mede geschiedt door onafhankelijke deskundigen worden de uitkomsten van dat deel van de beoordeling door het instellingsbestuur openbaar gemaakt.
2. Onze Minister ziet toe op de uitvoering van het eerste lid. Hij kan onderzoek laten verrichten naar de kwaliteit van de werkzaamheden van de instellingen.
D
Artikel 1.18 komt te luiden:
Het instellingsbestuur van een instelling voor hoger onderwijs draagt er zorg voor dat, zoveel mogelijk in samenwerking met andere instellingen, wordt voorzien in een regelmatige beoordeling, mede door onafhankelijke deskundigen, van de kwaliteit van de werkzaamheden van de instelling. De beoordeling geschiedt mede aan de hand van het oordeel van studenten over de kwaliteit van het onderwijs van de instelling. Het deel van de beoordeling dat is uitgevoerd door onafhankelijke deskundigen wordt door het instellingsbestuur openbaar gemaakt. Bij de beoordeling worden de uitkomsten van eerdere beoordelingen betrokken.
E
Na hoofdstuk 4 wordt een nieuw hoofdstuk ingevoegd, luidende:
Dit hoofdstuk heeft betrekking op de instellingen voor hoger onderwijs en op rechtspersonen die door het aanbieden van opleidingen rechtspersoon voor hoger onderwijs willen worden.
1. Er is een accreditatieorgaan dat is belast met het verlenen van accreditatie en de erkenning ITK, en de overige hem bij of krachtens deze wet opgedragen taken. Het accreditatieorgaan bezit rechtspersoonlijkheid.
2. Activiteiten die het accreditatieorgaan verricht in het kader van het verlenen van accreditatie en de erkenning ITK zijn:
a. het indelen van opleidingen in visitatiegroepen op voorstel van de instelling;
b. het instellen van een commissie van deskundigen die adviseert over een aanvraag toets nieuwe opleiding, toets nieuw Ad-programma of instellingstoets kwaliteitszorg en het aanwijzen van een secretaris daarvan;
c. het instemmen met de door instellingsbesturen binnen een visitatiegroep gezamenlijk samengestelde commissie van deskundigen en de daarvoor voorgestelde secretaris;
d. het doen van een bindende voordracht aan de instelling voor de samenstelling van een commissie als bedoeld in onderdeel c, indien en voor zover de instellingsbesturen niet komen tot het gezamenlijk samenstellen van een dergelijke commissie;
e. het op diens verzoek adviseren van Onze Minister over het gebruik van de bevoegdheid, bedoeld in artikel 5.20, eerste lid, respectievelijk artikel 5.29, eerste lid; en
f. het opstellen van een accreditatiekader.
3. Het accreditatieorgaan rapporteert desgevraagd aan Onze Minister over de kwaliteit van opleidingen in het hoger onderwijs met het oog op de vergelijkbaarheid van opleidingen aan de hand van zijn beoordelingen op grond van dit hoofdstuk. Het accreditatieorgaan doet eventueel voorstellen die hij in het belang van de kwaliteit van opleidingen in het hoger onderwijs nodig acht.
4. Bij ministeriële regeling worden de werkzaamheden bepaald die het accreditatieorgaan verricht in verband met het beoordelen van ander onderwijs dan hoger onderwijs of in verband met opdrachten als bedoeld in artikel 1, tweede lid, van het Accreditatieverdrag.
5. Onverminderd het Accreditatieverdrag is op het accreditatieorgaan de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen van toepassing.
1. Het accreditatieorgaan neemt in het accreditatiekader in ieder geval een uitwerking op van:
a. de wijze van indeling van opleidingen in visitatiegroepen, het wijzigen van die indeling en de aanvraagprocedure voor wijziging van visitatiegroep door het instellingsbestuur;
b. de wijze waarop, onverminderd artikel 5.14, de onafhankelijkheid en deskundigheid van de commissies, bedoeld in artikel 5.2, tweede lid, en hun secretarissen wordt gewaarborgd;
c. de kwaliteitsaspecten, bedoeld in de artikelen 5.7, 5.12 en 5.23, waarbij ten minste onderscheid wordt gemaakt tussen het wetenschappelijk onderwijs en het hoger beroepsonderwijs, tussen Ad-programma’s, bacheloropleidingen en masteropleidingen en waarbij rekening wordt gehouden met het verschil in de wijze van beoordeling van opleidingen van instellingen met en zonder een erkenning ITK;
d. de aanvraagprocedure voor het verkrijgen van accreditatie en de erkenning ITK, met dien verstande dat de uitwerking van de verzwaarde toets nieuwe opleiding voor de eerste opleiding die wordt verzorgd door een rechtspersoon die geaccrediteerde opleidingen wil verzorgen ten minste inhoudt dat deze plaatsvindt op basis van het volledige curriculum van de opleiding, waarop de aanvraag betrekking heeft, welke ten tijde van de aanvraag ten minste één maal recent in Nederland is verzorgd en waaraan studenten zijn afgestudeerd; en
e. de voorwaarden voor het verlenen van de oordelen onvoldoende en voldoende aan de kwaliteitsaspecten van een opleiding, bedoeld in artikel 5.10, eerste lid, onderdeel d, en artikel 5.15, zesde lid.
2. Alvorens het accreditatiekader vast te stellen of te wijzigen, voert het accreditatieorgaan overleg met vertegenwoordigers van de gezamenlijke instellingen voor hoger onderwijs en andere betrokkenen, waaronder studentenorganisaties als bedoeld in artikel 3.3 en de daarvoor in aanmerking komende vakorganisaties van overheids- en onderwijspersoneel.
3. Het accreditatiekader of een wijziging daarvan behoeft de goedkeuring van Onze Minister. De goedkeuring kan worden onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang.
4. Onze Minister verleent zijn goedkeuring niet dan nadat vier weken zijn verstreken nadat zijn voornemen daartoe aan de beide kamers der Staten-Generaal is voorgelegd. Het besluit omtrent goedkeuring wordt binnen 17 weken na de verzending ter goedkeuring bekendgemaakt aan het accreditatieorgaan.
5. Het accreditatiekader of de wijziging daarvan wordt bekendgemaakt door plaatsing in de Staatscourant.
6. Het accreditatieorgaan bespreekt het accreditatiekader met instanties in de Europese landen, in het bijzonder met instanties in de grenslanden.
1. Voordat Onze Minister een voordracht doet voor bestuursleden als bedoeld in artikel 5 van het Accreditatieverdrag, worden de vertegenwoordigers van de gezamenlijke instellingen voor hoger onderwijs en de daarvoor in aanmerking komende vakorganisaties van overheids- en onderwijspersoneel gehoord.
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op het horen van de gezamenlijke studentenorganisaties, bedoeld in artikel 3.3, in verband met de voordracht van twee bestuursleden.
3. De bestuursleden die door Onze Minister worden voorgedragen zijn geen aan Onze Minister ondergeschikte ambtenaren.
4. Voordat het Comité van Ministers, bedoeld in het Accreditatieverdrag, een door Onze Minister voorgedragen bestuurslid schorst of ontslaat, worden de vertegenwoordigers van de gezamenlijke instellingen voor hoger onderwijs en de vakorganisaties, bedoeld in het eerste lid, door Onze Minister gehoord.
1. Onze Minister stelt jaarlijks aan het accreditatieorgaan ten laste van de begroting van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap overeenkomstig de artikelen 14 en 15, derde lid, van het Accreditatieverdrag financiële middelen ter beschikking voor de vervulling van zijn taken, voortvloeiend uit artikel 1, eerste en tweede lid, van het Accreditatieverdrag.
2. Onze Minister stelt jaarlijks voor 1 september van enig kalenderjaar, doch niet dan nadat hij daarover met het accreditatieorgaan heeft overlegd, het bedrag vast dat voor het daaropvolgende kalenderjaar aan het accreditatieorgaan ter beschikking zal worden gesteld en neemt dit bedrag op in het voorstel van wet tot vaststelling van de begroting van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
3. Het boekjaar van het accreditatieorgaan valt samen met het kalenderjaar.
4. Zolang de wet tot vaststelling van de begroting, bedoeld in het eerste en tweede lid, niet in werking is getreden, verstrekt Onze Minister met ingang van het kalenderjaar waarop de begroting betrekking heeft, in de vorm van maandelijkse termijnen een voorschot aan het accreditatieorgaan tot een maximum van het bedrag, bedoeld in het tweede lid.
5. Overeenkomstig artikel 15, eerste en tweede lid, van het Accreditatieverdrag stelt Onze Minister, na overleg met het accreditatieorgaan, de tarieven vast die het instellingsbestuur aan het accreditatieorgaan verschuldigd is voor de door hem ten behoeve van het instellingsbestuur verrichte werkzaamheden.
1. Een toets nieuwe opleiding is de toets van een opleiding, zonder accreditatie, op de kwaliteit in het kader van verkrijging van accreditatie.
2. Een toets nieuwe opleiding wordt uitgevoerd op aanvraag van het instellingsbestuur.
3. Bij de aanvraag vermeldt het instellingsbestuur tevens de door hem beoogde:
a. visitatiegroep waartoe de opleiding kan behoren;
b. naam van de opleiding; en
c. toevoeging aan de graad als bedoeld in artikel 7.10a, tweede en derde lid, voor zover het een opleiding in het hoger beroepsonderwijs betreft.
4. Een toets nieuwe opleiding is niet vereist indien sprake is van:
a. het samenvoegen van geaccrediteerde opleidingen, voor zover het accreditatieorgaan in het kader van de aanvraag voor instemming met het verzorgen van de samengevoegde opleiding, bedoeld in artikel 6.2, eerste lid, onderdeel b, heeft geoordeeld dat de samengevoegde opleiding geen nieuwe opleiding is als bedoeld in artikel 6.2, tweede lid;
b. het ongedaan maken van een samenvoeging van geaccrediteerde opleidingen als bedoeld in artikel 6.2, vijfde lid;
c. het gezamenlijk verzorgen van een opleiding als bedoeld in artikel 7.3c, voor zover het accreditatieorgaan in het kader van de aanvraag voor instemming met het verzorgen van de gezamenlijke opleiding, bedoeld in artikel 6.2, eerste lid, onderdeel e, heeft geoordeeld dat de gezamenlijke opleiding geen nieuwe opleiding is als bedoeld in artikel 6.2, tweede lid; en
d. het verzorgen van een nieuwe masteropleiding, die de voortzetting vormt van een bestaande geaccrediteerde postinitiële masteropleiding.
1. In het kader van een toets nieuwe opleiding wordt de kwaliteit van een opleiding beoordeeld aan de hand van de volgende kwaliteitsaspecten:
a. het beoogde eindniveau van de opleiding, gelet op hetgeen internationaal gewenst en gangbaar is;
b. de inhoud en opzet van het onderwijsprogramma;
c. de wijze van beoordeling, toetsing en examinering van de studenten;
d. de kwaliteit van het docententeam;
e. de opleidingsspecifieke voorzieningen alsmede de instellingsbrede voorzieningen die van invloed zijn op de kwaliteit van de opleiding, daaronder mede begrepen voldoende studiebegeleiding en voorzieningen die de toegankelijkheid en studeerbaarheid voor studenten met een functiebeperking bevorderen; en
f. de vormgeving en effectiviteit van de interne kwaliteitszorg gericht op de systematische verbetering van de opleiding.
2. In het kader van een toets nieuwe opleiding wordt de kwaliteit van een opleiding, waarvan het accreditatieorgaan vast stelt dat daaraan feitelijk al onderwijs wordt verzorgd, beoordeeld aan de hand van de kwaliteitsaspecten, genoemd in de onderdelen a, b en d tot en met f, van het eerste lid alsmede aan de hand van:
a. het gerealiseerde niveau, gelet op hetgeen internationaal gewenst en gangbaar is; en
b. de deugdelijkheid van de beoordeling, toetsing en examinering van de studenten.
3. Het accreditatieorgaan baseert zijn oordeel of een positief besluit op de aanvraag kan worden genomen op een advies van de commissie van deskundigen, bedoeld in artikel 5.2, tweede lid, onderdeel b. Van de commissie maakt ten minste een student deel uit.
4. Het accreditatieorgaan beoordeelt tevens of:
a. de naam van de opleiding voldoende inzicht biedt in de inhoud van de opleiding en aansluit bij hetgeen gebruikelijk is binnen de sector waartoe de opleiding behoort en binnen de beoogde visitatiegroep; en
b. de toevoeging aan de graad, bedoeld in artikel 5.6, derde lid, onderdeel c, internationaal herkenbaar is aan de hand van een referentielijst, die bij ministeriële regeling wordt vastgesteld.
5. Het accreditatieorgaan neemt binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag een besluit.
6. Het instellingsbestuur is het accreditatieorgaan een vergoeding verschuldigd van de kosten van de beoordeling van de aanvraag, waaronder de beoordeling van de opleiding door de commissie van deskundigen.
1. Indien bij de toets nieuwe opleiding de kwaliteit van de opleiding door het accreditatieorgaan op alle kwaliteitsaspecten, genoemd in artikel 5.7, eerste, respectievelijk tweede lid, positief wordt beoordeeld, wordt aan de opleiding accreditatie nieuwe opleiding verleend voor de duur van zes jaar, met dien verstande dat:
a. het instellingsbestuur van een bekostigde instelling de opleiding aanmeldt voor registratie in het Centraal register opleidingen hoger onderwijs, bedoeld in artikel 6.14, rekening houdend met de termijn, genoemd in artikel 6.2, zevende lid;
b. het instellingsbestuur van een niet-bekostigde instelling de opleiding binnen zes maanden aanmeldt voor registratie in het Centraal register opleidingen hoger onderwijs, bedoeld in artikel 6.14; en
c. een opleiding, waaraan bij accreditatieverlening feitelijk nog geen onderwijs wordt verzorgd, drie jaar nadat accreditatie verkregen is, wordt beoordeeld op de kwaliteitsaspecten, genoemd in artikel 5.7, tweede lid, en bij die gelegenheid op die aspecten positief wordt beoordeeld.
2. In afwijking van het eerste lid kan de termijn waarvoor accreditatie wordt verleend door het accreditatieorgaan worden bekort in verband met gelijktijdige beoordeling binnen de visitatiegroep waartoe de opleiding gaat behoren.
3. In het besluit tot verlening van accreditatie nieuwe opleiding vermeldt het accreditatieorgaan de datum waarop een aanvraag voor accreditatie bestaande opleiding moet worden ingediend.
4. Onze Minister kan de termijn waarvoor accreditatie is verleend in geval van onvoorziene omstandigheden verlengen.
5. Artikel 5.7, zesde lid, en artikel 5.10 zijn op de beoordeling, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, van overeenkomstige toepassing.
1. Accreditatie nieuwe opleiding wordt door het accreditatieorgaan geweigerd indien:
a. uit de aanvraag blijkt dat de opleiding die de instelling verzorgt of voornemens is te verzorgen geheel of in hoofdzaak overeenstemt met een opleiding, verzorgd door dezelfde instelling, waarvoor accreditatie is geweigerd of is ingetrokken als bedoeld in artikel 5.19 of artikel 5.20, minder dan drie jaar voorafgaand aan de aanvraag; of
b. de kwaliteit van de opleiding negatief wordt beoordeeld op een of meer kwaliteitsaspecten, genoemd in artikel 5.7.
2. In afwijking van het eerste lid, aanhef en onderdeel b, kan het accreditatieorgaan accreditatie nieuwe opleiding onder voorwaarden verlenen, indien de tekortkomingen op de kwaliteitsaspecten naar zijn oordeel binnen afzienbare tijd kunnen worden weggenomen.
3. Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald in welke gevallen accreditatie nieuwe opleiding onder voorwaarden kan worden verleend en welke voorschriften aan accreditatie nieuwe opleiding onder voorwaarden kunnen worden verbonden. De voordracht voor de algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.
1. Het accreditatieorgaan legt in het accreditatierapport vast:
a. het advies van de commissie van deskundigen over de kwaliteitsaspecten;
b. zijn bevindingen;
c. de te verbeteren kwaliteitsaspecten, voor zover zich naar zijn oordeel ten aanzien van een of meer van die aspecten tekortkomingen voordoen die binnen afzienbare tijd kunnen worden weggenomen;
d. het eindoordeel voldoende of onvoldoende;
e. het onderdeel van het Centraal register opleidingen hoger onderwijs, bedoeld in artikel 6.13, dat naar zijn oordeel voor de opleiding passend is;
f. het oordeel over de naam en de toevoeging aan de graad, bedoeld in artikel 5.6, derde lid, onderdelen b en c;
g. de bijzondere kenmerken van de opleiding, voor zover van toepassing.
2. Het accreditatierapport is onderdeel van het besluit op de aanvraag voor een toets nieuwe opleiding.
3. Alvorens een besluit te nemen op de aanvraag stelt het accreditatieorgaan binnen een door hem te bepalen termijn het instellingsbestuur in de gelegenheid zijn zienswijze over het voorgenomen besluit naar voren te brengen.
4. Gelijktijdig met de bekendmaking aan het instellingsbestuur van het besluit op de aanvraag, publiceert het accreditatieorgaan het besluit op een voor ieder kenbare wijze.
1. Accreditatie bestaande opleiding kan worden verkregen door een opleiding waaraan accreditatie nieuwe opleiding is verleend en waarvan de kwaliteit voor het eind van de accreditatietermijn van accreditatie nieuwe opleiding is beoordeeld op de kwaliteitsaspecten, genoemd in artikel 5.12, overeenkomstig de procedure genoemd in artikel 5.13.
2. Accreditatie bestaande opleiding wordt de eerste keer verleend op aanvraag van het instellingsbestuur, die voor een door het accreditatieorgaan te bepalen datum moet worden ingediend, rekening houdend met de periode waarin visitatie, binnen de visitatiegroep waartoe de opleiding behoort, doorgaans plaatsvindt.
3. Indien van toepassing vermeldt het instellingsbestuur bij de aanvraag tevens de door hem beoogde gewijzigde
a. naam van de opleiding; en
b. toevoeging aan de graad als bedoeld in artikel 7.10a, tweede en derde lid, voor zover het een opleiding in het hoger beroepsonderwijs betreft.
4. Het instellingsbestuur verstrekt bij de aanvraag, de delen van het visitatierapport, genoemd in artikel 5.13, vierde lid, onderdelen a en b.
In het kader van een aanvraag voor accreditatie bestaande opleiding wordt de kwaliteit van de opleiding beoordeeld aan de hand van de volgende kwaliteitsaspecten:
a. het beoogde eindniveau van de opleiding, gelet op hetgeen internationaal gewenst en gangbaar is;
b. de inhoud en opzet van het onderwijsprogramma;
c. de kwaliteit van het docententeam;
d. de opleidingsspecifieke voorzieningen alsmede de instellingsbrede voorzieningen die van invloed zijn op de kwaliteit van de opleiding, daaronder mede begrepen voldoende studiebegeleiding en voorzieningen die de toegankelijkheid en studeerbaarheid voor studenten met een functiebeperking bevorderen;
e. de vormgeving en effectiviteit van de interne kwaliteitszorg gericht op de systematische verbetering van de opleiding;
f. het gerealiseerde eindniveau, gelet op hetgeen internationaal gewenst en gangbaar is; en
g. de deugdelijkheid van beoordeling, toetsing en examinering van de studenten.
1. Onverminderd artikel 1.18, draagt het instellingsbestuur er zorg voor dat de kwaliteit van de opleiding, bestaande Ad-programma’s daaronder begrepen, ter verkrijging van accreditatie bestaande opleiding wordt gevisiteerd, in samenwerking met andere instellingen binnen de visitatiegroep. Daarbij bevordert het instellingsbestuur een brede inbreng van studenten.
2. De visitatie wordt uitgevoerd door de commissie van deskundigen, bedoeld in artikel 5.2, tweede lid, onderdeel c.
3. De visitatie vindt plaats op basis van een zelfevaluatie van de opleiding door het instellingsbestuur die in beginsel een door studenten aan de opleiding geschreven bijdrage bevat.
4. Van de visitatie wordt door de commissie van deskundigen een rapport opgesteld. Het visitatierapport bevat:
a. een oordeel over de kwaliteitsaspecten, genoemd in artikel 5.12;
b. een samenvatting van de beoordeling, alsmede een eindoordeel;
c. een bijlage waarin de aanbevelingen voor verdere ontwikkeling van de opleiding zijn opgenomen.
5. Het visitatierapport wordt door het instellingsbestuur binnen een week nadat het dit rapport van de commissie van deskundigen heeft ontvangen, verstrekt aan de universiteitsraad, bedoeld in artikel 9.31, dan wel de faculteitsraad, bedoeld in artikel 9.37, of de medezeggenschapsraad, bedoeld in artikel 10.17, of aan de ondernemingsraad en het orgaan binnen de universiteit of de hogeschool, dat op grond van de medezeggenschapsregeling, bedoeld in artikel 9.30, derde lid, artikel 10.16a, derde lid, respectievelijk artikel 11.13 is ingesteld, en aan de opleidingscommissie, bedoeld in artikel 9.18, artikel 10.3c respectievelijk artikel 11.11.
6. De bijlage, bedoeld in het vierde lid, onderdeel c, wordt binnen een jaar nadat het accreditatieorgaan het accreditatierapport heeft vastgesteld door het instellingsbestuur openbaar gemaakt.
1. Het accreditatieorgaan stemt in met de samenstelling van de commissie van deskundigen, bedoeld in 5.2, tweede lid, onderdeel c, indien de commissie:
a. ten minste één student-lid heeft;
b. bestaat uit leden die niet verbonden zijn aan de instelling die de opleiding verzorgt;
c. haar werkzaamheden aantoonbaar zo inricht dat de beoordeling van de kwaliteit van de opleiding ten behoeve van verkrijging van accreditatie bestaande opleiding apart wordt verricht van de beoordeling van de opleiding ten behoeve van aanbevelingen voor verdere ontwikkeling; en
d. voldoet aan de overige waarborgen voor de onafhankelijkheid en voor deskundigheid, die in het accreditatiekader zijn opgenomen.
2. Het instellingsbestuur doet tevens een voorstel voor een secretaris voor de commissie. Het accreditatieorgaan stemt in met de voorgestelde secretaris indien hij voldoet aan de waarborgen voor de onafhankelijkheid en voor deskundigheid die in het accreditatiekader zijn opgenomen.
3. Het instellingsbestuur dient voor een door het accreditatieorgaan te bepalen datum een aanvraag in om de instemming te verkrijgen.
4. Het accreditatieorgaan beslist binnen vier weken na ontvangst van de aanvraag.
1. Het accreditatieorgaan beoordeelt op basis van het door hem ontvangen deel van het visitatierapport of een positief besluit op de aanvraag kan worden genomen.
2. In het geval, bedoeld in artikel 5.11, derde lid, alsmede indien er zich anderszins wijzigingen hebben voorgedaan in de opleiding, de sector, de visitatiegroep of de toevoeging aan de graad, beoordeelt het accreditatieorgaan tevens de naam en de toevoeging aan de graad. Artikel 5.7, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
3. Het accreditatieorgaan beslist binnen drie maanden na de uiterste aanvraagdatum op de aanvraag en verricht de beoordeling van de aanvragen van alle opleidingen binnen een visitatiegroep gezamenlijk en in dezelfde periode.
4. Indien op een aanvraag voor accreditatie bestaande opleiding pas kan worden beslist nadat de termijn van accreditatie nieuwe opleiding is verstreken, wordt de accreditatie nieuwe opleiding stilzwijgend verlengd totdat het besluit op de aanvraag voor accreditatie bestaande opleiding in werking treedt.
5. Het instellingsbestuur is het accreditatieorgaan een vergoeding verschuldigd van de kosten van de beoordeling van de aanvraag met dien verstande dat het instellingsbestuur het accreditatieorgaan geen vergoeding verschuldigd is voor de beoordeling door de commissie van deskundigen.
6. Artikel 5.10 is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat in het accreditatierapport tevens de visitatiegroep wordt vastgelegd waarin de opleiding wordt ingedeeld.
1. Indien de opleiding door het accreditatieorgaan op alle kwaliteitsaspecten, genoemd in artikel 5.12 positief wordt beoordeeld, wordt accreditatie bestaande opleiding verleend, met dien verstande dat de opleiding elke zes jaar wordt herbeoordeeld en de kwaliteit van de opleiding bij die gelegenheid door het accreditatieorgaan telkens positief moet worden beoordeeld. De artikelen 5.11 tot en met 5.15 zijn op de herbeoordeling van overeenkomstige toepassing.
2. In het besluit tot verlening van accreditatie bestaande opleiding en de bevestiging daarvan, bedoeld in het derde lid, vermeldt het accreditatieorgaan de datum waarop het visitatierapport moet worden overgelegd met het oog op de eerstvolgende herbeoordeling.
3. Voor zover de opleiding telkens op alle kwaliteitsaspecten door het accreditatieorgaan positief wordt beoordeeld en de opleiding accreditatie bestaande opleiding behoudt, stuurt het accreditatieorgaan het instellingsbestuur daarvan een bevestiging binnen drie maanden na de datum, bedoeld in het tweede lid, waarop het visitatierapport moet worden overgelegd, tenzij Onze Minister uitstel heeft verleend als bedoeld in het vierde lid in welk geval de door Onze Minister bepaalde datum in de plaats treedt van de datum, bedoeld in het tweede lid. Hij stuurt daarbij een besluit met betrekking tot het eindoordeel bedoeld in artikel 5.15, zesde lid, en in voorkomend geval met betrekking tot een wijziging in de naam en de toevoeging aan de graad, bedoeld in artikel 5.15, tweede lid.
4. Indien wegens onvoorziene omstandigheden het visitatierapport niet tijdig door het instellingsbestuur kan worden overgelegd, kan Onze Minister besluiten hem daarvan uitstel te verlenen.
1. Accreditatie bestaande opleiding wordt door het accreditatieorgaan geweigerd indien de kwaliteit van de opleiding negatief wordt beoordeeld op een of meer van de kwaliteitsaspecten, genoemd in artikel 5.12.
2. In afwijking van het eerste lid, kan het accreditatieorgaan accreditatie bestaande opleiding onder voorwaarden verlenen, indien de tekortkomingen op de kwaliteitsaspecten naar zijn oordeel binnen afzienbare tijd kunnen worden weggenomen. Artikel 5.9, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
Onverminderd artikel 5.16, derde lid, kan het accreditatieorgaan besluiten dat de opleiding accreditatie bestaande opleiding behoudt, ingeval de opleiding bij een herbeoordeling als bedoeld in artikel 5.16, eerste lid, door het accreditatieorgaan op een of meer van de kwaliteitsaspecten genoemd in artikel 5.12 negatief wordt beoordeeld maar de tekortkomingen naar zijn oordeel binnen afzienbare tijd kunnen worden weggenomen. Artikel 5.9, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
1. Accreditatie nieuwe opleiding wordt ingetrokken indien:
a. door het instellingsbestuur niet wordt voldaan aan de voorschriften, genoemd in artikel 5.8, eerste lid; of
b. een opleiding na de beoordeling, bedoeld in artikel 5.8, eerste lid, onderdeel c, door het accreditatieorgaan negatief wordt beoordeeld op een of beide kwaliteitsaspecten, genoemd in artikel 5.7, tweede lid.
2. In afwijking van het eerste lid, onderdeel b, kan het accreditatieorgaan besluiten dat de opleiding accreditatie nieuwe opleiding behoudt:
a. indien de tekortkomingen naar zijn oordeel binnen afzienbare tijd kunnen worden weggenomen; en
b. voor zover de opleiding niet eerder accreditatie onder voorwaarden is verleend als bedoeld in artikel 5.9, tweede lid. Artikel 5.9, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
3. Accreditatie bestaande opleiding wordt ingetrokken indien niet wordt voldaan aan de voorschriften, genoemd in artikel 5.16, eerste lid, of indien het visitatierapport niet is ingediend op de datum, bedoeld in artikel 5.16, tweede of vierde lid, indien Onze Minister daaraan toepassing heeft gegeven.
4. Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald in welke gevallen accreditatie onder voorwaarden als bedoeld in artikel 5.9, tweede lid, artikel 5.17, tweede lid, en artikel 5.18, wordt ingetrokken.
5. Artikel 5.10 is van overeenkomstige toepassing op het besluit tot intrekken van accreditatie.
1. Onze Minister kan, na advies van het accreditatieorgaan, accreditatie nieuwe opleiding of accreditatie bestaande opleiding tussentijds intrekken, indien de kwaliteit van de opleiding, een Ad-programma daaronder begrepen, zodanig is gewijzigd dat een beoordeling op de kwaliteitsaspecten, bedoeld in artikel 5.7, eerste, respectievelijk tweede lid, artikel 5.12 of artikel 5.23, tot een weigering of intrekking van accreditatie zou leiden.
2. Voordat het accreditatieorgaan een advies uitbrengt, stelt hij een onderzoek in naar de kwaliteit van de opleiding, voor welk onderzoek hij een commissie van deskundigen als bedoeld in artikel 5.14 instelt. Op het onderzoek is artikel 5.10 van overeenkomstige toepassing, alsmede de artikelen 5:13, 5:16, 5:17 en 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht.
1. Indien accreditatie bestaande opleiding wordt geweigerd als bedoeld in artikel 5.17 of accreditatie wordt ingetrokken als bedoeld in artikel 5.19 en artikel 5.20, kan vanaf de datum waarop accreditatie nieuwe opleiding vervalt, dan wel vanaf de datum waarop het besluit tot intrekking van accreditatie in werking treedt:
a. aan de examens geen graad als bedoeld in artikel 7.10a meer worden verbonden; en
b. een bekostigde instelling geen aanspraak meer maken op bekostiging als bedoeld in artikel 1.9, eerste lid.
2. De instelling draagt er zorg voor dat studenten, ingeschreven aan de opleiding, dan wel het Ad-programma, de gelegenheid wordt geboden de opleiding te voltooien aan een andere instelling.
3. Voor die studenten, die de opleiding niet aan een andere instelling kunnen voltooien, wordt de opleiding aan de instelling zelf voortgezet voor een termijn van de resterende nominale studieduur van deze studenten, vermeerderd met een jaar, met dien verstande dat deze studenten de opleiding, dan wel het Ad-programma, zonder onderbreking blijven volgen. In afwijking van het eerste lid, kan de instelling aan de examens graden verlenen en behoudt een bekostigde instelling aanspraak op bekostiging van de opleiding gedurende die termijn.
4. Het instellingsbestuur deelt het besluit, bedoeld in het eerste lid, binnen zes weken na de bekendmaking ervan mee aan de betrokken studenten en vermeldt daarbij op welke wijze en aan welke instelling zij de opleiding, dan wel het Ad-programma, kunnen voltooien.
5. Onze Minister kan een last onder dwangsom opleggen ter hoogte van 500 euro voor iedere dag dat het instellingsbestuur de termijn van zes weken, genoemd in het vierde lid, overschrijdt. Daarbij geldt een maximum van 50.000 euro.
6. In afwijking van het eerste tot en met vierde lid, kan Onze Minister, in het belang van instandhouding van een doelmatig onderwijsaanbod, besluiten dat een bekostigde instelling gedurende een door Onze Minister vast te stellen termijn aanspraak behoudt op bekostiging als bedoeld in artikel 1.9, eerste lid, dat aan de examens een graad als bedoeld in artikel 7.10a blijft verbonden en dat de registratie in het Centraal register opleidingen hoger onderwijs, bedoeld in artikel 6.13, niet wordt beëindigd.
1. De toets nieuw Ad-programma is de toets waaruit moet blijken of de kwaliteit van een nieuw Ad-programma positief wordt beoordeeld.
2. Op de toets nieuw Ad-programma zijn de artikelen 5.6 tot en met 5.10 van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat onverminderd artikel 5.9 accreditatie van het nieuwe Ad-programma eveneens wordt geweigerd indien:
a. aan de opleiding, waarbinnen het Ad-programma zal worden verzorgd, accreditatie onder voorwaarden als bedoeld in artikel 5.9, tweede lid, en artikel 5.17, tweede lid, is verleend; of
b. de opleiding accreditatie onder voorwaarden behoudt als bedoeld in artikel 5.18.
3. Voor zover aan het Ad-programma accreditatie kan worden verleend, neemt het accreditatieorgaan een besluit tot aanvulling van het besluit waarbij aan de opleiding accreditatie is verleend. De voorschriften verbonden aan de accreditatie van de opleiding zijn van overeenkomstige toepassing op de accreditatie van het nieuwe Ad-programma.
4. De artikelen 5.19 tot en met 5.21 zijn van overeenkomstige toepassing op accreditatie verleend op grond van het eerste tot en met derde lid.
1. Een instellingstoets kwaliteitszorg is de toets op de interne kwaliteitszorg en de inzet tot verbetering van de resultaten van een instelling voor hoger onderwijs, voor zover betrekking hebbend op de kwaliteit van haar opleidingen.
2. Een instellingstoets kwaliteitszorg wordt uitgevoerd op aanvraag van het instellingsbestuur.
3. De kwaliteitszorg wordt beoordeeld aan de hand van de volgende kwaliteitsaspecten:
a. de visie van de instelling op de kwaliteit van haar onderwijs;
b. de vormgeving en de effectiviteit van de interne kwaliteitszorg van een instelling;
c. het gevoerde beleid op het gebied van personeel en voorzieningen; en
d. de voorzieningen die de toegankelijkheid en studeerbaarheid voor studenten met een functiebeperking bevorderen.
4. Het accreditatieorgaan baseert zijn oordeel of een positief besluit op de aanvraag voor de instellingstoets kwaliteitszorg kan worden genomen op een advies van de commissie van deskundigen, bedoeld in artikel 5.2, tweede lid, onderdeel b. Van de commissie maakt ten minste een student deel uit.
5. Het accreditatieorgaan neemt binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag een besluit.
6. Het instellingsbestuur is het accreditatieorgaan een vergoeding verschuldigd van de kosten van de beoordeling van de aanvraag, waaronder de beoordeling van de kwaliteitszorg door de commissie van deskundigen.
Indien de kwaliteitszorg door het accreditatieorgaan op de aspecten, genoemd in artikel 5.23, derde lid, positief wordt beoordeeld, wordt de erkenning ITK verleend voor de duur van zes jaar.
1. In geval van een erkenning ITK wordt in afwijking van artikel 5.7, eerste lid, de kwaliteit van een opleiding, een nieuw Ad-programma daaronder begrepen, bij een aanvraag voor een toets nieuwe opleiding beoordeeld aan de hand van de volgende kwaliteitsaspecten:
a. het beoogde eindniveau van de opleiding, gelet op hetgeen internationaal gewenst of gangbaar is;
b. de inhoud en opzet van het onderwijsprogramma en de kwaliteit van het docententeam; en
c. de wijze van beoordeling, toetsing en examinering van de studenten.
2. In afwijking van artikel 5.7, tweede lid, wordt de kwaliteit van een opleiding, waaraan feitelijk al onderwijs wordt verzorgd, bij een aanvraag voor een toets nieuwe opleiding beoordeeld op de kwaliteitsaspecten, genoemd in het eerste lid, onderdelen a en b, alsmede aan de hand van:
a. het gerealiseerde niveau, gelet op hetgeen internationaal gewenst en gangbaar is; en
b. de deugdelijkheid van de beoordeling, toetsing en examinering van de studenten.
3. In afwijking van artikel 5.12 wordt de kwaliteit van een opleiding bij een aanvraag voor accreditatie bestaande opleiding en bij de herbeoordelingen, bedoeld in artikel 5.16, eerste lid, beoordeeld aan de hand van de kwaliteitsaspecten, genoemd in het eerste lid, onderdeel a en b, het kwaliteitsaspect, genoemd in het tweede lid, onderdeel b, alsmede aan de hand van het gerealiseerde eindniveau, gelet op hetgeen internationaal gewenst en gangbaar is.
4. Het instellingsbestuur kan het accreditatieorgaan verzoeken een of meer opleidingen, een Ad-programma daaronder begrepen, in afwijking van het eerste tot en met derde lid te beoordelen op de kwaliteitsaspecten, genoemd in artikel 5.7, respectievelijk artikel 5.12.
5. In afwijking van artikel 5.8, eerste lid, wordt bij het verlenen van accreditatie nieuwe opleiding niet de voorwaarde gesteld tot aanvullende beoordeling als bedoeld in onderdeel c van dat artikellid.
1. De erkenning ITK kan bij besluit door het accreditatieorgaan worden verlengd, indien de verlenging ten minste een jaar voor het eind van de termijn van verlening van de erkenning ITK door het instellingsbestuur is aangevraagd.
2. Artikel 5.23 en artikel 5.24 zijn op de aanvraag van overeenkomstige toepassing.
3. Indien op de aanvraag tot verlenging pas kan worden beslist nadat de verleningstermijn van de erkenning ITK is verstreken, wordt het besluit waarbij de erkenning ITK was verleend stilzwijgend verlengd totdat het besluit over verlenging van de erkenning ITK in werking treedt.
4. Indien wegens onvoorziene omstandigheden de aanvraag door het instellingsbestuur niet tijdig kan worden gedaan, kan Onze Minister de erkenning met maximaal twee jaar verlengen.
1. De erkenning ITK of verlenging van de erkenning ITK wordt door het accreditatieorgaan geweigerd indien:
a. binnen drie jaar voorafgaand aan de aanvraag voor een instellingstoets kwaliteitszorg de erkenning ITK is geweigerd of ingetrokken; of
b. de kwaliteitszorg negatief wordt beoordeeld op een of meer kwaliteitsaspecten, genoemd in artikel 5.23, derde lid.
2. In afwijking van het eerste lid, onderdeel b, kan het accreditatieorgaan besluiten de erkenning ITK of de verlenging van de erkenning ITK onder voorwaarden te verlenen, indien de tekortkomingen op de kwaliteitszorg naar zijn oordeel binnen afzienbare tijd kunnen worden weggenomen. Artikel 5.9, derde lid is van overeenkomstige toepassing.
3. Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald in welke gevallen een erkenning ITK onder voorwaarden als bedoeld in artikel 5.27, tweede lid, wordt ingetrokken.
1. Het accreditatieorgaan legt in het ITK-rapport vast:
a. het advies van de commissie van deskundigen over de kwaliteitsaspecten;
b. zijn bevindingen; en
c. het eindoordeel voldoende of onvoldoende.
2. Het ITK-rapport is onderdeel van het besluit op de aanvraag voor een instellingstoets kwaliteitszorg.
3. Alvorens een besluit te nemen op de aanvraag stelt het accreditatieorgaan binnen een door hem te bepalen termijn het instellingsbestuur in de gelegenheid zijn zienswijze over het voorgenomen besluit naar voren te brengen.
4. Gelijktijdig met de bekendmaking aan de instelling van het besluit op de aanvraag, publiceert het accreditatieorgaan het besluit op een voor ieder kenbare wijze.
1. Onze Minister kan, na advies van het accreditatieorgaan, de erkenning ITK tussentijds intrekken, indien de kwaliteitszorg zodanig is gewijzigd dat een beoordeling op de kwaliteitsaspecten, bedoeld in artikel 5.23, derde lid, tot een weigering van de erkenning ITK zou leiden.
2. Voordat het accreditatieorgaan een advies uitbrengt, stelt hij een onderzoek in naar de kwaliteitszorg van de opleidingen. Op het onderzoek zijn de artikelen 5.23, zesde lid, en 5.28 van overeenkomstige toepassing, alsmede de artikelen 5:13, 5:16, 5:17 en 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht.
1. Aanvragen voor een toets nieuwe opleiding als bedoeld in artikel 5.6, dan wel voor accreditatie bestaande opleiding als bedoeld in artikel 5.11, ingediend voorafgaand aan het moment dat het besluit tot weigering van verlenging of het besluit tot intrekking van de erkenning ITK onherroepelijk is geworden, worden beoordeeld overeenkomstig artikel 5.25, eerste, respectievelijk tweede lid, voor zover geen toepassing is gegeven aan het vierde lid. Op een aanvraag voor een toets nieuwe opleiding wordt beslist overeenkomstig artikel 5.25, vijfde lid.
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op visitatierapporten overgelegd ter voldoening aan het voorschrift, bedoeld in artikel 5.16, eerste lid.
1. Het accreditatieorgaan kan, al dan niet op aanvraag van het instellingsbestuur, besluiten de opleiding in een andere visitatiegroep in te delen indien dit beter past bij de aard van de opleiding of indien dit vanwege de planning van de werkzaamheden van het accreditatieorgaan redelijk is. Het accreditatieorgaan bepaalt voor welke datum een aanvraag moet worden ingediend.
2. Onverminderd artikel 5.11, derde lid, kan de naam van de opleiding of de toevoeging aan de graad als bedoeld in artikel 5.6, tweede lid, op aanvraag van het instellingsbestuur, bij besluit door het accreditatieorgaan tussentijds worden gewijzigd. Op de wijziging is artikel 5.7, vierde lid, van overeenkomstige toepassing.
3. In verband met een wijziging van de visitatiegroep kan Onze Minister besluiten de accreditatie nieuwe opleiding maximaal twee jaar te verlengen, dan wel besluiten maximaal twee jaar uitstel te verlenen van de datum, bedoeld in artikel 5.16, tweede lid, waarop het visitatierapport moet worden overgelegd.
Onze Minister kan bij toepassing van de bevoegdheid, bedoeld in artikel 22, eerste lid, van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen, bepalen dat een instelling gedurende een door Onze Minister te bepalen termijn aanspraak behoudt op bekostiging, dat aan de examens een graad blijft verbonden en dat de registratie in het Centraal register opleidingen hoger onderwijs, bedoeld in artikel 6.13, niet wordt beëindigd.
F
Hoofdstuk 5a vervalt.
G
Artikel 6.2 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In onderdeel b wordt na «bestaande opleidingen» ingevoegd: of het ongedaan maken daarvan.
b. Na onderdeel d wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
e. het gezamenlijk verzorgen van een opleiding of afstudeerrichting als bedoeld in artikel 7.3c,.
2. Aan het tweede lid wordt een volzin toegevoegd, luidende: Bij het samenvoegen van bestaande opleidingen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, of bij het gezamenlijk verzorgen van een opleiding als bedoeld in artikel 7.3c oordeelt het accreditatieorgaan of er sprake is van een nieuwe opleiding.
3. Onder vernummering van het vijfde tot en met het achtste lid tot het zevende tot en met tiende lid worden twee leden ingevoegd, luidende:
5. In geval Onze Minister instemt met het samenvoegen van bestaande opleidingen en het accreditatieorgaan heeft geoordeeld dat er geen sprake is van een nieuwe opleiding:
a. dient het instellingsbestuur van de samengevoegde opleiding de aanvraag voor accreditatie bestaande opleiding in, onderscheidenlijk legt het visitatierapport voor het eerst over, op de datum waarop ten behoeve van de opleidingen die worden samengevoegd als eerste de aanvraag accreditatie bestaande opleiding zou moeten worden ingediend, onderscheidenlijk als eerste het visitatierapport zou moeten worden overgelegd; en
b. kan Onze Minister desgevraagd bepalen dat het instellingsbestuur uiterlijk bij de aanvang van het zesde studiejaar, nadat de samenvoeging heeft plaatsgevonden, deze ongedaan maakt zonder dat daarvoor instemming als bedoeld in het eerste lid noodzakelijk is. Alsdan legt het instellingsbestuur voor de afzonderlijke opleidingen het visitatierapport over op de datum waarop het instellingsbestuur van de samengevoegde opleiding het visitatierapport zou moeten overleggen.
6. Onze Minister kan het instellingsbestuur maximaal twee jaar uitstel verlenen van de data, bedoeld in het vorige lid.
H
Artikel 6.5 wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan het slot van het tweede lid wordt een volzin toegevoegd, luidende: Artikel 5.21, eerste en tweede lid, is van overeenkomstige toepassing..
2. Het derde lid vervalt.
I
In artikel 6.7b, vijfde lid, vervalt «, bedoeld in artikel 5a.8, eerste lid,».
J
In artikel 6.9, vijfde lid, wordt «artikel 5a.12» vervangen door: artikel 5.21, derde lid,.
K
Artikel 6.13, vierde lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel m wordt «artikel 5a.12, eerste lid, vierde volzin, onder b,» vervangen door: artikel 5.21, tweede lid.
2. In onderdeel n wordt «artikel 5a.12, zesde lid, of 5a.15,» vervangen door: artikel 5.21, zesde lid, of artikel 5.32,.
3. Onderdeel o komt te luiden:
o. of toepassing is gegeven aan artikel 5.9, tweede lid, artikel 5.17, tweede lid, respectievelijk artikel 5.18;.
4. Onderdeel r komt te luiden:
r. indien toepassing is gegeven aan artikel 5.31, derde lid, de termijn waarvoor accreditatie nieuwe opleiding wordt verlengd,.
L
Artikel 6.14 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:
a. De zinsnede «kan een aanvraag doen» wordt gewijzigd in: doet een aanvraag.
b. De tweede volzin vervalt.
c. Na «artikel 6.2, vijfde lid,» wordt ingevoegd: onderdeel b,.
d. Aan het slot wordt een volzin toegevoegd, luidende: Voor zover er sprake is van het behoud van accreditatie bestaande opleiding doet het accreditatieorgaan een melding tot het registreren van de bevestiging, bedoeld in artikel 5.16, derde lid, en het daarbij vermelden van de datum waarop het eerstvolgende visitatierapport moet worden overgelegd.
2. Het tweede lid komt als volgt te luiden:
2. De aanvraag geschiedt onder vermelding van de gegevens, bedoeld in artikel 6.13, vierde lid. Bij de aanvraag voegt het instellingsbestuur het besluit, bedoeld in artikel 5.8, eerste lid, artikel 5.16, eerste lid, of artikel 5.22, tweede lid, en het besluit, bedoeld in artikel 6.2, eerste lid. Het instellingsbestuur dat een aanvraag doet voor registratie van een masteropleiding in het wetenschappelijk onderwijs voegt zo nodig het besluit, bedoeld in artikel 7.4a, vijfde lid, eerste volzin, toe. 3. Het vierde lid, tweede volzin, komt te luiden: Hij houdt daarbij rekening met de termijn, bedoeld in artikel 5.8, eerste lid, onderdelen a en b.
M
Artikel 6.15 wordt als volgt gewijzigd:
1. De onderdelen a en b van het eerste lid komen te luiden:
a. de opleiding wordt beëindigd, na de termijn bedoeld in artikel 7.3, zesde lid,
b. accreditatie bestaande opleiding wordt geweigerd of accreditatie wordt ingetrokken, op de datum, bedoeld in artikel 5.21, eerste lid, dan wel na de termijn, bedoeld in het derde lid,.
2. In het derde lid wordt «onderdeel r of s» vervangen door: onderdeel s.
N
Artikel 7.3, zevende lid, vervalt.
O
In artikel 7.3c, eerste lid, wordt de zinsnede «de taken en bevoegdheden, bedoeld in de artikelen 5a.9, 5a.11, 6.2, 6.14, 7.4a, derde en achtste lid, 7.4b, derde lid, 7.8, 7.8b, 7.9, 7.10a, 7.11, 7.12a, 7.13, 7.17, 7.24 tot en met 7.30d, 7.32, 7.37, 7.42, 7.42a, 9.18, 10.3c en 11.11» vervangen door: de taken en bevoegdheden, bedoeld in de artikelen 5.6, 5.11, 6.2, 6.14, 7.4a, derde en achtste lid, 7.4b, derde lid, 7.8, 7.8b, 7.9, 7.10a, 7.11, 7.12a, 7.13, 7.17, 7.24 tot en met 7.30d, 7.32, 7.37, 7.42, 7.42a, 9.18, 10.3c en 11.11.
O1
In artikel 7.4b, negende lid, wordt «als bedoeld in het tweede lid» vervangen door: als bedoeld in het derde lid.
P
Artikel 7.10a wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt «artikel 5a.2, lid 2a, onder a,» vervangen door: artikel 5.7, vierde lid, onderdeel b,.
2. In het derde lid wordt «Het bestuur van de rechtspersoon, bedoeld in artikel 5a.1, tweede lid,» vervangen door: Het bestuur van een rechtspersoon voor hoger onderwijs.
Q
In artikel 7.10b, eerste lid, vervalt de zinsnede «waarvoor een besluit als bedoeld in artikel 5a.13, derde lid, of een accreditatiebesluit als bedoeld in artikel 5a.9, vierde lid, is genomen».
R
Artikel 7.11, tweede lid, onderdeel e, komt te luiden:
e. wanneer aan de opleiding accreditatie nieuwe opleiding dan wel accreditatie bestaande opleiding is verleend en wanneer het behoud van accreditatie bestaande opleiding voor het laatst is bevestigd als bedoeld in artikel 5.16, derde lid, en.
S
Artikel 7.28 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het derde lid wordt «Indien bij ministeriële regeling eisen als bedoeld in artikel 7.25, eerste of tweede lid» vervangen door: «Indien nadere vooropleidingseisen als bedoeld in artikel 7.25, eerste, tweede of derde lid, of bijzondere nadere vooropleidingseisen als bedoeld in artikel 7.25a, eerste lid» en wordt «de eisen, bedoeld in artikel 7.25» vervangen door «de nadere of bijzondere nadere vooropleidingseisen, bedoeld in de artikelen 7.25 onderscheidenlijk 7.25a».
2. In het vierde lid wordt «de eisen, bedoeld in artikel 7.25» vervangen door: de eisen, bedoeld in de artikelen 7.25 of 7.25a.
S1
Aan artikel 7.48, eerste lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende: Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat een student die aanspraak maakt op wettelijk collegegeld op grond van de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 7.45a, tweede lid, voor een andere inschrijving niet wordt vrijgesteld van het betalen van collegegeld als bedoeld in dit lid.
T
In artikel 7.51b wordt «waaraan niet opnieuw accreditatie is verleend» vervangen door: die accreditatie bestaande opleiding is geweigerd als bedoeld in artikel 5.17, eerste lid, of waarvan accreditatie is ingetrokken als bedoeld in artikel 5.19 en artikel 5.20.
U
Artikel 9.18 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel a komt te luiden:
a. instemmingsrecht ten aanzien van de onderwerpen in de onderwijs- en examenregeling, bedoeld in artikel 7.13, tweede lid, onder a1, b, c, d, e, g en v.
2. Aan het slot van onderdeel c vervalt «en» en na onderdeel d wordt, onder vervanging van de punt door «, en» aan het slot van dat onderdeel, een onderdeel toegevoegd, luidende:
e. als taak het bespreken van het visitatierapport, bedoeld in artikel 5.13, vierde lid.
3. In het vierde lid wordt na «de faculteitsraad kan» ingevoegd: , na overleg met de opleidingscommissie,.
U1
In artikel 9.30a, tweede lid, onderdeel b, vervalt «, eerste lid,».
U2
In artikel 9.33, eerste lid, onderdeel b, vervalt «eerste lid,».
V
Artikel 9.40 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt «of de faculteitsraad» vervangen door: , de faculteitsraad of de opleidingscommissie.
2. Het zevende lid vervalt.
W
Artikel 10.3c wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:
a. Onderdeel a komt te luiden:
a. instemmingsrecht ten aanzien van de onderwerpen in de onderwijs- en examenregeling, bedoeld in artikel 7.13, tweede lid, onder a1, b, c, d, e, g en v,.
b. Onder verlettering van de onderdelen c tot en met e tot de onderdelen b tot en met d vervalt onderdeel b.
c. Aan het slot van onderdeel d vervalt «en» en na onderdeel e wordt, onder vervanging van de punt door «, en» aan het slot van dat onderdeel, een onderdeel toegevoegd, luidende:
f. als taak het bespreken van het visitatierapport, bedoeld in artikel 5.13, vierde lid.
2. In het tweede lid wordt de zinsnede «onderdelen b, c, en f» gewijzigd in: onderdelen b, c en d.
3. Het derde lid wordt als volgt gewijzigd:
a. De zinsnede «het bestuur van de opleiding of de decaan» wordt gewijzigd in: het bestuur van de faculteit of het bestuur van een andere organisatorische eenheid als bedoeld in artikel 10.3a dan wel indien de hogeschool geen faculteiten bevat, het instellingsbestuur.
b. De zinsnede «onderscheidenlijk de decaan» vervalt.
4. In het vierde lid wordt na «de deelraad kan» ingevoegd: , na overleg met de opleidingscommissie,.
W1
In artikel 10.16b, tweede lid, onderdeel b, vervalt «, eerste lid,».
W2
In artikel 10.20, eerste lid, onderdeel b, vervalt «eerste lid,».
X
In artikel 10.39, tweede lid, wordt «college van bestuur» telkens gewijzigd in: instellingsbestuur.
Y
Artikel 11.11 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:
a. De tweede volzin komt te luiden: De commissie heeft tot taak te adviseren over het bevorderen en waarborgen van de kwaliteit van de opleiding.
b. Na de tweede volzin wordt een volzin ingevoegd, luidende: De commissie heeft voorts instemmingsrecht ten aanzien van de onderwerpen in de onderwijs- en examenregeling, bedoeld in artikel 7.13, tweede lid, onder a1, b, c, d, e, g en v en adviesrecht ten aanzien van de vaststelling of wijziging van de overige onderdelen.
c. Na de derde volzin (oud) wordt een volzin ingevoegd, luidende: De commissie bespreekt het visitatierapport, bedoeld in artikel 5.13, vierde lid.
2. In het tweede lid wordt «onderdelen b en c» vervangen door: onderdelen b, c en d.
3. Het derde lid komt te luiden:
Artikel 9.18, derde tot en met zesde lid, is van overeenkomstige toepassing.
Z
Artikel 15.7, eerste lid, komt als volgt te luiden:
1. Het is verboden graden te verlenen, tenzij:
a. aan de opleiding accreditatie is verleend, of
b. toepassing is gegeven aan artikel 5.21, derde of zesde lid, of artikel 5.32, of
c. de graad wordt verleend op grond van een buitenlandse wettelijke regeling en zowel bij het aantrekken van studenten als bij de graadverlening kenbaar is gemaakt tot welke graad de opleiding leidt en op grond van welke buitenlandse regeling de graad wordt verleend, of
d. de graad wordt verleend op grond van artikel 7.18, eerste of zesde lid, of de uitzondering, bedoeld in artikel 1.22, tweede lid, van toepassing is.
Z1
In artikel 16.14, tweede lid, wordt «1.18, eerste lid, eerste en tweede volzin, en tweede lid,» vervangen door «1.18, eerste en tweede volzin,».
Z2
In artikel 18.2, eerste lid, vervalt «eerste lid,».
AA
Artikel 18.5 vervalt.
AA1
In artikel 18.29, eerste lid, vervalt «eerste lid,».
AA2
In artikel 18.30, eerste lid, vervalt «eerste lid,».
AB
In hoofdstuk 18 wordt na titel 15 een nieuwe titel ingevoegd, luidende
In afwijking van artikel 5.13 en artikel 9.18, worden visitaties die op het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet accreditatie op maat zijn gestart, door een commissie van deskundigen, van wie het accreditatieorgaan heeft ingestemd met de samenstelling overeenkomstig artikel 5a.2, tweede lid, zoals dat luidde op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Wet accreditatie op maat, afgerond overeenkomstig artikel 1.18, zoals dat luidde op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Wet accreditatie op maat.
In afwijking van artikel 5.14, eerste lid, onderdeel c, richt de commissie van deskundigen, van wie het accreditatieorgaan heeft ingestemd met de samenstelling overeenkomstig artikel 5a.2, tweede lid, zoals dat luidde op de dag voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding van de Wet accreditatie op maat, zijn werkzaamheden in overeenkomstig artikel 1.18, zoals dat luidde op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Wet accreditatie op maat.
1. Een lopend besluit toets nieuwe opleiding, genomen op grond van artikel 5a.11 of artikel 5a.13g, zoals die artikelen luidden op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Wet accreditatie op maat, onderscheidenlijk een lopend accreditatiebesluit, genomen op grond van artikel 5a.9 of artikel 5a.13f, zoals die artikelen luidden op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Wet accreditatie op maat, onderscheidenlijk een lopend besluit toets nieuw Ad-programma, genomen op grond van artikel 5a.13, zoals dat luidde op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Wet accreditatie op maat, wordt op het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet accreditatie op maat omgezet in een accreditatie nieuwe opleiding als bedoeld in artikel 5.8 onderscheidenlijk een accreditatie bestaande opleiding als bedoeld in artikel 5.16 onderscheidenlijk een toets nieuw Ad-programma als bedoeld in artikel 5.22.
2. Voor opleidingen waarvoor artikel 5a.12a, zoals dat luidde op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Wet accreditatie op maat, is toegepast of waarvoor het visitatieproces voor een accreditatiebesluit op grond van artikel 5a.9 of artikel 5a.13f, zoals die artikelen luidden op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Wet accreditatie op maat, op het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet accreditatie op maat gaande is, blijft hoofdstuk 5a zoals dat luidde op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Wet accreditatie op maat van kracht tot het moment waarop het accreditatieorgaan een nieuw besluit heeft genomen.
In afwijking van artikel 5.23, derde lid, worden aanvragen voor een instellingstoets kwaliteitszorg, ingediend voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Wet accreditatie op maat, beoordeeld overeenkomstig de kwaliteitsaspecten, genoemd in artikel 5a.13b, tweede lid, zoals dat luidde op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Wet accreditatie op maat.
In artikel 3, eerste lid, onderdeel b, onder 4°, wordt «bedoeld in artikel 1.1, onderdelen q, r en s,» vervangen door: bedoeld in hoofdstuk 5.
In artikel 118t, zevende lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs wordt «hoofdstuk 5a» vervangen door: hoofdstuk 5.
De Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten wordt als volgt gewijzigd:
0A
In artikel 1.1, eerste lid, wordt in de alfabetische rangschikking een begripsbepaling ingevoegd, luidende:
studiefinanciering als bedoeld in artikel 3.1, eerste of tweede lid, van de Wet studiefinanciering 2000,
A
Artikel 2.11 komt te luiden:
1. Voor tegemoetkoming ingevolge afdeling 5.1 kan een student in aanmerking komen die is ingeschreven voor het volgen van een bacheloropleiding of masteropleiding voor het beroep van leraar bij een bekostigde universiteit of hogeschool, genoemd in de bijlage van de WHW, dan wel bij een rechtspersoon voor hoger onderwijs als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel aa, van de WHW, voor zover aan die opleiding accreditatie als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel q, van de WHW is verleend.
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing gedurende de termijn, bedoeld in de artikelen 5.21, tweede en zesde lid, 5.33 en 6.5, tweede lid, van de WHW.
A1
Aan artikel 2.19 wordt een lid toegevoegd, luidende:
4. Het derde lid is niet van toepassing op personen die op grond van artikel 2.12, onder b, c of d, van de Wet studiefinanciering 2000 het levenlanglerenkrediet, bedoeld in de Wet studiefinanciering 2000, ontvangen.
A2
In artikel 2.21, eerste en tweede lid, wordt «studiefinanciering in de zin van de Wet studiefinanciering 2000» vervangen door: reguliere studiefinanciering.
A3
In artikel 5.1 wordt «studiefinanciering ingevolge de Wet studiefinanciering 2000» vervangen door: reguliere studiefinanciering.
A4
In artikel 5.7 wordt «studiefinanciering ingevolge de Wet studiefinanciering 2000» vervangen door: reguliere studiefinanciering.
A5
In artikel 6.2, eerste en tweede lid, wordt «studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000» vervangen door: reguliere studiefinanciering.
B
Artikel 12.3a wordt komt te luiden:
1. In afwijking van artikel 2.11, komt tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip voor tegemoetkoming ingevolge afdeling 5.1 mede in aanmerking een student die is ingeschreven voor het volgen van een voltijdse opleiding als bedoeld in artikel 18.64 van de WHW, voor zover aan die opleiding accreditatie als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel q, van de WHW is verleend.
2. In afwijking van artikel 2.11 komt tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip voor tegemoetkoming ingevolge afdeling 5.1 mede in aanmerking een student die is ingeschreven voor het volgen voor het volgen van een bacheloropleiding of masteropleiding voor het beroep van leraar aan een aangewezen instelling als bedoeld in de artikelen 6.9 of 16.14 van de WHW, zoals die artikelen luidden op 31 augustus 2010.
De Wet studiefinanciering 2000 wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In de begripsbepaling «bacheloropleiding» wordt de zinsnede «die is geaccrediteerd als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel s, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, of die de toets nieuwe opleiding, bedoeld in artikel 1.1, onderdeel t, van die wet, met positief gevolg heeft ondergaan» vervangen door: waaraan accreditatie als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel q, van de WHW is verleend.
2. In de begripsbepaling «masteropleiding» wordt de zinsnede «die is geaccrediteerd als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel s, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, of die de toets nieuwe opleiding, bedoeld in artikel 1.1, onderdeel t, van die wet, met positief gevolg heeft ondergaan» vervangen door: waaraan accreditatie als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel q, van de WHW is verleend.
B
Artikel 2.8, tweede lid, komt te luiden:
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing gedurende de termijn, bedoeld in de artikelen 5.21, tweede en zesde lid, 5.33 en 6.5, tweede lid, van de WHW.
C
Artikel 2.9 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het opschrift komt te luiden:
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing gedurende de termijn, bedoeld in de artikelen 5.21, tweede en zesde lid, 5.32 en 6.5, tweede lid, van de WHW.
C1
Artikel 2.12 komt te luiden:
Een student kan in aanmerking komen voor levenlanglerenkrediet, indien hij is ingeschreven voor het volgen van:
a. een opleiding als bedoeld in de artikelen 2.8 tot en met 2.11;
b. een postinitiële masteropleiding als bedoeld in artikel 7.3b, onderdeel a, van de WHW;
c. een deeltijdse opleiding in het hoger onderwijs, bedoeld in artikel 7.7, eerste lid, van de WHW, waaraan accreditatie als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel q, van de WHW is verleend; of
d. een of meer onderwijseenheden als bedoeld in artikel 7.3, tweede lid, van de WHW, van een opleiding waaraan accreditatie als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel q, van de WHW is verleend, aan:
1°. de Open Universiteit;
2°. een rechtspersoon voor hoger onderwijs als bedoeld in artikel 1.1 van de WHW; of
3°. een bekostigde instelling voor hoger onderwijs als bedoeld in artikel 1.8, eerste lid, van de WHW, met uitzondering van de Open Universiteit, in bij ministeriële regeling te bepalen gevallen, waarin bij wijze van experiment op grond van artikel 1.7a van de WHW, in afwijking van artikel 7.32, derde lid, van de WHW, inschrijving voor een onderwijseenheid is toegestaan.
C2
Artikel 3.16d wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. In afwijking van het eerste lid kan aan bij ministeriële regeling vast te stellen groepen studerenden een hoger bedrag per maand worden toegekend, waarbij het totale levenlanglerenkrediet voor een periode van twaalf maanden niet meer bedraagt dan twaalf maal het bedrag, genoemd in het eerste lid, onderdeel a, b of c.
C3
In artikel 3.16e wordt na «toekenning» ingevoegd: , berekening.
D
In artikel 5.7, tweede lid, wordt de zinsnede «of een voltijdse masteropleiding als bedoeld in artikel 7.3b van de WHW die is geaccrediteerd als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel s, van de WHW aanvangt» vervangen door: of een voltijdse postinitiële masteropleiding als bedoeld in artikel 7.3b van de WHW aanvangt waaraan accreditatie als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel q, van de WHW is verleend.
E
Artikel 12.1b wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt de zinsnede «, voorzover die opleiding is geaccrediteerd als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel s, van de WHW of de toets nieuwe opleiding, bedoeld in artikel 1.1, onderdeel t, van de WHW, met positief gevolg heeft ondergaan» vervangen door: voor zover aan die opleiding accreditatie als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel q, van de WHW is verleend.
2. In het tweede lid wordt de zinsnede «, voorzover die opleiding is geaccrediteerd als bedoeld in artikel 5a.9 van de WHW» vervangen door: voor zover aan die opleiding accreditatie als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel q, van de WHW is verleend.
3. Het derde lid vervalt onder vernummering van het vierde lid tot derde lid.
F
In artikel 12.15, tweede lid, onderdeel c, wordt de zinsnede «hij heeft zich ingeschreven voor een geaccrediteerde opleiding in het hoger onderwijs in Nederland als bedoeld in artikel 7.3a van de WHW» vervangen door: hij heeft zich ingeschreven voor een bacheloropleiding of een masteropleiding in Nederland.
Artikel 1.1 van de Wet studiefinanciering BES wordt als volgt gewijzigd:
1. In de begripsbepaling «bacheloropleiding» wordt in onderdeel a de zinsnede «, die is geaccrediteerd als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel s, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, of die de toets nieuwe opleiding, bedoeld in artikel 1.1, onderdeel t, van die wet, met positief gevolg heeft ondergaan» vervangen door: waaraan accreditatie als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel q, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek is verleend.
2. In de begripsbepaling «masteropleiding» wordt in onderdeel a de zinsnede «, die is geaccrediteerd als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel s, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, of die de toets nieuwe opleiding, bedoeld in artikel 1.1, onderdeel t, van die wet, met positief gevolg heeft ondergaan» vervangen door: waaraan accreditatie als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel q, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek is verleend.
In artikel 49, tweede lid, onderdeel b, van de Wet op het accountantsberoep wordt «voor zover deze opleidingen niet zijn geaccrediteerd overeenkomstig artikel 5a.9 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek of niet de toets nieuwe opleiding overeenkomstig artikel 5a.11 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek met positief gevolg hebben ondergaan» vervangen door: voor zover aan deze opleidingen geen accreditatie als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel q, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek is verleend.
Artikel 83 van de Wet toezicht accountantsorganisaties vervalt.
In artikel 102, eerste lid, van de Politiewet 2012 vervalt «eerste lid,».
A
Indien het bij koninklijke boodschap van 13 februari 2017 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en enkele andere wetten met het oog op het omvormen van het Associate degree-programma tot zelfstandige opleiding en het toevoegen van het niet-bekostigd onderwijs aan het diplomaregister (Wet invoering associate degree-opleiding) (Kamerstukken II 2016/17, 34 678) tot wet is of wordt verheven, en:
a. artikel I, onderdeel A, van die wet eerder in werking is getreden of treedt dan, onderscheidenlijk op dezelfde datum in werking treedt als artikel I, onderdeel A, van deze wet, wordt artikel I, onderdeel A, van deze wet als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel 1 komt als volgt te luiden:
Onderdeel m komt te luiden:
een associate degree-opleiding, een bacheloropleiding of een masteropleiding als bedoeld in artikel 7.3a waarvoor accreditatie is verleend, tenzij uit deze wet het tegendeel blijkt;.
2. Onderdeel 2 vervalt.
b. artikel I, onderdeel A, van die wet later in werking treedt dan artikel I, onderdeel A, van deze wet komt onderdeel 1 van artikel I, onderdeel A, van die wet als volgt te luiden:
een associate degree-opleiding, een bacheloropleiding of een masteropleiding als bedoeld in artikel 7.3a waarvoor accreditatie is verleend, tenzij uit deze wet het tegendeel blijkt;.
c. artikel I, onderdeel D, van deze wet eerder in werking is getreden of treedt dan, onderscheidenlijk op dezelfde datum in werking treedt als artikel I, onderdeel E, van die wet vervalt artikel I, onderdeel E, van die wet.
d. artikel I, onderdeel E, van deze wet eerder in werking is getreden of treedt dan, onderscheidenlijk op dezelfde datum in werking treedt als artikel I, onderdeel H tot en met K, van die wet vervallen de onderdelen H tot en met K van artikel I van die wet.
e. artikel I, onderdeel E, van deze wet later in werking treedt dan die wet wordt artikel I, onderdeel E, van deze wet als volgt gewijzigd:
1. In artikel 5.2, tweede lid, onderdeel b, vervalt «, toets nieuw Ad-programma».
2. In artikel 5.3, eerste lid, onderdeel c, wordt «tussen Ad-programma’s» vervangen door: tussen associate degree-opleidingen.
3. In artikel 5.6, derde lid, onderdeel c, wordt «artikel 7.10a, tweede en derde lid» vervangen door: artikel 7.10a, tweede lid.
4. In artikel 5.13, eerste lid, vervalt «, bestaande Ad-programma’s daaronder begrepen,».
5. In artikel 5.20, eerste lid, vervalt «, een Ad-programma daaronder begrepen,».
6. In artikel 5.21, tweede lid, vervalt «dan wel het Ad-programma,».
7. In artikel 5.21, derde en vierde lid, vervalt «, dan wel het Ad-programma,».
8. Titel 5 vervalt.
9. In artikel 5.25, eerste lid, vervalt «, een nieuw Ad-programma daaronder begrepen,».
10. In artikel 5.25, vierde lid, vervalt «, een Ad-programma daaronder begrepen,».
f. artikel I, onderdeel L, van die wet eerder in werking is getreden of treedt dan, onderscheidenlijk op dezelfde datum in werking treedt als artikel I, onderdeel G, van deze wet komt onderdeel 1 van artikel I, onderdeel G, van deze wet als volgt te luiden:
1. In het eerste lid wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel b door «, of» een onderdeel toegevoegd, luidende:
c. het gezamenlijk verzorgen van een opleiding of afstudeerrichting als bedoeld in artikel 7.3c,.
g. artikel I, onderdeel L, van die wet later in werking treedt dan artikel I, onderdeel G, van deze wet wordt onderdeel 1 van artikel I, onderdeel L, van die wet als volgt gewijzigd:
1. De punt aan het slot van onderdeel b wordt vervangen door: «, of».
2. Onderdeel c komt te luiden:
c. het gezamenlijk verzorgen van een opleiding of afstudeerrichting als bedoeld in artikel 7.3c,.
3. Onderdeel d vervalt.
h. artikel I, onderdeel M, van die wet later in werking treedt dan artikel I, onderdeel H, van deze wet vervalt onderdeel 3 van artikel I, onderdeel M, van die wet.
i. artikel I, onderdeel O, van die wet later in werking treedt dan artikel I, onderdeel J, van deze wet wordt in onderdeel 2 van artikel I, onderdeel O, van die wet «artikel 5a.12» vervangen door: artikel 5.21, derde lid,.
j. artikel I, onderdeel R, van die wet later in werking treedt dan artikel I, onderdeel L, van deze wet vervallen de onderdelen 1 en 2 van artikel I, onderdeel R, van die wet.
k. artikel I, onderdeel S, van die wet later in werking treedt dan artikel I, onderdeel M, van deze wet komt in onderdeel 1, onder b, van artikel I, onderdeel S, van die wet de zinsnede «In de onderdelen a, c en d» te luiden: In de onderdelen c en d.
l. artikel I, onderdeel V, van die wet eerder in werking is getreden of treedt dan, onderscheidenlijk op dezelfde datum in werking treedt als artikel I, onderdeel O, van deze wet wordt in artikel I, onderdeel O, van deze wet «7.4b, derde lid» telkens vervangen door: 7.4b, vierde lid.
m. artikel I, onderdeel AA, van die wet eerder in werking is getreden of treedt dan, onderscheidenlijk op dezelfde datum in werking treedt als artikel I, onderdeel P, van deze wet vervalt onderdeel 2 van artikel I, onderdeel P, van deze wet.
n. artikel I, onderdeel AA, van die wet later in werking treedt dan artikel I, onderdeel P, van deze wet wordt in artikel I, onderdeel AA, van die wet «artikel 5a.2, lid 2a, onder a,» vervangen door: artikel 5.7, vierde lid, onderdeel b,.
o. artikel I, onderdeel AB, van die wet eerder in werking is getreden of treedt dan, onderscheidenlijk op dezelfde datum in werking treedt als artikel I, onderdeel Q, van deze wet vervalt artikel I, onderdeel Q van deze wet.
p. artikel I, onderdeel AW, van die wet eerder in werking is getreden of treedt dan, onderscheidenlijk op dezelfde datum in werking treedt als artikel I, onderdeel AB, van deze wet, wordt in artikel I, onderdeel AB, aanhef, van deze wet «na titel 15» vervangen door: «na titel 16», wordt «titel 16» vervangen door: «titel 17» en worden de artikelen 18.87 tot en met 18.90 vernummerd tot de artikelen 18.89 tot en met 18.92.
q. artikel I, onderdeel AW, van die wet later in werking treedt dan artikel I, onderdeel AB, van deze wet, wordt in artikel I, onderdeel AW, aanhef, van die wet «na titel 15» vervangen door: «na titel 16», wordt «titel 16» vervangen door: «titel 17» en worden de artikelen 18.87 en 18.88 vernummerd tot de artikelen 18.91 en 18.92.
r. artikel II, onderdeel A, van die wet eerder in werking is getreden of treedt dan, onderscheidenlijk op dezelfde datum in werking treedt als artikel V, onderdeel A, van deze wet wordt in artikel V, onderdeel A, van deze wet onder vernummering van de onderdelen 1 en 2 tot de onderdelen 2 en 3 een onderdeel ingevoegd, luidende:
1. In de alfabetische rangschikking wordt een begripsbepaling ingevoegd, luidende:
opleiding als bedoeld in artikel 7.3a, tweede lid, onderdeel a, van de WHW, waaraan accreditatie als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel q, van de WHW is verleend,.
s. artikel II, onderdeel A, van die wet later in werking treedt dan artikel V, onderdeel A, van deze wet wordt artikel II, onderdeel A, van die wet als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel 1 wordt «die is geaccrediteerd als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel q, van de WHW, of die de toets nieuwe opleiding, bedoeld in artikel 1.1, onderdeel r, van die wet, met positief gevolg heeft ondergaan,» vervangen door: waaraan accreditatie als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel q, van de WHW is verleend,.
2. In onderdeel 2 wordt «die is geaccrediteerd als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel q, van de WHW, of die de toets nieuwe opleiding, bedoeld in artikel 1.1, onderdeel r, van die wet, met positief gevolg heeft ondergaan,» vervangen door: waaraan accreditatie als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel q, van de WHW is verleend,.
3. In onderdeel 3 wordt «die is geaccrediteerd als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel q, van de WHW, of die de toets nieuwe opleiding, bedoeld in artikel 1.1, onderdeel r, van die wet, met positief gevolg heeft ondergaan,» vervangen door: waaraan accreditatie als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel q, van de WHW is verleend,.
t. artikel II, onderdeel J, van die wet eerder in werking is getreden of treedt dan, onderscheidenlijk op dezelfde datum in werking treedt als artikel V, onderdeel D, van deze wet wordt in artikel V, onderdeel D, van deze wet «artikel 5.7, tweede lid,» vervangen door: «artikel 5.7, vierde lid,» en wordt «onderdeel s» vervangen door: «onderdeel q».
u. artikel II, onderdeel N, van die wet eerder in werking is getreden of treedt dan, onderscheidenlijk op dezelfde datum in werking treedt als artikel V, onderdeel E, van deze wet wordt in onderdeel 1 van artikel V, onderdeel E, «onderdeel s» vervangen door: «onderdeel q» en wordt «onderdeel t» vervangen door: «onderdeel r».
v. artikel II, onderdeel N, van die wet later in werking treedt dan artikel V, onderdeel E, van deze wet wordt artikel II, onderdeel N, van die wet als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel 1 wordt vervangen door: In het eerste lid wordt de zinsnede «, voorzover die opleiding is geaccrediteerd als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel s, van de WHW of de toets nieuwe opleiding, bedoeld in artikel 1.1, onderdeel t, van de WHW, met positief gevolg heeft ondergaan» vervangen door: voor zover aan die opleiding accreditatie als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel q, van de WHW is verleend.
2. Onderdeel 2 vervalt.
3. In onderdeel 3 wordt «het vierde lid» vervangen door: het derde lid.
w. artikel II, onderdeel O, van die wet eerder in werking is getreden of treedt dan, onderscheidenlijk op dezelfde datum in werking treedt als artikel V, onderdeel F, van deze wet komt artikel V, onderdeel F, van deze wet te luiden: In artikel 12.15, tweede lid, onderdeel c, wordt de zinsnede «hij heeft zich ingeschreven voor een geaccrediteerde opleiding in het hoger onderwijs in Nederland als bedoeld in artikel 7.3a of 7.3b van de WHW» vervangen door: hij heeft zich ingeschreven voor een associate degree- bachelor- of masteropleiding dan wel een geaccrediteerde postinitiële masteropleiding als bedoeld in artikel 7.3b van de WHW in Nederland.
x. artikel II, onderdeel O, van die wet later in werking treedt dan artikel V, onderdeel F, van deze wet, komt artikel II, onderdeel O, onderdeel 2, van die wet te luiden:
2. In het tweede lid, onderdeel c, wordt «bacheloropleiding of een masteropleiding» vervangen door: associate degree- bachelor- of masteropleiding dan wel een geaccrediteerde postinitiële masteropleiding als bedoeld in artikel 7.3b van de WHW.
y. artikel III, onderdeel A, van die wet eerder in werking is getreden of treedt dan, onderscheidenlijk op dezelfde datum in werking treedt als artikel VI, onderdeel A, van deze wet wordt in artikel VI, onderdeel A, van deze wet onder vernummering van de onderdelen 1 en 2 tot de onderdelen 2 en 3 een onderdeel ingevoegd, luidende:
1. In de alfabetische rangschikking wordt een begripsbepaling ingevoegd, luidende:
opleiding als bedoeld in artikel 7.3a, tweede lid, onderdeel a, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, waaraan accreditatie als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel q, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek is verleend,.
z. artikel III, onderdeel A, van die wet later in werking treedt dan artikel VI, onderdeel A, van deze wet wordt artikel III, onderdeel A, van die wet als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel 1 wordt «die is geaccrediteerd als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel q, van die wet, of die de toets nieuwe opleiding, bedoeld in artikel 1.1, onderdeel r, van die wet, met positief gevolg heeft ondergaan,» vervangen door: waaraan accreditatie als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel q, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek is verleend,.
2. In onderdeel 2 wordt «die is geaccrediteerd als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel q, van die wet, of die de toets nieuwe opleiding, bedoeld in artikel 1.1, onderdeel r, van die wet, met positief gevolg heeft ondergaan,» vervangen door: waaraan accreditatie als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel q, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek is verleend,.
3. In onderdeel 3 wordt «die is geaccrediteerd als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel q, van die wet, of die de toets nieuwe opleiding, bedoeld in artikel 1.1, onderdeel r, van die wet, met positief gevolg heeft ondergaan,» vervangen door: waaraan accreditatie als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel q, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek is verleend,.
B
Indien het bij koninklijke boodschap van 3 december 2015 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek in verband met een verbeterde regeling voor het gezamenlijk verzorgen van hoger onderwijs door Nederlandse en buitenlandse instellingen voor hoger onderwijs alsmede vanwege enkele andere wijzigingen ter bevordering van de internationalisering van het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (bevordering internationalisering hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek) (Kamerstukken II 2015/16, 34 355) tot wet is of wordt verheven, en artikel I, onderdeel D, van die wet eerder in werking is getreden of treedt dan, onderscheidenlijk op dezelfde datum in werking treedt als artikel I, onderdeel O, van deze wet wordt in artikel I, onderdeel O, «artikel 7.3c» vervangen door: artikel 7.3d.
1. Deze wet treedt, met uitzondering van de artikelen IV, onderdelen 0A en A2 tot en met A5 en V, onderdelen C1 tot en met C3, in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld en kan voor artikel I, onderdelen U tot en met Y, terugwerken tot en met een in dat besluit te bepalen tijdstip.
2. De artikelen IV, onderdelen 0A en A2 tot en met A5, en V, onderdelen C1 tot en met C3, treden in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst en werken terug tot en met 1 augustus 2017 onderscheidenlijk 1 september 2017 voor studenten in het middelbaar beroepsonderwijs onderscheidenlijk studenten in het hoger onderwijs.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.histnoot
Gegeven te Wassenaar, 15 juni 2018
Willem-Alexander
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven
Uitgegeven de vijfde juli 2018
De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2018-209.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.