Wet van 14 april 2016 tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering ter aanvulling van het spreekrecht van slachtoffers en nabestaanden in het strafproces en wijziging van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven ter uitbreiding van de mogelijkheid van uitkering aan nabestaanden

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is bepalingen op te nemen in het Wetboek van Strafvordering ter uitbreiding van het spreekrecht van slachtoffers in het strafproces en van de werking van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

Het Wetboek van Strafvordering wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 51e wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het eerste lid wordt een volzin toegevoegd die luidt:

Van het voornemen tot het uitoefenen van het spreekrecht geven degenen die daartoe gerechtigd zijn, voor de aanvang van de terechtzitting schriftelijk kennis aan de officier van justitie opdat deze hen tijdig kan oproepen.

2. Het tweede, derde en vierde lid, komen te luiden:

  • 2. Het slachtoffer kan op de terechtzitting een verklaring afleggen.

  • 3. Het spreekrecht bedoeld in het tweede lid kan ook worden uitgeoefend door de vader of moeder van een minderjarig slachtoffer die een nauwe band met het slachtoffer heeft of door een persoon die dat slachtoffer als behorende tot zijn gezin, verzorgt en opvoedt en in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat. Van het spreekrecht kan gezamenlijk of elk afzonderlijk gebruik worden gemaakt. De voorzitter kan het spreekrecht ambtshalve of op vordering van de officier van justitie beperken of ontzeggen wegens strijd met het belang van het minderjarig slachtoffer.

  • 4. Het spreekrecht bedoeld in het tweede lid kan ook worden uitgeoefend door een nabestaande van een slachtoffer dat als gevolg van een strafbaar feit is overleden. Tot de nabestaanden die voor oproeping in aanmerking komen, behoren:

    • a. de echtgenoot of geregistreerde partner dan wel een andere levensgezel, en

    • b. de bloedverwanten in de rechte lijn en die in de zijlijn tot de vierde graad ingesloten.

    Indien meer dan drie nabestaanden bedoeld onder b hebben meegedeeld dat zij van hun spreekrecht gebruik willen maken, en zij het onderling niet eens kunnen worden over wie van hen het woord zal voeren, beslist de voorzitter welke drie personen van het spreekrecht gebruik kunnen maken.

B

Artikel 260, derde lid, tweede volzin, komt te luiden:

Ook van de oproeping van een persoon die bevoegd is het spreekrecht uit te oefenen, van de benadeelde partij voor zover dit niet eerder op grond van artikel 51g is geschied, en van een tolk wordt opgave gedaan.

C

Artikel 288a, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. De voorzitter draagt zorg voor een correcte bejegening van het slachtoffer, of diens nabestaanden en de overige personen die het spreekrecht willen uitoefenen.

D

Artikel 302 komt te luiden:

Artikel 302

De voorzitter en de rechters kunnen de spreekgerechtigde vragen over zijn verklaring stellen. Nadere vragen van de officier van justitie en de verdachten worden door tussenkomst van de voorzitter gesteld.

E

In artikel 303 vervalt het eerste lid onder vernummering van het tweede en derde lid tot eerste en tweede lid.

ARTIKEL II

De Wet schadefonds geweldsmisdrijven wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 3, eerste lid, onder c, wordt na «overleden» ingevoegd: , of aan nabestaanden van een persoon die als gevolg van overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 of van artikel 307 van het Wetboek van Strafrecht is overleden

B

In artikel 7 wordt in de eerste volzin «drie jaar» vervangen door: tien jaar.

C

In artikel 23, tweede lid, wordt «artikel 7, eerste lid,» vervangen door: artikel 7.

ARTIKEL IIA

Onze Minister van Veiligheid en Justitie zendt binnen vijf jaar na inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.

ARTIKEL III

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.histnoot

Gegeven te Wassenaar, 14 april 2016

Willem-Alexander

De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur

Uitgegeven de zesentwintigste april 2016

De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur


XHistnoot
histnoot

Kamerstuk 34 082

Naar boven